Module 1 en 2

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 5669 woorden
  • 18 augustus 2004
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
22 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
MODULE 1 ‘MENS EN ARBEID’ ARBEIDSMARKT VRAAG EN AANBOD Arbeid
Niet alle werkzaamheden worden in het vak economie tot arbeid gerekend. Er zijn enkele voorwaarden. 1) Er moet sprake zijn van een productieve inspanning
2) De activiteit moet beloond worden beloond in de vorm van een inkomen. Dit heet een primair inkomen. 3) Het loon moet bekend zijn bij de belastingdienst. Het is dan een wit inkomen. Arbeidsmarkt
Men kan op verschillende manieren een baan zoeken, o.a. door naar een uitzendbureau of een arbeidsbureau te gaan. Naast werkzoekenden komen ook werkgevers naar deze bureaus. Deze bureaus zijn voorbeelden van concrete markten. De Nederlandse arbeidsmarkt is een abstracte markt. Er is niet één arbeidsmarkt, elke werkende is immers anders. Arbeid is een heterogeen product. Arbeidsaanbod

Als je jezelf aanbied behoor je tot het arbeidsaanbod of beroepsbevolking. Iedereen tussen de 15 en 57,5 jaar is potentiële beroepsbevolking. Tot de officiële beroepsbevolking of het arbeidsaanbod rekent de overheid iedereen tussen de 15 en 57,5 jaar die werkt en officieel kenbaar heeft gemaakt te willen werken. Je moet geregistreerd werkloze zijn voor een uitkering. Het aantal uren heeft een limiet van 12 uur. De afhankelijke beroepsbevolking of werknemers hebben een dienstbetrekking bij een particulier bedrijf of bij de overheid. De zelfstandige beroepsbevolking zijn mensen die geen werkgevers hebben. Een duidelijk beeld van de deelname tot arbeid krijgt men door de arbeidsparticipatie of arbeidsdeelname te berekenen. Veranderingen van het arbeidsaanbod
Er zijn enkele oorzaken voor de verandering van de omvang en de samenstelling van de beroepsbevolking. - Demografie. Nederland vergrijst en ontgroent. - Emigratie en immigratie. Barrières moeten worden overwonnen worden - Culturele factoren, zoals bijvoorbeeld de vrouwenparticipatie - Loonniveau, hoe hoger de lonen, hoe meer mensen zich aanbieden. Een verhoogt minimumloon zorgt ervoor dat meer mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt - Institutionele factoren. Wetten, regels en instellingen die hierop toezien - Arbeidsmarkt- en/of economische situatie. Bij veel werklozen of slechte economie blijven mensen op school, het ontmoedigingseffect. Andersom een aanzuigeffect. Arbeidsvraag
Onder arbeidsvraag verstaan we alle werkenden en alle openstaande arbeidsplaatsen. Veranderingen van de arbeidsvraag
Factoren die de omvang en de samenstelling van de vraag naar arbeid veranderen: - Bestedingen
o Totale vraag van goederen en diensten worden bestedingen of effectieve vraag. Neemt dit toe, dan moet er meer worden geproduceerd. Meer arbeiders nodig, arbeidsvraag neemt toe. - Techniek
o Machines vervangen mensen, maar er zijn ook mensen nodig om de machines te bedienen - Arbeidstijd
o Mensen werken korter, dus er moeten meer worden aangenomen. Arbeidstijdverkorting (ATV) kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Als de werkweek wordt verkort heet het arbeidsduurverkorting (ADV). Men maakt gebruik van vervroegde uittreding (VUT) - Loonniveau
o Door hoge lonen nemen kosten arbeid toe, ondernemers vervangen dan werknemers voor kapitaal. Dit heet substitutie van arbeid. ARBEIDSMARKTPROBLEMEN
Een definitie van werkloosheid
Er is sprake van geregistreerde werkloosheid indien: - Iemand ingeschreven staat bij een arbeidsbureau; - Hij of zij tussen de 15 en de 57,5 jaar is; - Hij of zij geen arbeidsverhouding (werk) heeft; - Hij of zij bereid en in staat is om betaalde arbeid te verrichten gedurende 12 uur of meer per week. Meten van de arbeidsproblematiek
CBS houdt in Nederland de werkloosheid bij met de computerbestanden van werklozen die het arbeidsbureau maakt. Hierin staan de mensen die een baan zoeken. Een werkloze geeft niet altijd door dat hij een baan gevonden heeft, en mensen melden tijdelijk werk ook niet altijd bij een arbeidsbureau. Dit heet bestandsvervuiling. Het CBS presenteert de arbeidsmarktcijfers op twee manieren, waaronder de werkloosheid: 1. In personen. Het CBS telt het aantal personen die gevraagd worden en zich aanbieden op de arbeidsmarkt

