Samenvatting economie mobiliteit
H1 schaarste en ruil
Vervoer speelt een belangrijke rol in de economie. Er moet heel wat gebeuren voor we ons kunnen verplaatsen:
1. Aanleg van infrastructuur, zoals wegen voor auto’s
2. Productie van vervoermiddelen, bijvoorbeeld DAF-trucks in Eindhoven
3. Productie van brandstof als energiebron voor de vervoermiddelen
4. Productie van ruw grondstoffen zoals ijzererts
5. Productie van aanvullende goederen en diensten zoals tankstations, ambulances, wegenonderhoud
Schaarste de spanning tussen oneindige behoeften en beperkte middelen
Absolute schaarste als er een tekort is aan dat goed
Relatieve schaarste als er middelen moeten worden opgeofferd om het te maken
Goederen zijn stoffelijk
Diensten zijn onstoffelijk
Vrije goederen als producten niet schaars zijn en er dus geen offers nodig zijn
Alternatief wendbaar de middelen waarover mensen beschikken, kunnen op verschillende manieren worden gebruikt
Arbeidsdeling mensen specialiseren zich door zich toe te leggen op één activiteit
Directe ruil/ruil in natura de ruil van goederen tegen goederen
Transactiekosten alle kosten die gemaakt worden om een ruil tot stand te brengen en af te wikkelen (directe ruil heeft hoge transactiekosten)
Indirecte ruil een algemeen begeerd goed fungeert als ruilmiddel
Ruilmiddel een goed dat iedereen graag wil hebben
Geld heeft 3 functies:
1. Als rekenmiddel (op de markt wordt de prijs bepaald door vraag en aanbod)
2. Als ruilmiddel (bij de feitelijke transactie)
3. Als spaarmiddel (als de geldontvanger besluit een deel van zijn inkomen niet te consumeren
Zwarte circuit (informele economie) sommige transacties worden verzwegen voor de belastingdienst waardoor de productie van deze goederen of diensten niet wordt geregistreerd
Witte circuit (formele economie) de transacties worden opgegeven aan de belastingdienst
Grijze circuit (formele economie van de niet-marktsector) het deel van de activiteiten van de niet-marktsector dat niet geregistreerd wordt. De activiteiten van het grijze circuit zijn te verdelen in:
• Huishoudelijke arbeid
• Vrijwilligerswerk
• Doe-het-zelf-arbeid
• Directe ruil
H2 ruiltransacties en welvaart
Welvaartseconomen gaan ervan uit dat de welvaart kan toenemen door een ruiltransactie.
Kosten de waarde van de opgeofferde schaarse middelen + de baten die worden gevormd door de mate van behoeftebevrediging
Pareto-efficiënt/Pareto-optimaal wanneer de welvaart van één persoon niet kan toenemen zonder dat de welvaart van iemand anders afneemt
Het Pareto-criterium doet geen uitspraak over de wenselijkheid of rechtvaardigheid van een verdeling
De welvaartstheorie kijkt uitsluitend naar ruiltransacties in de formele economie. Ook met schade aan het milieu wordt in de welvaartstheorie geen rekening gehouden.
De ruil kan voor zowel de koper als de verkoper een voordeel opleveren.
Individuele consumentensurplus het verschil tussen het bedrag dat een kopen maximaal bereid is te betalen en de prijs die hij in werkelijkheid betaalt. Het is het voordeel dat wordt behaald met een ruiltransactie. Het voordeel is te berekenen:
Individuele consumentensurplus = baten – kosten
De baten worden weergegeven door de waarde van het bezit
Leveringsbereidheid de laagste prijs waarvoor een aanbieder zijn product wil verkopen
Individuele producentensurplus het bedrag dat hij als aanbieder ontvangt boven het bedrag van de leveringsbereidheid. Dit is te berekenen:
Individuele producentensurplus = ontvangen prijs – minimale prijs
Totale consumentensurplus het surplus van alle kopers samen
Totale producentensurplus het surplus van alle producenten samen
PRODUCENTENSURPLUS IS NIET HETZELFDE ALS WINST! De vraaglijn geeft de betalingsbereidheid van de consument weer.
De aanbodlijn geeft de leveringsbereidheid van de producent weer.
Prijs < marginale kosten product wordt niet aangeboden.
