Module 2, Hoofdstuk 2

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1255 woorden
  • 11 juli 2007
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie voor Jou M2H2 Accijnzen: Voorbeeld: benzine, tabaksproducten, alcoholhoudende dranken. Vaak producten waarvan de overheid het gebruik wil afremmen. Algemene Politieke Beschouwingen: Minister-president voert het woord namens de regering waarin grote lijnen van het regeringsbeleid worden besproken. Allocatieve functie: De overheid beïnvloedt de samenstelling van de nationale productie. De overheid verricht bestedingen zodat er goederen en diensten worden geproduceerd die anders niet of niet in dezelfde mate zouden zijn voortgebracht. Er worden productiefactoren ingeschakeld die daardoor niet meer voor andere productiedoeleinden beschikbaar zijn. Anticyclisch Begrotingsbeleid: Bij sterke economische groei neemt de overheid maatregelen om de economie af te remmen. In een fase van lage economische groei worden stimulerende maatregelen genomen. Op deze manier werkt de overheid de conjunctuurgolf of cyclus tegen.
Arbeidsmarktbeleid: Gerichte scholingsbeleid, geven van loonkostensubsidies voor het aannemen van werklozen, omscholen van werklozen in de richting van die sectoren waar een tekort aan personeel bestaat, subsidieerden van een goede studie en beroepskeuzevoorlichting. Begrotingsbeleid: Door de inkomsten en uitgaven te veranderen kan de overheid verschillende doelstellingen nastreven. Er moeten keuzes gemaakt worden tussen doelstellingen. Begrotingstekort: Het verschil tussen alle uitgaven en ontvangsten. Belasting: Verplichte bijdragen aan de overheid waar geen directe tegenprestatie van deze overheid tegenover staat. Centraal Economisch Plan: Cijfers worden hierin gepresenteerd die betrekking hebben op het jaar van verschijnen en het jaar ervoor, raming voor het lopende jaar en het komende jaar. Collectieve lasten: De ontvangsten van de collectieve sector worden gevormd door belastingen, premies en niet-belastingontvangsten. Dit zijn bedragen die de burgers ‘verplicht’ moeten afstaan aan de collectieve sector, daarom lasten. Collectievelasten-Druk of quote: De collectieve lasten uitdrukken in procenten van het Nationaal Inkomen of het BBP. Het percentage van het Nationaal Inkomen (BBP) dat de burgers aan belastingen, sociale premies, en niet-belastingontvangers moeten betalen.
Collectieve sector: Gezamenlijk, gemeenschappelijk. Om voorzieningen waar we gezamenlijk voor moeten betalen d.m.v. belastingen en sociale premies en waar we dan ook allemaal een beroep op kunnen doen. Collectieve Uitgavenquote: De uitgaven van de collectieve sector in een land kun je uitdrukken in procenten van het nationale inkomen (BBP) van dat land. Het zegt iets over de mate waarin de overheid zich met het economisch proces in dat land bemoeit. Convergeren: Naar elkaar toe groeien (economieën van de verschillende lidstaten van de EU) Denivellering: Het vergroten van inkomensverschillen. Directe belastingen: Belastingen die worden geïnd bij degenen die deze last zelf moeten dragen. Zoals loonbelastingen (je werkt en betaalt belasting over het loon dat je verdiend), inkomstenbelasting (rente, dividend op aandelen, huur als je kamers of huizen verhuurt en winst uit een eigen zaak). Draagkracht-Beginsel: Er wordt niet alleen naar de hoogte van het inkomen maar ook naar andere draagkrachtomstandigheden, o.a. aantal kinderen, hoge ziektekosten, kosten van een beroepsopleiding etc, gekeken. FinancieringsBehoefte: Een tekort dat gefinancierd moet worden, het begrotingstekort is dat.
Financieringstekort: Het verschil tussen alle uitgaven en ontvangsten, min het aflossingsbedrag dat weer opnieuw dus geleend mag worden. Wat er dan nog geleend moet worden in het financieringstekort. Fiscale beleid: Dmv allerlei belastingsmaatregelen kan ze de verschillende economische variabelen zoals consumptie, investeringen, inflatie, export, import en werkgelegenheid beïnvloeden. Onderdeel van het begrotingsbeleid. Herverdelingsfunctie: De overheid herverdeelt met haar uitgaven en inkomstenbeleid de inkomens. Door belasting- en premieheffing aan de ene kant en het verlenen van subsidies en uitkeringen aan de andere kant. Immateriële Overheids-Consumptie: Productie van diensten, personeelskosten zoals lesgeven. Het is niet materieel, je kunt het niet pakken. Tegenovergestelde van materiële overheidsconsumptie. Indirecte of kostprijsverhogende Belastingen: Deze belastingen worden door de ondernemers afgedragen aan het Rijk maar
uiteindelijk door de consument betaald in de vorm van een hogere prijs van het betreffende product. Ze verhogen dus de prijs en ze worden op een indirecte manier geïnd. De meest bekende indirecte belasting is de BTW. Inkomens- en Prijsbeleid: De overheid maakt hier weinig gebruik van. Ze kan ingrijpen in de hoogte van prijzen en lonen. Motto: meer markt, minder overheid.