2. In arbeids- of mensjaren. Het CBS telt het aantal volledige banen, oftewel fulltime jaren. Eén arbeidsjaar wordt door meerdere mensen gevuld. We delen het aantal personen door het aantal arbeidsjaren, dit noemen we de P/A-ratio
Verborgen werkloosheid
Er zijn verschillende redenen waarom mensen zich niet inschrijven als werkzoekende: - Men zijn ontmoedigd, dit heet het discourage effect - Men zijn arbeidsongeschikt verklaard - Men wil minder dan 12 uur werken - Voor een uitkering moet men ingeschreven staan, maar soms verdient de partner teveel voor een uitkering. Inschrijven heeft dan weinig zin - Er zijn leerlingen en studenten die langer op school blijven omdat ze denken toch geen baan te vinden
De totale werkloosheid is de optelsom van geregistreerde werkloosheid en verborgen werkloosheid. Verschillende oorzaken van werkloosheid
Werkloosheid kan je als volgt indelen: - Conjunctuurwerkloosheid; - Structuurwerkloosheid in ruime zin. Conjunctuurwerkloosheid
Conjunctuurwerkloosheid is werkloosheid die veroorzaakt wordt door vermindering van de bestedingen. Sommige sectoren in de economie zijn conjunctureel gevoelig. Structuurwerkloosheid in ruime zin
Structuurwerkloosheid ontstat door veranderingen in de wijze of structuur van de productie. Het is altijd van de lange duur. Binnen structuurwerkloosheid in ruime zin kunnen we onderscheid maken tussen: - Kwantitatieve structuurwerkloosheid - Kwalitatieve structuurwerkloosheid - Frictiewerkloosheid - Seizoenswerkloosheid
Kwantitatieve structuurwerkloosheid
Hiervan is sprake wanneer er te weinig arbeidsplaatsen zijn om voor werk voor de gehele beroepsbevolking te zorgen. De structuur van de productie is zodanig dat de kwantiteit of hoeveelheid arbeidsplaatsen onvoldoende is om de gehele beroepsbevolking werk te geven. Deze vorm van werkloosheid is altijd van langere duur. Beredeneerd vanuit de arbeidsvraag onderscheiden we de volgende oorzaken van werkloosheid: - Concurrentie met lagelonenlanden - Arbeidsbesparende technieken
o Investeringen die leiden tot een toename van de arbeidsproductiviteit worden diepte-investeringen of arbeidsbesparende investeringen genoemd - Fusies of integraties van ondernemingen - Overheidsmaatregelen

Beredeneerd vanuit het arbeidsaanbod onderscheiden we de volgende oorzaken: - Stijgende participatiegraad van vrouwen - Toename van het aantal schoolverlaters - Werkzoekenden uit het buitenland
Kwalitatieve structuurwerkloosheid
Er is een discrepantie van vraag en aanbod. De vraag sluit niet aan op het aanbod. Het kan ook ontstaan door een te geringe mobiliteit van arbeid. Frictiewerkloosheid
Wordt ook zoekwerkloosheid genoemd. Het ontstaat door wrijving tussen het tijdstip waarop de ene baan eindigt en de andere begint. Seizoenswerkloosheid
Treedt alleen op in bepaalde delen van het jaar. Overspannen arbeidsmarkt
Is het tegenovergestelde van werkloosheid. De vraag is te groot voor het aanbod
OPLOSSINGEN VOOR DE ARBEIDSMARKTPROBLEMATIEK
Oplossingen voor conjunctuurwerkloosheid
Door de bovenste oplossingen neemt de koopkracht toe. Dit is een groot voordeel, het nadeel is dat de overheid geld moet lenen en dus een grote staatsschuld krijgt. Oplossingen voor kwantitatieve structuurwerkloosheid
Kwantitatieve structuurwerkloosheid is moeilijker op te lossen dan conjunctuurwerkloosheid. Oplossingen moeten gericht zijn op de langere termijn. Het kan vanuit twee invalshoeken worden bekeken: 1. De arbeidsvraag stimuleren
2. Het arbeidsaanbod afremmen

De arbeidsaanvraag stimuleren
1. Stimuleren van investeringen. Met subsidies kan de overheid bevorderen dat bedrijven uitbreiden. Het vestigingsbeleid tracht door de infrastructuur de Nederlandse economie aantrekkelijk te maken voor vestiging van buitenlandse bedrijven. 2. Stimuleren van innovaties. Dit betekent dat er nieuwe producten of productieprocessen op de markt gebracht worden, zoals biotechnologie, informatietechnologie en medische wetenschap. 3. Beheersen en verlagen loonkosten. De arbeid wordt goedkoper waardoor bedrijven minder geneigd zijn om mensen te vervangen voor kapitaal. Ook helpt het de concurrentiepositie van Nederland. Het arbeidsaanbod afremmen
1. Extra belasten tweeverdieners. Hierdoor zullen minder mensen in een huishouden gaan werken. Nadeel is dat vooral veel vrouwen niet gaan werken, dit is slecht voor de emancipatie. 2. Verlengen leerplicht. Een student zit op school, verdient geen inkomen. Dit heet gederfd inkomen. 3. Verlagen pensioengerechtigde leeftijd. 4. Toepassen arbeidstijdverkorting. Het werk wordt anders verdeeld. Werkt niet altijd, wordt soms ook gebruikt om te bezuinigen. Men werkt minder, de overgebleven uren werden niet opgevuld. Hierdoor dalen de loonkosten. 5. Aanpassen definitie werkloosheid. Een puur cosmetische truc. Oplossingen voor kwalitatieve structuurwerkloosheid
Kan de overheid oplossen door met diverse campagnes bepaalde studies te stimuleren. Een studie waarmee je moeilijk een baan kan krijgen kan worden bemoeilijkt door een lotingsysteem in te stellen. Kwalitatieve structuurwerkloosheid treedt ook op door gebrek aan mobiliteit. Dit kan worden opgelost door verhuispremies en reiskostenvergoedingen aan te bieden. Ook kan het openbaar vervoer bevorderd worden. Oplossingen seizoenwerkloosheid
Seizoenwerkloosheid is nooit helemaal te bestrijden. Er zijn toch enkele opties, zoals een verandering in prijs waardoor het in een laagseizoen aantrekkelijker is om gebruik te maken van de dienst. Diversificatie is ook een mogelijkheid. Dit houdt in dat men meerdere producten of diensten aan gaat bieden. Ook kan men gebruik maken van seizoensverlenging. Een voorbeeld hiervan is het gewassen verbouwen in kassen. Oplossingen voor frictiewerkloosheid
Frictiewerkloosheid is zeer moeilijk op te lossen. De overheid kan trachten de duur van frictiewerkloosheid te verkorten door de informatieoverdracht tussen werkgevers en potentiële werknemers te verbeteren. Oplossingen voor een overspannen arbeidsmarkt
Dit kan op de korte termijn worden opgelost door het personeel te laten overwerken. Een oplossing op de lange termijn is het omscholen van mensen of het aantrekken van mensen uit het buitenland. De overheid kan ook zorgen dat er minder vraag is naar goederen en diensten door de verhoging van de belastingen en verlagingen van de overheidsbestedingen. Het arbeidsmarktbeleid in Nederland
Het arbeidsmarktbeleid dat zich richt op de aanbodkant noemen we het arbeidsvoorzieningsbeleid. Doel van dit beleid is dat mensen die zich aanbieden op de arbeidsmarkt binnen een redelijke termijn een baan kunnen vinden. Naast directe bemiddeling gaat het hier vooral om trajectbemiddeling. Bij trajectbemiddeling organiseert het arbeidsbureau een heel traject van scholing, werkervaring, sollicitatietraining e.d. voor de werkzoekende om de kans op een baan te vergroten. Onder het arbeidsvoorzieningsbeleid vallen ook de maatregelen die het zowel voor de werkzoekende aantrekkelijk maken om een baan te accepteren als voor de werkgever om een werkzoekende aan te nemen. De andere zijde van de arbeidsmarkt is de vraagkant. Dit onderdeel van de arbeidsmarktbeleid heet het werkgelegenheidsbeleid. Binnen het werkgelegenheidsbeleid onderscheiden we het structuurbeleid dat gericht is op toename van de productie(capaciteit) en het conjunctuurbeleid dat haar aangrijpingspunt heeft bij de bestedingen. INKOMENSVORMING
Werkgevers- en werknemersorganisaties