Bij volledige mededinging valt de marginale-kostenlijn samen met de aanbodlijn
Totale producentensurplus de surplussen van alle aanbieders samen
Marktevenwicht de situatie waarin vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn
Evenwichtsprijs (Pe) die prijs die bij het marktevenwicht hoort
Evenwichtshoeveelheid (Qe) de hoeveelheid die bij het marktevenwicht hoort
Oppervlakte driehoek = ½ x basis x hoogte
Met behulp van de horizontale prijslijn die de evenwichtsprijs weergeeft, kunnen we zien hoe het totale surplus wordt verdeeld. Op een markt van volledige mededinging ligt de evenwichtsprijs op een bepaald moment vast.
Welvaartseconomen stellen dat de welvaart van een consument bij een ruiltransactie toeneemt naarmate de prijs die hij betaalt verder beneden zijn betalingsbereidheid ligt.
Consumentensurplus = toename van de welvaart voor een consument
Het totale surplus is maximaal bij het marktevenwicht.
De markt selecteert de bedrijven die tegen de laagste kosten produceren. Werknemerssurplus het verschil tussen het evenwichtsloon en het minimale loon waartegen je bereid bent arbeid te leveren
De vraaglijn schetst hun betalingsbereidheid
Werkgeverssurplus het verschil tussen de betalingsbereidheid en het evenwichtsloon
Totale surplus de som van het werknemerssurplus en het werkgeverssurplus. Het loon is hierbij maximaal
Pareto-efficiënt evenwicht een evenwicht waarbij de totale welvaart maximaal is H3
Prijsregulering het ingrijpen van de overheid op de prijs. Dit ingrijpen verstoort de marktwerking en kan volgens welvaartseconomen leiden tot verlies aan welvaart.
Maximumprijs een prijs waarboven de aanbieder niet mag verkopen. Dit doet de overheid wanneer zij van mening is dat de marktprijs van een product te hoog is (PRIJS BOVEN MARKTPRIJS).
Door de maximumprijs is de vraag naar het product groter dan het aanbod. Er ontstaat een vraagoverschot of een aanbodtekort.
Welvaartsverlies de afname van de welvaart veroorzaakt door de afname van het aantal transacties
Harberger-driehoek/deadweight loss/verloren surplus de driehoek die de afname van het surplus weergeeft
Minimumprijs de prijs waaronder het product niet mag worden verkocht (PRIJS ONDER MARKTPRIJS). De minimumprijs is hoger dan de marktprijs
De minimumprijs wordt ook wel garantieprijs/interventieprijs genoemd, omdat de overheid die prijs garandeert en ingrijpt in de markt
Productiequotum een maximale hoeveelheid de van een product geproduceerd mag worden
Minimumloon het loon dat een werknemer minstens moet verdienen Subsidies kunnen worden gezien als negatieve belastingen. Ze verlagen de prijs:
- Directe subsidies ze worden rechtstreeks door personen of bedrijven aan de overheid betaald of rechtstreeks aan personen of bedrijven door de overheid verstrekt (bijv. een studiebeurs)
- Indirecte subsidies de verkoper ontvangt de belasting van de koper en draagt die af aan de overheid. Ze zijn gekoppeld aan een koop- en verkooptransactie
Door belastingen stijgt de prijs (bijv. accijns)
De btw kent in Nederland drie tarieven:
1. 21% de meeste goederen en diensten vallen onder het gangbare tarief
2. 6% voor de eerste levensbehoeften, voor boeken en voor een aantal diensten (bijv. kapper)
3. Vrijgesteld medicijnen en overheidsdiensten
Accijns is bedoeld om de consumptie van sommige goederen te ontmoedigen. Over accijns wordt ook btw gerekend. De aanbodlijn verschuift met het bedrag van de accijns naar boven.
Het systeem van belastingen en subsidies dient meerdere doelen:
• De overheid heeft geld nodig om haar uitgaven te kunnen bekostigen
• Om te verdeling van inkomens gelijker te maken
• Om de consumptie van bepaalde goederen en diensten stimuleren of afremmen
Door heffing van de accijns daalt zowel het consumentensurplus als het producentensurplus. In de figuur hiernaast is de opbrengst van de accijns voor de overheid getekend als de gearceerde rechthoek.
De overheid ontvangt per product het verschil tussen de consumentenprijs (Pc) en de prijs die de producent overhoudt (Pp). In totaal ontvangt de overheid:
Q1 (hoeveelheid) x (Pc-Pp(prijs))
Er wordt surplus van de consumenten en producenten wordt overgeheveld aan de overheid.