Institutionele Beleggers: Onder de uitgaven bevinden zich ook de aflossingen op de staatsschuld. De uitleners zijn de institutionele beleggers. Zij zijn vaak bereid de aflossingen weer opnieuw uit te lenen. Macro-Economische Verkenning (MEV): De economische vooruitzichten voor het komende begrotingsjaar als de gevolgen van de ingediende begroting voor de Nederlandse economie worden
uiteengezet. Marktsector: Iedereen neemt zijn eigen beslissingen over wel of niet wat consumeren. Materiële overheidsconsumptie: Energiekosten van de overheidsgebouwen, papierverbruik en de defensie-aankopen. Ze zijn materieel, je kunt ze ‘pakken’. Itt immaterieel. Miljoenennota: Algemene toelichting op de Rijksbegroting en geeft een overzicht van de nationale en internationale economische situatie en een toelichting op het regeringsbeleid. Monetaire invloed: Dmv dit beleid, dat zowel op de beheersing van het binnenlandse prijsniveau als op het reguleren van de wisselkoers van de gulden t.o.v. andere valuta gericht is, kan de overheid diverse doelstellingen nastreven. Nivellering: Het verkleinen van de inkomensverschillen.
Overheidsbestedingen/uitgaven: Tegenovergestelde van een subsidie. De aannemers die wegen aanleggen en onderhouden verdienen een inkomen in ruil voor een tegenprestatie. Daarmee leveren ze een bijdragen aan het Nationaal Inkomen van Nederland. Met deze investeringsuitgaven neemt de overheid deel aan het proces van productie en inkomensvorming. De uitgaven leiden tot productie en dus tot inkomensvorming: er wordt beslag gelegd op de productiefactoren. Overheidsconsumptie: Overheidsinvesteringen waarvan de productie niet voor de toekomst beschikbaar is. Overheids-Investeringen: De investeringsuitgaven leiden tot een productie waarvan ook in de toekomst nog kan worden geprofiteerd. Overheidsproductie: Omdat de productie van de overheid niet tegen de marktprijzen wordt verhandeld, wordt de waarde van het overheidsproduct gelijkgesteld aan de uitbetaalde lonen en Sociale lasten. We gaan er vanuit dat de personeelskosten tevens de waarde van het door dat personeel voortgebrachte product bepalen. Overheidstekort: Het verschil tussen de totale collectieve ontvangsten en de totale collectieve uitgaven dat de overheid moet lenen. Overheidsuitgaven: Het geld voor subsidies wordt gehaald uit de totale ontvangsten die voor het grootste deel uit belastingontvangsten bestaan.
Overige belastingen: Overige belastingen op winst, inkomen en vermogen behoren onder andere de vermogensbelasting en de kansspelbelasting. Profijtbeginsel: Burgers moeten bijdragen in de kosten van overheidsvoorzieningen naar de mate waarin ze van die voorzieningen profiteren. Progressie: Je moet een hoger percentage van je inkomen betalen aan belasting naarmate je inkomen hoger is. Er wordt rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden d.m.v. indeling in tariefgroepen en het daarbij behorend belastingvrij bedrag (waar je dus geen belasting over hoeft te betalen) Rijksbegroting: Bestaat uit deelbegroting en van verschillende ministeries die elk als apart wetvoorstel worden ingediend. De begrotingsvoorstellen voor het komende jaar bij de Tweede Kamer. Hiermee presenteert de regering haar plannen t.o.v. uitgaven en inkomsten. Staatsobligaties: De overheid ontvangt ook geld door de uitgifte van staatsobligaties. Staatsschuldquote: De staatsschuld uitgedrukt in procenten van het BBP. Stabilisatiefunctie: De overheid probeert de verschillen tussen de totale productiecapaciteit en de totale bestedingen zo klein mogelijk te maken, ze probeert om de economische fluctuatie minder heftig te maken.
Subsidie: De overheid doet niet anders dan geld overdragen aan personen of instellingen die de subsidie ontvangen en daarvoor geen tegenprestatie hoeven te leveren. Toegevoegde Waarde: De grondslag bij de BTW. Totale overheidsinkomen: Bestaat uit belastingen en niet-belastingontvangsten. De belastingen vormen het grootste deel. Vennootschap-Belasting: Bedrijven in de vorm van een besloten vennootschap (BV) of naamloze vennootschap (NV) betalen over de gemaakt winst vennootschapbelasting. Wig: Een hoge collectievelastendruk blijft niet zonder gevolgen voor de economie. Deze wordt namelijk weerspiegeld in een hoge wig tussen de totale loonkosten voor de werkgever en het nettoloon dat de werknemer in handen krijgt. Collectieve lasten zijn groot, dus het verschil tussen loonkosten en nettoloon is groot, is de wig.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.