Module 1

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1453 woorden
  • 26 mei 2006
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
MODULE 1: Een kwestie van schaarste, kiezen en consumptie. HOOFDSTUK 1: Waarover gaat economie? 1.1 3 soorten behoeften: - Basisbehoeften: noodzakelijke levensbehoeften / bestaansminimum (voeding, kleding, beschutting) - Normale behoeften - Luxe behoeften
Het ligt aan de tijd en plaats of een behoefte normaal of luxe genoemd mag worden. 1.2 Preference drift: het streefniveau van behoeften opwaarts bijstellen
Reference drift: vergelijken met anderen die het beter hebben (dat ook willen)
2.1 Om hun behoeften te bevredigen gebruiken mensen goederen en diensten. - Goederen: stoffelijk - Diensten: onstoffelijk - Vrije goederen: er hoeven geen (schaarse) middelen voor worden opgeofferd en het hoeft niet geproduceerd te worden - Produceren: het maken van iets stoffelijks. Bij de economie ook het leveren van diensten - Consumptiegoederen: worden door consumenten gebruikt om in hun behoeften te voorzien - Kapitaalgoederen/Productiegoederen: worden gebruikt bij de productie van andere goederen en diensten 2.2 Productiefactoren die bij de productie worden gebruikt: - Natuur: ‘natuurlijke hulpbronnen’ ten eerste lucht, zonlicht, aarde en water. Ook mineralen zoals olie, gas en kolen. Bij de ruimere zin horen ook de ligging, het reliëf, de bodemgesteldheid, de rivieren, de meren en de kusten erbij. Niet alleen de hoeveelheid maar ook de kwaliteit is belangrijk (zoals vruchtbare grond, ligging aan zee) - Arbeid: in de ruime zin alle geestelijke en lichamelijke inspanning van mensen ten dienste van de productie. In de engere zin alleen betaalde arbeid. - Kapitaal: de vaste en de vlottende kapitaalgoederen - vaste kapitaalgoederen: kapitaalgoederen die langer dan 1 productieproces meegaan - hulpstof: stoffen die niet in het eindproduct zijn terug te vinden, bijvoorbeeld de energie en brandstoffen voor een machine. - grondstoffen: kun je terug vinden in het eindproduct - vlottende kapitaalgoederen: goederen die helemaal verbruikt worden tijdens de productie - vermogen: geldkapitaal: dus het geld dat voor de productie gebruikt wordt. Machines en grondstoffen worden dan reëel kapitaal genoemd - Ondernemerschap: ondernemers combineert bovenstaande productiefactoren en word hierdoor beloond met winst. Sommige economen laten het ondernemerschap vallen onder de factor ‘arbeid’. 3.1 Mensen hebben een onbegrensde hoeveelheid behoeften, maar de middelen om in die behoeften te voorzien zijn beperkt. De spanning hiertussen heet ‘schaarste’. We moeten af en toe keuzes maken tussen verschillende mogelijkheden, en afwegen wat we het belangrijkste vinden, oftewel ‘prioriteiten stellen’. Alternatief aanwendbare middelen: middelen die kunnen worden gebruikt ter bevrediging van uiteenlopende behoeften 3.2 alternatieve kosten: geen kosten in geld, maar in tijd. Je kunt je tijd zelf indelen, maar je moet keuzes maken tussen verschillende dingen. Als je bijvoorbeeld met de hond loopt kun je niet gaan tennissen (dus met de hond lopen ‘kost’ je tennissen) 3.3 De economie bestudeert het keuzehandelen van consumenten, producenten, werknemers, overheden en internationale organisaties, en vooral hoe zij omgaan met schaarste en alternatief aanwendbare middelen. Keuzehandelingen worden gemaakt doordat: - er oneindig veel behoeften van mensen bestaan - er een oneindige wens is om deze te bevredigen - de schaarste van de bevredigingsmiddelen - de verschillende gebruiksmogelijkheden van de middelen (alternatief) Welvaart: de behoeften die met behulp van schaarse middelen kunnen worden bevredigd (dus inkomen, vrije tijd, schoon milieu enz) Welzijn: hiervoor hoef je geen schaarse middelen op te offeren. Het gaat erom of je gelukkig/ongelukkig bent. Dus je geestestoestand (meer voor psychologie dan economie) Welstand: de geproduceerde goederen en diensten