Een vereniging van werknemers noemen we een werknemersorganisatie of vakbond. Deze behartigt de belangen van haar leden. Meestal hebben vakbonden zich verenigd in een vakcentrale. Vakbonden die niet zijn aangesloten bij een centrale noemen we categorale bonden. Voor de werkgevers bestaan er werkgeversorganisaties. Een samenbundeling hiervan heet een werkgeverscentrale. Arbeidsoverleg
In een individuele arbeidsovereenkomst staat: - De functie - Het loon - Hoe lang de werknemer in dienst is - Of er sprake is van een proeftijd - Tijden, dagen en uren dat de werknemer moet werken
In de CAO de basisafspraken voor een bedrijfstak. In de CAO staan primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden
Ten aanzien van de salarisstijgingen kunnen we een onderscheid maken in initiële en incidentele loonstijgingen en prijscompensatie. Als een CAO gemaakt is keurt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de CAO goed, dit heet het algemeen verbindend verklaren van de CAO (Wet op de Algemeen Verbindend Verklaring) Alle spelregels betreffende de CAO-onderhandelingen staan in de Loonwet
Op landelijk niveau overleggen de sociale partners samen met de afgevaardigden van de overheid over de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden. Hiervoor is de Stichting van de Arbeid opgericht. Jaarlijks proberen ze een Centraal Akkoord tot stand te brengen. Personele inkomensverdeling
In een Lorenzcurve wordt duidelijk wat de verdeling is van de inkomens over de personen. Hierin wordt duidelijk hoeveel procent van de personen hoeveel procent van de inkomens heeft. Categoriale inkomensverdeling
Inkomens kunnen verdeeld worden in vier componenten: 1. Loon verdient uit de werkzaamheden als baas van een fabriek
2. Interest of rente verdient uit kapitaal dat op de bank staat
3. Pacht verdient met de verhuur van landerijen
4. Winst verkregen als eigenaar van fabrieken
Als 40% van het totale inkomen met arbeid wordt gerealiseerd, is de arbeidsinkomensquote 40%. Oorzaken van inkomensverschillen
Er zijn verschillende oorzaken van inkomensverschillen, zoals scholing, arbeidsmarktsituatie en de machtsposities. Ook de arbeidsproductiviteit speelt een rol. Voor een hogere arbeidsproductiviteit vragen we een hoger inkomen. De inkomenspolitiek in Nederland
Eén van de doelstellingen van de overheid is om te komen tot een evenwichtige inkomensverdeling. Nivelleren betekent dat de verschillende inkomens op een gelijker niveau komen te liggen. Het tegenovergestelde heet denivelleren. De overheid probeert een evenwichtige inkomensverdeling met verschillende beleidsinstrumenten te realiseren. 1. De Wet op het minimumloon. 2. Stelsel van sociale-zekerheidswetten. Dankzij deze uitkeringen die we als ongebonden inkomensoverdrachten aanduiden, kan iedereen in Nederland een menswaardig bestaan leiden. 3. De overheid kan de hoogte van het minimumloon en de sociale uitkeringen te koppelen aan de ontwikkeling van de hoogte van de lonen. Dit heet koppeling. De overheid probeert dit ook bij ambtenaren, ambtenaren zijn trendlopers. 4. Via directe belastingen en premies kan de overheid de inkomensverdeling beïnvloeden. Nederland heeft een progressief belastingstelsel. 5. De overheid geeft verschillende subsidies, zoals kinderbijslag. Dit deze vorm van uitkeringen noemen we gebonden overdrachten. Samengevat kunnen we drie inkomensverdelingen onderscheiden: 1. Primaire inkomensverdeling, de verdeling van het inkomen bestaande uit loon, winst, pacht, huur en rente, over de bevolking