A een deel van het verloren consumentensurplus
B + C het uiteindelijke welvaartsverlies (Harberger-driehoek)
D een deel van het verloren producentensurplus
Afwentelen het doorberekenen van een heffing aan de consument. De mate van afwenteling is afhankelijk van de hellingen van de vraaglijn en de aanbodlijn en dus van de prijselasticiteit van de vraag
Het welvaartsverlies als gevolg van een heffing is ook afhankelijk van de hellingen van vraaglijn en aanbodlijn en dus van de prijselasticiteit van vraag en van aanbod
Welvaartseconomen zoeken naar een systeem van optimale belastingheffing, een systeem van heffingen waarbij de welvaartsverliezen zo beperkt mogelijk blijven. Dit is optimaal als:
- Die leidt tot zo min mogelijk verstoringen
- De overheid voldoende ontvangsten heeft en andere politieke doelen bereiken
- De inkomens worden herverdeeld
H4
Een markt van volledige mededinging leidt volgens de welvaartstheorie tot Pareto-efficiëntie en de hoogste welvaart. Bij onvolledige mededinging zijn de aanbieders in meer of minder mate in staat invloed uit te oefenen op de prijsvorming. Het marktresultaat is in die gevallen niet Pareto-efficiënt falen van de markt
Marktfalen bedrijven hebben marktmacht als ze in staat zijn om prijzen te beïnvloeden
Een verandering op een markt van volledige mededinging naar monopolie, heeft twee effecten op het surplus:
1. Er is een verschuiving van een deel van het surplus van de consument naar de producent
2. De prijsverhoging leidt ertoe dat het aantal vragers afneemt het aantal ruiltransacties neemt af en er ontstaat een verlies aan welvaart
Duopolie de marktmacht is verdeeld over twee aanbieders. Als er meer aanbieders toetreden, verandert de marktvorm in een oligopolie of zelfs in volledige mededinging
Je kan proberen om het resterende deel van het consumentensurplus te bemachtigen. Om hierin te slagen moet hij weten hoe hoog de betalingsbereidheid is van de individuele consumenten.
Prijsdiscriminatie het verschijnsel waarbij een aanbieder verschillende prijzen vraagt voor een identiek product. Het kan alleen succesvol zijn wanneer het product van de ene deelmarkt niet kan worden doorverkocht op de andere deelmarkt.
In de praktijk zal perfecte prijsdiscriminatie moeilijk te realiseren zijn. Bij persoonlijke dienstverlening zal prijsdiscriminatie meer succes hebben dan op een goederenmarkt, omdat de deelmarkten er beter te scheiden zijn. Bij volledige mededinging is de som van het consumentensurplus en het producentensurplus maximaal.
Kartel afspraken tussen bedrijven met hel doel de onderlinge concurrentie te verminderen zijn verboden
Fusie een vrijwillig samengaan van twee min of meer even grote ondernemingen.
Overname een grote onderneming verwerft de zeggenschap over een kleinere onderneming
Volledige mededinging heeft ook schaduwkanten:
• De homogeniteit van producten
• Het gebrek aan innovaties. Een onderneming die een uitvinding heeft gedaan kan daar octrooi op aanvragen. Er ontstaat een wettelijk monopolie de overheid roept deze monopolie in het leven. Er vind uitruil plaats:
De octrooien beperken de concurrentie wat leidt tot welvaartsverlies omdat de prijs van het product hoger is dan in een situatie met volkomen concurrentie
Anderzijds worden bedrijven gestimuleerd om te innoveren. Dit is een belangrijke motor voor economische groei wat de welvaart vergroot
H5
Falen van de markt in de gevallen waarin wel vraag is naar goederen maar de markt ervoor ontbreekt
Uitsluitbare goederen/collectieve goederen bijv. onderwijs. goederen die in principe door particuliere bedrijven geleverd kunnen worden, maar die toch door de overheid geproduceerd worden
Rivaliseren een product kan niet tegelijkertijd door een ander geconsumeerd worden
Collectief goed een goed wordt niet individueel geleverd via de markt. Ze voorzien wel in een behoefte
Er zijn twee verschillen tussen collectieve goederen en individuele goederen:
1. Bij collectieve goederen is het onmogelijk vragers uit te sluiten van het gebruik van het goed. Wordt het eenmaal aangeboden, dan kunnen ook mensen die niet betalen van het goed gebruik maken. Bij individuele goederen is uitsluiting wél mogelijk.