Welvaart + Welstand = Welzijn
HOOFDSTUK 2: Consumeren. 1.1 Consumeren: het gebruiken van goederen en diensten om in behoeften te voorzien. Duurzame consumptiegoederen: gaan bij het consumeren ervan langere tijd mee
Niet-duurzame consumptiegoederen: worden bij het consumeren in 1 keer verbruikt 2.1 Begroting: Budget: een overzicht van de verwachte ontvangsten en uitgaven in de komende periode - Ontvangsten: Zijn vrij overzichtelijk en komen regelmatig binnen - Uitgaven: - Vaste lasten: betalingen die steeds opnieuw terugkomen (huur, energierekening, hypotheek) - Incidentele grote uitgaven: komen niet elke keer terug. Bijvoorbeeld voor een nieuwe wasmachine, voor vakantie enz. - Dagelijkse uitgaven: dagelijkse of wekelijkse uitgaven (boodschappen, benzine) NIBUD: Nationaal Instituut voor Budgetvoolichting 3.1 Budgetonderzoek: onderzoek naar de manier waarop huishoudens hun geld uitgeven
CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek
Consumptiepatroon: de manier waarop huishoudens hun geld besteden - Economische factoren: - voorkeuren van consumenten - prijzen van goederen en diensten - de hoogte, stabiliteit en vooruitzichten van het inkomen - het bezit van spaargeld en ander vermogen - de mogelijkheden om geld te lenen - de beschikking over vrije tijd - Sociale factoren: - het beroep dat word uitgeoefend - de levensgewoonten - de verschillende groepen waartoe men behoort (buurt, vriendenkring, kerk enz) - Demografische factoren: - leeftijd - gezinssamenstelling - burgerlijke staat 4.1 Jongeren hebben op steeds jongere leeftijd al invloed op de bestedingen van het gezinsbudget.
5.1 Reclame: het overbrengen van een boodschap door een adverteerder met de bedoeling zijn afzet te beïnvloeden. Dus met commerciële doelstelling (winst maken). Promotie: commerciële en niet-commerciële communicatie. Zelfcontrole: reclame voor roken verboden, reclame voor snoepgoed, pijnstillers en kalmeringsmiddelen hebben regels. Ook een wet tegen misleidende reclame. - STER en de Reclameraad voor de etherreclame (tv en radio) - De Reclame Code Commissie voor de drukpersreclame - De Keuringsraad voor de geneesmiddelenreclame 5.2 Demonstratie-effect: het willen showen van de goederen die je bezit (Keeping up with the Joneses: Amerikaanse term hiervoor). Dit is een voorbeeld van de reference drift. 5.3 Consumentisme: een streven om niet alleen de rechten maar ook de macht van de consument tegenover de producent te vergroten. Ook wil men de verspilling in de consumptie en het wegwerpkarakter van veel consumptiegoederen aan de kaak stellen. - Consumentenbond: consumentengids - ANWB - Eigen Huis (wonen) - Greenpeace (milieu) 6.1 Consumentenbeleid: het beschermen en helpen van de individuele consument bij zijn keuze van goederen en diensten. Verschillende wetten: - Warenwet: geeft normen en voorschriften voor producten, zodat er niet mee geknoeid kan worden. Dit is voor de gezondheid en veiligheid van de consument - De Wet op het afbetalingsstelsel: probeert misstanden bij het kopen op afbetaling tegen te gaan - Colportagewet: de consument heeft een bedenktijd van 8 dagen om zijn soms overhaast genomen aankoopbeslissing terug te nemen - Wet op het consumptief geldkrediet: geeft voorschriften waaraan bijv. persoonlijke leningen moeten voldoen