2. Secundaire inkomensverdeling, het primaire inkomen gecorrigeerd voor de betaalde belastingen en sociale premies en de ontvangen ongebonden inkomensoverdrachten
3. Tertiaire inkomensverdeling, het secundaire inkomen gecorrigeerd voor de betaalde indirecte belasting en de ontvangen gebonden inkomensoverdrachten. MODULE 2 ‘ZORG EN BELEID’ HET BEGRIP ‘VERZORGINGSSTAAT’ Allocatie
Hoe wordt bepaald: - Wat er wordt geproduceerd? - Hoeveel er wordt geproduceerd? - Wie er produceert? - Hoe er wordt geproduceerd? - Waar er wordt geproduceerd? De beantwoording van al deze vragen valt in de economie onder het allocatievraagstuk. Individuele, collectieve en quasi-collectieve goederen
Individuele goederen zijn goederen die door slechts één persoon kunnen worden geconsumeerd. Er is rivaliteit en uitsluitbaarheid. Collectieve goederen worden door meerdere mensen geconsumeerd. Er is non-rivaliteit en er is niet-uitsluitbaarheid. Quasi-collectieve goederen. Hieraan kun je je als consument aan de consumptie ervan ontrekken. Economische orde
Onder economische orde of economisch stelsel verstaan we de manier waarop het proces van productie en consumptie georganiseerd is. Twee elementen zijn belangrijk: - De eigendomsverhoudingen - De verdeling van de beslissingsbevoegdheden
Op grond van deze elementen kunnen we een aantal typen van economische orde onderscheiden - De markteconomie of markthuishouding waarin het marktmechanisme zorgt voor de afstemming van de productie op de consumptie - De democratische huishouding waarin het budgetmechanisme het middel si waarmee de coördinatie van de economische besluitvorming plaatsvindt - De bureaucratische huishouding of centraal geleide economie waar alle beslissingsbevoegdheden zijn gecentraliseerd in één instantie en de beslissingen dus op centraal niveau worden genomen. Het coördinatiemechanisme heet hier het planmechanisme. Het marktmechanisme
De consument beslist zelf wat en hoeveel hij aanschaft, en de producent beslist zelf wat en hoeveel hij produceert. In een markteconomie worden de economische beslissingen decentraal genomen. Voor- en nadelen van het marktmechanisme

Een voordeel is dat er een optimale allocatie is. De productiemiddelen worden immers daar ingezet waar er de meeste vraag naar is. Een nadeel is dat er extreem hoge prijzen kunnen ontstaan waardoor een product onbetaalbaar wordt. Bovendien verlopen de aanpassingsprocessen via het marktmechanisme niet altijd even soepel. Ook hebben ondernemingen in werkelijkheid niet zelden een machtspositie op de markt waardoor ze een hogere prijs kunnen vaststellen dan bij volkomen concurrentie het geval zou zijn. Ook zijn er maatschappelijke kosten of ook wel externe effecten van productie en consumptie. Collectieve goederen zullen niet via het marktmechanisme worden geproduceerd. Ze zijn niet te splitsen in individueel leverbare eenheden, er is niemand van uit te sluiten en iedereen kan ervan genieten. Er is dus geen prijs vast te stellen. Ondernemers zullen zodoende niet bereid zijn deze goederen te produceren. Het budgetmechanisme
De economische beslissingen worden decentraal genomen. De gemeenschap beslist wat en hoeveel er geproduceerd moet worden. Via stemming wordt een besluit genomen. Deze volksvertegenwoordiging bepaalt via een politiek proces welke taken door de overheid zullen worden uitgevoerd en hoeveel daarvoor mag wroden uitgegeven. Dit afwegings- en besluitvormingsproces doet zich niet allen op het niveau van de centrale overheid voor. Voor- en nadelen van het budget mechanisme
Een nadeel van het budgetmechanisme is dat de band tussen beslissen, genieten en betalen die bij het marktmechanisme is hier wordt doorbroken. Daardoor worden de kosten en baten van overheidsvoorzieningen niet rechtstreeks met elkaar in verband gebracht. Het directe verband tussen kosten en opbrengsten ontbreekt hetgeen niet alleen de keuze moeilijker maakt maar ook het risico vergroot dat de doelmatigheid van de keuze onvoldoende is. Bovendien moeten de volksvertegenwoordigers voortdurend afwegingen maken. Het grote voordeel van het budgetmechanisme is dat de overheid de ongewenste uitkomsten van het marktmechanisme kan corrigeren en bepaalde doelstellingen – zoals een rechtvaardige inkomensverdeling en behoud van het milieu – kan nastreven. De overheid kan er ook voor zorgen dat bepaalde (quasi) collectieve goederen geproduceerd worden. Er zijn verschillende redenen waarom de overheid zich met het aanbod van sommige quasi-collectieve goederen bemoeit. - Te hoge inningskosten
o Het kost teveel geld om het door de markt te laten verzorgen - Geen inkomensdrempel
o Er zijn individuele goederen waarbij de overheid het niet juist vindt dat het gebruik zou afhangen van de hoogte van het inkomen, zoals bijv. het onderwijs. - Positief effect voor de maatschappij
o Zoals het openbaar vervoer, onderwijs (goed opgeleide mensen) - Bemoeigoederen
o Merit goods en demerit goods
Het planmechanisme
Besluitvorming over productie proces vindt plaats op centraal niveau. Productieapparaat is in handen van de staat. De centrale instantie moet zowel zicht krijgen op consumptiewensen al op productiemogelijkheden in de economie en zal deze op elkaar af moeten stemmen. Voor- en nadelen van het planmechanisme
Het voordeel is het ontbreken van conjunctuurschommelingen. De stabiliteit van zo’n plansysteem zorgde er voor dat werkloosheid en inflatie officieel niet of nauwelijks voorkwamen. De inkomensverschillen waren kleiner dan in de meeste markteconomieën. Nadelen waren de grote politieke onvrijheid, een gebrek aan efficiency en de bureaucratische organisatiestructuur. Er waren geen of weinig financiële prikkels
De gemengde economie van Nederland