2. Bij collectieve goederen rivaliseert de vraag van de een niet met de vraag van anderen. Dit betekent dat het gebruik van het goed door de ene consument niet ten koste gaat van een andere consument
Voor een producent betekent het ontbreken van rivaliteit dat de marginale kosten van een extra gebruiker gelijk zijn aan nul
Overheidsdwang is niet altijd nodig om te komen tot samenwerking. Ook normen en waarden kunnen leiden tot een coöperatieve opstelling van burgers.
Externe effecten gevolgen van productie en consumptie dat NIET in de prijs is opgenomen (zowel positief als negatief). Een deel van de marginale kosten wordt afgewenteld op de gemeenschap. Je spreekt ook van een extern effect wanneer het handelen van iemand invloed heeft op de welvaart van anderen
Externe kosten negatieve externe effecten
Externe baten positieve externe effecten
Maatschappelijke prijs = maatschappelijke kosten + maatschappelijke baten
Maatschappelijke kosten private kosten + externe kosten
Maatschappelijke baten private baten + externe baten
MKBA (maatschappelijke kosten-batenanalyse) alle kosten en baten worden inclusief de externe effecten in geld uitgedrukt.
Baten de toename van het consumentensurplus
Internaliseren van externe effecten het opnemen van externe effecten in de prijs. Als dit volledig gebeurt, faalt de markt niet langer en is er een Pareto-efficiënte situatie.
Onderhandelen brengt transactiekosten mee. Congestiekosten de schade in geld uitgedrukt
De welvaartstheorie beschouwt congestiekosten als externe kosten die leiden tot een verlies aan welvaart..
Marginale congestiekosten de extra kosten die iemand bij een ander veroorzaakt. Het zijn externe kosten die leiden tot inefficiënties en eventueel tot ingrijpen van de overheid
Speed-flowrelatie het verband tussen snelheid en stroom
Stroom het aantal dingen in een bepaalde tijdseenheid H6
Privatisering het afstoten van overheidstaken naar het particuliere bedrijfsleven. Het eigendom van het bedrijf van de overheid gaat over naar de private sector
Liberaliseren barrières worden weggehaald om concurrentie mogelijk te maken
De hele overheidssector is veranderd. Vroeger waren ministeries verantwoordelijk voor zowel het maken van het beleid als het uitvoeren ervan, beperkt dat zich nu tot het maken. Ze hebben onderzocht dat marktwerking tot de meeste welvaart leidt. Dus meer productie via de markt en minder via overheid
Publieke sector in de omstandigheden waarin de markten falen ontstaat er een rol voor de overheid. De overheid moet obstakels voor marktwerking wegnemen en goederen die niet via de markt worden geleverd zelf produceren
Overheden moeten zich beperken tot hun kerntaken:
- Garanderen van eigendomsrechten
- Zorgen voor orde
- Zorgen voor veiligheid
Marktwerking er is concurrentie om de gunst van de vrager. Het bevorderen hiervan gebeurt op verschillende manieren:
- Privatisering
- Het veilen van concessies
- Het vrijgeven van informatie zodat consumenten zich een oordeel kunnen vormen
Principaal-agent model de principaal (degene die de taken vaststelt) en de agent (de uitvoerder van de taken) hebben een verband. Ze hebben 3 kenmerken:
1. Er zijn belangentegenstellingen tussen de principaal en agent
2. De informatie is asymmetrisch
3. Er zijn transactiekosten. Deze moeten gemaakt worden om te bereiken dat de agent zijn taak goed uitvoert. De principaal wil deze kosten zo laag mogelijk houden.