Rentepercentage berekenen: Je leent €55.000,-. Je betaalt: 155 maanden x €550 per maand = €85.250,- De rente (voor ongeveer 13 jaar) bedraagt: €85.250,- - €55.000,- = €30.000,- (afgerond) Rente per jaar: €30.000,- : 13 = €2.300,- (afgerond) Gemiddeld geleend bedrag: (€55.000,- + €0,-) : 2 = €27.500,- Het rentepercentage bedraagt: (€2.300,- : €27.500,-) x 100% = 8% (afgerond) per jaar

Consumptiebeleid: het consumeren in goede banen leiden. Bijv. het tegengaan van sommige nadelen bij het consumeren, waarschuwen voor de gevaren van het roken enz. Duurzame ontwikkeling: huidige productie en consumptie zo inrichten dat de behoeftebevrediging van de generaties na ons niet in gevaar komt. HOOFDSTUK 3: De vraag van consumenten. 1.1 Het koopgedrag van consumenten hangt mede af van economische factoren: - de prijs van het goed - de preferenties van de consument - het inkomen of het budget van de consument - de prijzen van overige goederen 1.2 Ceteris-paribus: onder gelijkblijvende overige omstandigheden
Individuele vraaglijn: de vraag van 1 klant bij uiteenlopende prijzen, getekend in een assenstelsel. Verkoopprijs op verticale as, gevraagde hoeveelheid op horizontale as. Verschuiving langs de vraaglijn: een ander punt op dezelfde vraaglijn. 1.3 Collectieve vraaglijn: de vraag van gezamenlijke consumenten bij uiteenlopende prijzen, getekend in een assenstelsel. Ook wel de totale vraaglijn. Je kunt hem bepalen door de vraag van alle individuele consumenten bij elkaar op te tellen. 1.4 Lineaire vraaglijn: een rechte vraaglijn
Qv: gevraagde hoeveelheid
P: prijs van het goed
B: de gevraagde hoeveelheid als p=0
A: richtingscoëfficiënt
Formule voor het berekenen van lineaire vraaglijn: Qv = (a x p) + b 2.1 Verschuiving van de vraaglijn: gebeurt bij de verandering van 1 van de overige factoren die de vraag naar een goed kunnen bepalen. Schuift hij naar rechts dan gaat de omzet omhoog. Kan veranderen door: - Verandering van de preferenties: tijd van het jaar / reclame / promotie - Verandering van het inkomen of budget: - de vraaglijn van ‘normale goederen’ gaat bij stijging van inkomen naar rechts, bij daling naar links - de vraaglijn van ‘inferieure goederen’ gaat naar links bij een stijging van het inkomen en naar rechts bij een daling van het inkomen. Inferieure goederen: minder kwaliteit. Bv merkloze kleding, ranja enz - Verandering van de prijs van een ander product: - substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen - complementaire goederen: goederen die tezamen worden gebruikt - Verandering van het aantal consumenten: bij toename naar recht, bij afname naar links
3.1 Prijselasticiteit van de vraag: de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid in verhouding tot de procentuele verandering van de prijs. Ev = %DQv : %DP gevolg Qv : oorzaak P 4.1 Inelastische vraag: het percentage van de hoeveelheidverandering is kleiner dan het percentage van de prijsverandering. Ev < -1
Elastische vraag: het percentage van de hoeveelheidverandering is groter dan het percentage van de prijsverandering. Ev > -1 4.2 Volkomen inelastische vraag: de gevraagde hoeveelheid blijft gelijk bij een prijsverandering: verticale lijn
Volkomen elastische vraag: de elasticiteit is oneindig groot: horizontale lijn

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.