Binnen de Nederlandse economie kunnen twee sectoren worden onderscheiden: een marktsector en een collectieve sector. Niveaus van allocatie
Het allocatievraagstuk kan op drie niveaus worden bekeken - Individueel (micro)niveau - Landelijk (macro)niveau - Internationaal niveau
Op internationaal niveau heeft de WTO, waarbij meer dan honderd landen zijn aangesloten, het doel de internationale handelsbelemmeringen te verminderen en daarmee de internationale allocatie van productiefactoren te bevorderen. SOCIALE ZEKERHEID IN NEDERLAND
Het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid
Een belangrijk onderdeel in de huidige verzorgingsstaat is de sociale zekerheid. Dit stelsel bevat een groot aantal wettelijke regelingen, instellingen en voorzieningen die betrekking hebben op de bestaanszekerheid van burgers. Het stelsel van de sociale zekerheid bestaat uit sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. De sociale verzekeringen kunnen weer onderverdeeld worden in: - Werknemersverzekeringen, alleen voor werknemers - Volksverzekeringen, voor iedereen die in Nederland woont
De sociale voorzieningen vormen een aanvulling op de sociale verzekeringen. Als de verhoging van de sociale voorzieningen even hoog is als die van de prijsstijging dan spreekt men van waardevaste uitkeringen. Als de verhoging evenredig stijgt met de welvaart heet het welvaartsvaste uitkeringen. Voor sociale voorzieningen hoeft geen premie te worden betaald. Overzicht van sociale zekerheidswetten
Verzorgingsstaat
Het begrip verzorgingsstaat kan op verschillende manieren worden omschreven. Gekeken naar de doelstelling ‘een samenleving waarin de overheid iedereen in Nederland een maatschappelijk aanvaardbaar bestaansminimum wil garanderen.’ Gekeken naar de organisatievorm ‘een gemengde economie met een uitgebreid, door de overheid georganiseerd stelsel van sociale zekerheid.’ Het begrip staat verwijst naar het bestaan van een gemeenschap van mensen – een volk – binnen een bepaald grondgebied en met een overheid die over dat volk – de onderdanen – gezag uitoefent. De overheid zijn instellingen zoals het Rijk en provincies en gemeenten. De ontwikkeling van de verzorgingsstaat
De ontwikkeling van onze verzorgingsstaat heeft een aantal fasen doorlopen. Uiteindelijk kwam de solidariteitsgedachte, en de politiek werd een laissez faire-politiek. Verzorgingsstaat en overheid

De verzorgingsstaat kenmerkt zich door een actief overheidsingrijpen. Sociaal-economische ontwikkelingen in Nederland na 1945
In de periode 1950-1973 werd op macroniveau een begrotingsbeleid ingevoerd om de conjunctuurgolven in te dammen. In de jaren zestig en zeventig lieten de collectieve uitgaven gestage groei zien. De collectieve lasten groeiden snel. Het afwentelingsproces kwam op gang. Meer markt, minder overheid
Minder overheidsregels duiden we aan als dereguleren. Het terugtreden van de overheid komt o.a. in uiting door privatisering. Ook vindt er verzelfstandiging plaats. Ook kan de overheid gaan decentraliseren. De Nederlandse overlegeconomie (het poldermodel) Onder het stelsel van arbeidsverhoudingen verstaan we alle overlegvormen, afspraken en wettelijke regelingen waarbij zowel de overheid als de werknemers- en werkgeversorganisaties betrokken zijn. In overleg met de sociale partners werd in de periode 1945-1963 de loonontwikkeling bepaald door de overheid. Dit wordt de periode van de geleide loonpolitiek genoemd. Dit het tripartite overleg. De overheid stimuleert ook het tot stand komen van centrale akkoorden. In het Akkoord van Wassenaar besloten de vakbonden en de werkgeversorganisaties om gezamenlijk zowel de winstpositie van bedrijven als de herverdeling van arbeid door middel van arbeidsduurverkorting na te streven, of anders gezegd: loonmatiging in ruil voor banen. Men spreekt bij de Nederlandse economie ook wel van een flankerend beleid. Adviesorganen van de regering
SER bestaat uit vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers en daarnaast onafhankelijke deskundigen, de kroonleden. Het CPB rekent uit wat het effect is van bepaalde beleidsmaatregelen. Het CBS houdt statistieken bij. Misbruik en oneigenlijk gebruik van de sociale zekerheid
De bijstandswet was bedoeld als laatste vangnet voor het voorkomen van armoede. Het werd echter ook gebruikt om een slecht huwelijk te beëindigen, je was niet afhankelijk van je partner. De WAO werd gebruikt om het overschot aan arbeidskrachten weg te werken. Dit heet de verborgen werkloosheidscomponent in de WAO. Er is calculerend gedrag, men past hun situatie en gedrag aan om een zo groot mogelijk voordeel te hebben van de sociale zekerheidsregeling. Deze dingen werden bestreden, o.a. door het begrip passende arbeid te verruimen. Herziening van de sociale zekerheid
Het terugdringen van het beroep op de verschillende wetten speelt een belangrijke rol. Dit volumebeleid richt zich vooral op de werkloosheidsregelingen en op de ziekte- en arbeidsongeschiktheidswetten. De regering heeft - De voorwaarden verscherpt - Maatregelen genomen om minder lang een beroep op een uitkering te kunnen doen - Prikkels ingebouwd om een beroep te voorkomen of verminderen, de premiedifferentiatie, de privatisering van de Ziektewet en het eigen risico. Bij deze herziening kunnen drie wegen worden bewandeld - Activering: Mensen zo snel mogelijk uit de uitkeringssfeer halen - Selecteren: Verhoogde selectiviteit van regelingen - Minimaliseren: De uitkering beschermt alleen tegen risico’s die ook echt collectief moeten worden gedragen
Bij pensioenvoorzieningen gaat men uit van het kapitaaldekkingsstelsel. Sociale zekerheid en arbeidsmarkt
De Nederlandse economie kent een relatief geringe arbeidsparticipatie. Om de verhouding tussen het aantal mensen met een uitkering en het aantal mensen met een betaalde baan in een getal uit te drukken, gebruikt met de I/A-ratio. Enkele werkgelegenheidsmaatregelen van de afgelopen jaren: - JWG - Binnenpoolregeling, voor mensen die langer dan 3 jaar werkloos zijn - Melkert 1: Doel is 40.000 banen te scheppen in collectieve sector - Melkert 2: Overheid geeft aan werkgevers subsidie om werklozen in dienst te nemen - Melkert 3: Gemeenten mogen experimenten uitvoeren om mensen met uitkering maatschappelijk nuttige activiteiten te laten verrichten. OVERHEID EN ECONOMIE
Regering en Staten-Genraal