Het model toepassend op de overheid: het ministerie is de principaal en de agent is de uitvoerende organisatie
Allocatiefunctie inzet van de productiefactoren
H1 schaarste en ruil
Vervoer speelt een belangrijke rol in de economie. Er moet heel wat gebeuren voor we ons kunnen verplaatsen:
1. Aanleg van infrastructuur, zoals wegen voor auto’s
2. Productie van vervoermiddelen, bijvoorbeeld DAF-trucks in Eindhoven
3. Productie van brandstof als energiebron voor de vervoermiddelen
4. Productie van ruw grondstoffen zoals ijzererts
5. Productie van aanvullende goederen en diensten zoals tankstations, ambulances, wegenonderhoud
Absolute schaarste als er een tekort is aan dat goed
Relatieve schaarste als er middelen moeten worden opgeofferd om het te maken
Goederen zijn stoffelijk
Diensten zijn onstoffelijk
Vrije goederen als producten niet schaars zijn en er dus geen offers nodig zijn
Alternatief wendbaar de middelen waarover mensen beschikken, kunnen op verschillende manieren worden gebruikt
Arbeidsdeling mensen specialiseren zich door zich toe te leggen op één activiteit
Directe ruil/ruil in natura de ruil van goederen tegen goederen
Transactiekosten alle kosten die gemaakt worden om een ruil tot stand te brengen en af te wikkelen (directe ruil heeft hoge transactiekosten)
Indirecte ruil een algemeen begeerd goed fungeert als ruilmiddel
Ruilmiddel een goed dat iedereen graag wil hebben
Geld heeft 3 functies:
2. Als ruilmiddel (bij de feitelijke transactie)
3. Als spaarmiddel (als de geldontvanger besluit een deel van zijn inkomen niet te consumeren
Zwarte circuit (informele economie) sommige transacties worden verzwegen voor de belastingdienst waardoor de productie van deze goederen of diensten niet wordt geregistreerd
Witte circuit (formele economie) de transacties worden opgegeven aan de belastingdienst
Grijze circuit (formele economie van de niet-marktsector) het deel van de activiteiten van de niet-marktsector dat niet geregistreerd wordt. De activiteiten van het grijze circuit zijn te verdelen in:
• Huishoudelijke arbeid
• Vrijwilligerswerk
• Doe-het-zelf-arbeid
• Directe ruil
H2 ruiltransacties en welvaart
Welvaartseconomen gaan ervan uit dat de welvaart kan toenemen door een ruiltransactie.
Kosten de waarde van de opgeofferde schaarse middelen + de baten die worden gevormd door de mate van behoeftebevrediging
Pareto-efficiënt/Pareto-optimaal wanneer de welvaart van één persoon niet kan toenemen zonder dat de welvaart van iemand anders afneemt
Het Pareto-criterium doet geen uitspraak over de wenselijkheid of rechtvaardigheid van een verdeling
Individuele consumentensurplus = baten – kosten
De baten worden weergegeven door de waarde van het bezit
Leveringsbereidheid de laagste prijs waarvoor een aanbieder zijn product wil verkopen
Individuele producentensurplus het bedrag dat hij als aanbieder ontvangt boven het bedrag van de leveringsbereidheid. Dit is te berekenen:
Individuele producentensurplus = ontvangen prijs – minimale prijs
Totale consumentensurplus het surplus van alle kopers samen
Totale producentensurplus het surplus van alle producenten samen
PRODUCENTENSURPLUS IS NIET HETZELFDE ALS WINST! De vraaglijn geeft de betalingsbereidheid van de consument weer.
De aanbodlijn geeft de leveringsbereidheid van de producent weer.
Prijs < marginale kosten product wordt niet aangeboden.
Bij volledige mededinging valt de marginale-kostenlijn samen met de aanbodlijn
Totale producentensurplus de surplussen van alle aanbieders samen
Marktevenwicht de situatie waarin vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn
Evenwichtshoeveelheid (Qe) de hoeveelheid die bij het marktevenwicht hoort
Oppervlakte driehoek = ½ x basis x hoogte
Met behulp van de horizontale prijslijn die de evenwichtsprijs weergeeft, kunnen we zien hoe het totale surplus wordt verdeeld. Op een markt van volledige mededinging ligt de evenwichtsprijs op een bepaald moment vast.
Welvaartseconomen stellen dat de welvaart van een consument bij een ruiltransactie toeneemt naarmate de prijs die hij betaalt verder beneden zijn betalingsbereidheid ligt.
Consumentensurplus = toename van de welvaart voor een consument
Het totale surplus is maximaal bij het marktevenwicht.
