Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 2 MeMo

Beoordeling 4.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 773 woorden
  • 24 december 2004
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 4.8
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie Module 2 Hoofdstuk 1 1. - ondernemen in het algemeen = het stellen van de juiste doelen, het organiseren, en vervolgens het realiseren van die doelen. - ondernemen in de economie = het combineren van de productiefactoren arbeid, kapitaal en natuur, met het doel daarmee producten te maken waarmee winst kan worden behaald. - onderneming/bedrijf = organisatie die naar winst treeft. - organisatie = een geordende groep mensen die samenwerkt om bepaalde doelen te bereiken. - winst = het positieve verschil tussen opbrengsten (omzet) en kosten (afzet). - participanten = deelnemers in een onderneming. - dankzij ondernemingen kunnen mensen beschikken over: . werkgelegenheid . inkomen . producten - produceren = waarde toevoegen - een goede ondernemer: . weet aan welke producten de mensen behoefte hebben . combineert alternatief aanwendbare productiefactoren zo dat de minst schaarse middelen worden gebruikt . schat ondernemersrisico's in en gaat deze niet uit de weg . op basis van de voorgaande drie punten realiseert hij zich een positief verschil tussen opbrengsten en kosten
2. - ondernemen doe je voor: spanning en uitdaging en winst. - maar ook voor: . behoefte voorziening van maatschappelijke behoeften . welvaartsgroei . werkgelegenheid - bij het ondernemen maakt de onderneming gebruik van: . arbeid . kapitaal . natuur . ondernemerschap - winst en verlies: sturen de toedeling of allocatie van de productiefactoren. - ondernemingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid voor het milieu, onze leefomgeving. - emancipatie = uit onderdrukte positie komen. 3. - ondernemingsgrootte = hoe 'groot' en onderneming is, of de onderneming erg bekent is. - omzet = prijs x hoeveelheid (p x q) - afzet = omzet/prijs = hoeveelheid (q) - aandeel = een eigendombewijs waarmee elke aandeelhouder zijn/haar deelname aan het risicodragend vermogen van een vennootschap kan aantonen. - beurswaarde = aantal uitstaande aandelen x beurskoers - toegevoegde waarde = de waarde van de eindproducten min de waarde van de ingekochte grondstoffen, hulpstoffen en diensten van derden (diensten geleverd van andere bedrijven). - bedrijfstak = een groep ondernemingen die sterk verwante producten maakt. 4. - balans = een vermogenoverzicht op een bepaald moment; overzicht van bezit, schuld en eigen vermogen. - eigen vermogen = bezittingen - schulden - bezittingen = eigen vermogen + schulden - totaal activa = totaal passiva - activa = bezittingen - passiva = gefinancierde bezittingen - begroting = overzicht van de verwachte opbrengsten, kosten en winst. - resultatenrekening = een overzicht van kosten, opbrengsten en winst over een afgelopen periode. (winst of verlies rekening) bedrijfsresultaat = winst of verlies.
Hoofdstuk 2 1. - kosten = alle noodzakelijke offers waarmee een ondernemer goederen kunnen produceren. - constante kosten = kosten die niet veranderen bij een verandering van de productieomvang. - variabele kosten = kosten die veranderen bij een verandering van de productieomvang. - proportioneel variabele kosten = kosten die veranderen rechtsevenredig met de productieomvang. - totale kosten = constante en variabele kosten samen. - break-evenpoint = als de totale kosten precies gelijk aan de omzet zijn, er wordt geen winst gemaakt of verlies geleden, de onderneming speelt quitte. - productiecapaciteit = de maximaal mogelijk productie bij een gegeven hoeveelheid productiemiddelen. . totale kosten (TK) totale variabele kosten + totale constante kosten . totale opbrengsten (TO) = prijs x hoeveelheid . totale winst (TW) = totale opbrengsten - totale kosten . totale variabele kosten = aantal producten x variabele kosten per product TK = (a x q) + b //b= waarde van de totale constante kosten//a= waarde van de variabele kosten per eenheid product//q = productieomvang
2. - om uit te breiden moet je letten op de extra opbrengsten en de extra kosten - arbeidsovereenkomst = een overeenkomst waarin de arbeidsvoorwaarden staan, afspraken tussen werkgever en werknemer over de wederzijdse rechten en plichten bij het werk. - primaire arbeidsvoorwaarde = afspraken over geldelijke beloning en de wijze van betaling. - secundaire arbeidsvoorwaarde = zijn de niet-geldelijke afspraken, zoals werktijden enz. - tertiaire arbeidsvoorwaarde = afspraken over inspraak en medezeggenschap vand e werknemers. - individuele arbeidsovereenkomst = geldt altijd als je werkt voor een werkgever, zelf als deze niet schriftelijk is vastgelegd. - collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) = afspraken door werkgevers- en werknemersorganistaties over arbeidsvoorwaarden voor ALLE werknemers voor een bedrijfstak. - er zijn verschillende soorten loonsverhoging: . incidentele loonsverhoging = loonsverhoging voor een individuele werknemer. . prijscompensatie = loonsverhoging met hetzelfde percentage als de prijsstijging van de consumptiegoederen, waardoor voor de werknemers de koopkracht op hetzelfde peil blijft. . initiële loonstijging (reële loonstijding) = loonsverhoging boven de prijscompensatie, waardoor de koopkracht van de werknemers toeneemt. Met hun nieuwe loon kunnen zij meer goederen kopen dan voorheen. 3. - de hoeveelheid en kwaliteit van het kapitaal hebben een grote invloed op de arbeidsproductiviteit. - innovaties = toegepaste vernieuwingen van producten op productieprocessen. - investeren = het aanschaffen van nieuwe kapitaalgoederen: . breedte-investeringen: verhouding tussen arbeid en kapitaal blijft gelijk . diepte-investeringen: verandert de verhouding tussen arbeid en kapitaal ten gunste van kapitaal. - kapitaalintensiteit: de verhouding kapitaal ten opzichte van arbeid stijgt. - schaalvergroting = vergroting van de productiecapaciteit. - fusie = het samengaan van voorheen zelfstandige ondernemingen. - overname = als één van de bedrijven groter is bij een fusie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.