De regering is samen met de Staten-Generaal (Eerste en Tweede Kamer) de hoogste wetgever van ons land. De minister van Financiën op Prinsjesdag de Rijksbegroting in. Het CPB publiceert jaarlijks de Macro-Economische Verkenning waarin zowel de economische vooruitzichten voor het komende begrotingsjaar als de gevolgen van de ingediende begroting voor de Nederlandse economie worden uiteengezet. Een half jaar hierna verschijnt het Centraal Economisch Plan. Het begrip ‘collectieve sector’ Terwijl in de marktsector iedereen zijn eigen beslissingen neemt over wel of niet en wat te consumeren, gaat het in de collectieve sector om voorzieningen waar we gezamenlijk voor moeten betalen door middel van belastingen en sociale premies en waar we dan ook allemaal een beroep op kunnen doen. Wat er valt onder de collectieve sector: - De overheid - De instellingen die de sociale voorzieningen uitvoeren - Vele instellingen die niet publiekrechtelijk zijn maar wel voor een groot deel worden gefinancierd uit collectieve middelen (ziekenhuizen, instellingen voor gezinsverzorging, verpleeghuizen, ov etc.) Collectieve en semi-collectieve sector vormen samen de budgetsector, hetgeen betekent dat ze grotendeels via het overheidsbudget gefinancierd worden. Rijksbegroting en Miljoenennota
De begrotingsvoorstellen die de minister inlevert zijn samen de Rijksbegroting. De plannen van de regering zijn gebaseerd op zowel de actuele economische situatie als op het financieel-economisch beleid voor het komende jaar. Na Prinsjesdag vindt de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer en daarna de Eerste Kamer plaats. Deze parlementaire behandeling van de Rijksbegroting begint met de Algemene Politieke Beschouwingen. De overheidsuitgaven
Bij het vertrekken van subsidies doet de overheid niets anders dan geld overdragen. Het geld dat daarvoor nodig is haalt ze uit de totale ontvangsten die voor het grootste deel uit belastingontvangsten bestaan. Daarom spreken we hier van overdrachtsuitgaven. Er zijn ook bestedingen die een resultaat hebben, wegen worden bijvoorbeeld aangelegd. Deze uitgaven rangschikken we onder overheidsbestedingen en, specifieker, onder de overheidsinvesteringen. De lonen van ambtenaren vallen onder de overheidsconsumptie. Bij personeelskosten gaat het om de productie van diensten¸ het zijn immateriële overheidsconsumptie, je kunt de dienst (van bijv. een leraar) namelijk niet ‘pakken’ Materiële overheidsconsumptie is bijvoorbeeld de stroomrekening van de overheidsgebouwen. De functies van de overheid
De overheid heeft een allocatieve functie door de samenstelling van de nationale productie te beïnvloeden. De herverdelingsfunctie is het herverdelen van inkomens d.m.v. het uitgaven- en inkomstenbeleid
De stabilisatiefunctie is waarmee de overheid probeert om de verschillen tussen de totale productiecapaciteit en de totale bestedingen zo klein mogelijk te maken. De ene gulden is de andere niet: een analyse van de collectieve uitgaven
De collectieve-uitgavenquote van het land zegt iets over de mate waarin de overheid zich met het economisch proces in dat land bemoeit. De overheidsinkomsten
De totale overheidsinkomsten bestaan uit belastingen en niet-belastingontvangsten. De directe belastingen zijn belastingen die worden geïnd bij degene die deze last zelf moet betalen. Als je werkt moet je loonbelasting betalen. Over andere inkomens betaal je inkomstenbelasting. Naast de directe belastingen zijn er de indirecte of kostprijsverhogende belastingen, de bekendste is BTW. De toegevoegde waarde vormt hierbij de grondslag. In de prijs van een aantal producten zitten ook nog accijnzen. Beginselen van belastingheffing
Om haar uitgaven te financieren, moet de overheid onder andere belasting heffen. Elk belastingstelsel gaat daarbij uit van bepaalde uitgangspunten of beginselen. Twee beginselen die een belangrijke rol spelen: - Het profijtbeginsel houdt in dat burgers moeten bijdragen in de kosten van overheidsvoorzieningen, zoals motorrijtuigenbelasting - Het draagkrachtbeginsel wordt niet alleen naar de hoogte van het inkomen maar ook naar andere draagkrachtomstandigheden zoals o.a. het aantal kinderen, hoge ziektekosten etc. gekeken. M.b.t. de hoogte van het inkomen komt het tot uitdrukkin in de progressie in de loon- en inkomstenbelasting. Berekening van de inkomstenbelasting
Het inkomen waarover belasting moet worden betaald: Het bruto-inkomen mag allereerst verminderd worden met bepaalde aftrekposten ook wel forfait genoemd. Over welk bedrag moet belasting worden betaald? Wat je na vermindering van de aftrekposten overhoudt heet het belastbare inkomen. Hoeveel bedragen de belastingpercentages

De percentages gaan via het schijventarief. De loonbelasting wordt elke maand op het loon van de werknemer ingehouden. Ze is een voorheffing op de inkomstenbelasting. Als de ingehouden loonbelasting gelijk is aan de verschuldigde inkomstenbelasting, hoeft er geen inkomstenbelasting meer aan de belastingdienst worden betaald. Om te voorkomen dat er een verzwaring van de belastingdruk ontstaat als gevolg van de inflatie, kan de overheid besluiten de grenzen van de schijven te verhogen. Men noemt dit de inflatiecorrectie van het schijventarief. Belastingdruk, premiedruk en collectieve lastendruk
De collectieve lasten zijn de bedragen die burgers min of meer verplicht aan de collectieve sector moeten afstaan. De collectievelastendruk of collectievelastenquote is de collectieve lasten in procenten uitgedrukt in het Bruto Binnenlands Product. Het overheidstekort is het verschil tussen de totale collectieve ontvangsten en de collectieve uitgaven. Om de invloed van een verandering in de collectievelastendruk op de economie te bepalen moet er naar de verschillende marginale grootheden worden gekeken. Begrotingstekort, financieringstekort en staatsschuld
Het verschil tussen alle uitgaven en ontvangsten is het begrotingstekort. Dit is ook de financieringsbehoefte. De institutionele beleggers zijn meestal bereid dit te lenen. Wat er dan nog moet worden geleend heet het financieringstekort. Begrotingstekort (financieringsbehoefte) opnieuw geleende aflossingen - financieringstekort
De minister kan op verschillende manieren aan geld komen voor het financieringstekort. Hij kan op de kapitaalmarkt leningen afsluiten. De overheid ontvangt ook geld door de uitgifte van staatsobligaties. Doelstellingen van sociaal-economische politiek
De SER heeft de volgende vijf doelstellingen van sociaal-economische politiek geformuleerd - Economische groei – De invulling hiervan verandert - Volledige werkgelegenheid – Werkloosheid is een groot probleem, de overheid streeft naar een minimaal aanvaardbare werkloosheid (frictiewerkloosheid) - Stabiel prijsniveau – Stabiele prijzen of minimale inflatie zorgen voor een stabiele handel - Evenwicht op de betalingsbalans (importen en exporten) – Het saldo op de betalingsbalans is voor een open economie van grote invloed op de overige doelstellingen - Redelijke inkomensverdeling – Was aanvankelijk gericht op nivellering, maar dit bracht nadelige gevolgen met zich mee
Instrumenten van sociaal-economische politiek
Om de sociaal-economische doelstellingen te realiseren heeft de overheid bepaalde instrumenten - Het begrotingsbeleid. Door de inkomsten en uitgaven te veranderen kan de overheid verschillende doelstellingen nastreven - Het structuurbeleid, zo kan de overheid: o Investeringspremies of subsidies geven
o Een technologiebeleid voeren
o Dereguleren
o Wig verkleinen
o Meer geld aan onderwijs geven - Het arbeidsmarktbeleid, de overheid kan loonkostensubsidies geven - Het inkomen- en prijsbeleid, wordt weinig gebruikt. - Het monetaire beleid beheerst het binnenlandse prijsniveau en reguleert de wisselkoers. - Het fiscale beleid. D.m.v. belastingmaatregelen kan ze de verschillende economische variabelen zoals consumptie, investeringen, inflatie etc. beïnvloeden. BEGRIPPENLIJST
Primair inkomen Inkomen waar iets voor gedaan moet worden

Secundair inkomen Hiervoor hoeft niks gedaan te worden (uitkeringen) Wit inkomen Inkomen bekend bij de belasting
Grijs inkomen Inkomen is slechts deels bekend bij de belasting
Zwart inkomen Inkomen is niet bekend bij de belasting
Uitzendbureau Vooral gericht op vinden van tijdelijk werk
Arbeidsbureau Gericht op vinden vaste banen
Concrete markten De vraag naar arbeid door de werkgevers en het aanbod van arbeidskrachten komen op een concrete plaats en zeker tijdstip bij elkaar. Potentiële beroepsbevolking Iedereen tussen de 15 en 57,5 jaar
Officiële beroepsbevolking Iedereen tussen de 15 en 57,5 jaar die werkt en officieel kenbaar heeft gemaakt 12 uur of langer te willen werken. Geregistreerd werkloze Iemand die bij een arbeidsbureau kenbaar heeft gemaakt dat hij wil werken. Heeft recht op uitkering. Afhankelijke beroepsbevolking Werknemers die een dienstbetrekking bij particulier bedrijf of overheid hebben
Zelfstandige beroepsbevolking Mensen die geen werkgever hebben
Absolute getallen Puur getallen, niet relatief gezien. Arbeidsparticipatie / Arbeidsdeelname Verhoudingsgetal om deelname tot arbeid te bekijken
Minimumloon Het laagst wettelijk vastgestelde loon waar we recht op hebben als we werken
Institutionele factoren Het arbeidsaanbod wordt bepaald door allerlei regels en wetten en instellingen die hierop toezien. Arbeidsvraag Alle werkenden en alle vacatures
Vacatures Openstaande arbeidsplaatsen

ATV Arbeidstijdverkorting. Mensen werken minder. ADV Arbeidsduurverkorting. Werkweek wordt korter. VUT Vervroegde uittreding
Substitutie van arbeid Een ondernemer vervangt (dure) werknemers voor kapitaal
Geregistreerde werkloosheid Werkloosheid die aan enkele voorwaarden voldoet
Bestandsvervuiling De ‘foutjes’ in het BZB door niet medegedeeld werk
BZB Bemiddelingsbestand Zonder Baan
Arbeids- of mensjaren Een volledige baan
P/A-ratio Personen/arbeidsjaren ratio
Verborgen werkloosheid Mensen die willen werken maar niet aangemeld zijn bij het arbeidsbureau
Conjunctuurwerkloosheid Wordt veroorzaakt door vermindering van bestedingen
Kwantitatieve structuurwerkloosheid Als er te weinig arbeidsplaatsen zijn
Arbeidsproductiviteit Hoeveel een arbeider per tijdsperiode kan produceren
Diepte-investeringen / arbeidsbesparende investeringen Investeringen die leiden tot een toename van de arbeidsproductiviteit
Kwalitatieve structuurwerkloosheid Vraag en aanbod sluiten niet op elkaar aan

Frictiewerkloosheid Frictie tussen de banen in
Seizoenswerkloosheid Ontstaat door de seizoenen
Overspannen arbeidsmarkt Vraag overtreft aanbod
Gederfd inkomen ‘Verloren’ inkomen van bijv. een student die op school zit en dus geen inkomen heeft
ATV Arbeidstijdverkorting
Diversificatie Een bedrijf gaat meerdere producten of diensten aanbieden
Vakbond Een vereniging van werknemers
Vakcentrale Een verzameling vakbonden
Categorale bond Een vakbond die niet is aangesloten bij een vakcentrale
Werkgeversorganisatie Behartigt de belangen van de werkgevers
Werkgeverscentrale Verzameling werkgeversorganisaties (VNO-NCW) CAO Collectieve ArbeidsOvereenkomst
Initiële loonstijgingen De jaarlijkse loonstijgingen die voor iedereen gelden
Incidentele loonstijgingen Gelden niet voor iedereen en staan niet altijd in de CAO
Prijscompensatie Als de lonen evenredig stijgen met de prijzen

Primaire arbeidsvoorwaarden Hebben direct betrekking op het werk
Secundaire arbeidsvoorwaarden Geen directe betrekking op het werk
Loonwet Hierin staan o.a. alle spelregels betreffende de CAO-onderhandelingen
Nivelleren De verschillende inkomens worden gelijker
Denivelleren De inkomensverschillen worden groter
Wet op het minimumloon Hierin staat wat iemand minimaal moet verdienen
Ongebonden inkomensoverdrachten ‘Gewone’ uitkeringen
Koppeling Als de hoogte van het minimumloon en de sociale uitkeringen zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van de hoogte van de lonen
Trendlopers Mensen waarvan het loon gekoppeld is. Progressief belastingstelsel Hoe meer je verdient, hoe meer belasting je betaalt
Gebonden overdrachten Uitkeringen zoals kinderbijslag
Uitsluitbaarheid Men kan geweigerd worden. Merit goods Worden beneden kostprijs aangeboden
Demerit goods Worden duur aangeboden door de accijnzen

WTO World Trade Organisation
ZW Ziektewet
WAO Wet op arbeidsongeschiktheidsverzekering
ZFW Ziekenfondswet
WW Werkloosheidswet
AOW Algemene ouderdomswet
ANW Algemene nabestaandenwet
AKW Algemene kinderbijslagwet
AAW Algemene arbeidsongeschiktheidswet
AWBZ Algemene wet bijzondere ziektekosten
N(ABW) Nieuwe algemene bijstandswet
Staat Een volk binnen een grondgebied met een overheid
Overheid Instellingen zoals het Rijk, provincies etc. Solidariteitsgedachte De financieel sterkeren komen op voor de financieel zwakkeren
Laissez faire-politiek Een liberale staat waarin de overheid een zeer beperkte rol heeft
Afwentelingsproces De groeiende collectieve lasten worden via premie- en loonsverhogingen afgewenteld op de werkgevers

Privatisering Het ophevelen van activiteiten van de collectieve sector naar de marktsector
Verzelfstandiging Een bedrijf moet zich financieel kunnen redden, zonder dat het eigendom in andere handen overgaat
Decentraliseren Er wordt minder op centraal niveau geregeld
Tripartite overleg Overleg tussen overheid, werknemers en werkgevers
Sociale partners Werkgevers- en werknemersorganisaties
Centrale akkoorden Afspreken op een centraal niveau tussen de sociale partners
SER Sociaal-Economische Raad
CPB Centraal Planbureau
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
Passende arbeid Werk dat je als uitkeringgerechtigde verplicht bent te accepteren
Premiedifferentiatie in Ziektewet Bedrijfstakken met een hoger dan gemiddeld ziekteverzuim moeten meer premie betalen
Kapitaaldekkingsstelsel De premies worden gebruikt om een fonds of vermogen te vormen waaruit de toekomstige pensioenuitkeringen betaald kunnen worden
I/A-ratio Aantal mensen met betaalde baan in getal uitdrukken. I = inactieven, A= actieven

JWG Jeugdwerkgarantiewet
Immateriële overheidsconsumptie Dingen zoals het lesgeven van een leraar
Materiële overheidsconsumptie Bijv. de gasrekening van een overheidsgebouw
Collectieve uitgavenquote Uitgaven collectieve sector uitgedrukt in procenten van het nationale inkomen
Collectieve lasten Worden door burgers betaald
Begrotingstekort Verschil tussen alle uitgaven en inkomsten
Financieringsbehoefte Geld wat geleend moet worden om ’t begrotingstekort op te vullen
Institutionele beleggers Uitleners zoals verzekeringsmaatschappijen
Financieringstekort Financieringsbehoefte minus de leningen van institutionele beleggers

REACTIES

B.

B.

egt waar bedankt je heb me leven gered ik heb morgen eco begrippenproefwerk over deze begrippen egt thnxthnx thnx

18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.