De markt selecteert de bedrijven die tegen de laagste kosten produceren. Werknemerssurplus het verschil tussen het evenwichtsloon en het minimale loon waartegen je bereid bent arbeid te leveren
De vraaglijn schetst hun betalingsbereidheid
Werkgeverssurplus het verschil tussen de betalingsbereidheid en het evenwichtsloon
Totale surplus de som van het werknemerssurplus en het werkgeverssurplus. Het loon is hierbij maximaal
Pareto-efficiënt evenwicht een evenwicht waarbij de totale welvaart maximaal is H3
Maximumprijs een prijs waarboven de aanbieder niet mag verkopen. Dit doet de overheid wanneer zij van mening is dat de marktprijs van een product te hoog is (PRIJS BOVEN MARKTPRIJS).
Door de maximumprijs is de vraag naar het product groter dan het aanbod. Er ontstaat een vraagoverschot of een aanbodtekort.
Welvaartsverlies de afname van de welvaart veroorzaakt door de afname van het aantal transacties
Harberger-driehoek/deadweight loss/verloren surplus de driehoek die de afname van het surplus weergeeft
Minimumprijs de prijs waaronder het product niet mag worden verkocht (PRIJS ONDER MARKTPRIJS). De minimumprijs is hoger dan de marktprijs
De minimumprijs wordt ook wel garantieprijs/interventieprijs genoemd, omdat de overheid die prijs garandeert en ingrijpt in de markt
Productiequotum een maximale hoeveelheid de van een product geproduceerd mag worden
Minimumloon het loon dat een werknemer minstens moet verdienen Subsidies kunnen worden gezien als negatieve belastingen. Ze verlagen de prijs:
- Directe subsidies ze worden rechtstreeks door personen of bedrijven aan de overheid betaald of rechtstreeks aan personen of bedrijven door de overheid verstrekt (bijv. een studiebeurs)
- Indirecte subsidies de verkoper ontvangt de belasting van de koper en draagt die af aan de overheid. Ze zijn gekoppeld aan een koop- en verkooptransactie
De btw kent in Nederland drie tarieven:
1. 21% de meeste goederen en diensten vallen onder het gangbare tarief
2. 6% voor de eerste levensbehoeften, voor boeken en voor een aantal diensten (bijv. kapper)
3. Vrijgesteld medicijnen en overheidsdiensten
Accijns is bedoeld om de consumptie van sommige goederen te ontmoedigen. Over accijns wordt ook btw gerekend. De aanbodlijn verschuift met het bedrag van de accijns naar boven.
Het systeem van belastingen en subsidies dient meerdere doelen:
• De overheid heeft geld nodig om haar uitgaven te kunnen bekostigen
• Om te verdeling van inkomens gelijker te maken
• Om de consumptie van bepaalde goederen en diensten stimuleren of afremmen
Door heffing van de accijns daalt zowel het consumentensurplus als het producentensurplus. In de figuur hiernaast is de opbrengst van de accijns voor de overheid getekend als de gearceerde rechthoek.
De overheid ontvangt per product het verschil tussen de consumentenprijs (Pc) en de prijs die de producent overhoudt (Pp). In totaal ontvangt de overheid:
Er wordt surplus van de consumenten en producenten wordt overgeheveld aan de overheid.
A een deel van het verloren consumentensurplus
B + C het uiteindelijke welvaartsverlies (Harberger-driehoek)
D een deel van het verloren producentensurplus
Afwentelen het doorberekenen van een heffing aan de consument. De mate van afwenteling is afhankelijk van de hellingen van de vraaglijn en de aanbodlijn en dus van de prijselasticiteit van de vraag
Het welvaartsverlies als gevolg van een heffing is ook afhankelijk van de hellingen van vraaglijn en aanbodlijn en dus van de prijselasticiteit van vraag en van aanbod
Welvaartseconomen zoeken naar een systeem van optimale belastingheffing, een systeem van heffingen waarbij de welvaartsverliezen zo beperkt mogelijk blijven. Dit is optimaal als:
- Die leidt tot zo min mogelijk verstoringen
- De overheid voldoende ontvangsten heeft en andere politieke doelen bereiken
- De inkomens worden herverdeeld
H4
Een markt van volledige mededinging leidt volgens de welvaartstheorie tot Pareto-efficiëntie en de hoogste welvaart. Bij onvolledige mededinging zijn de aanbieders in meer of minder mate in staat invloed uit te oefenen op de prijsvorming. Het marktresultaat is in die gevallen niet Pareto-efficiënt falen van de markt
Marktfalen bedrijven hebben marktmacht als ze in staat zijn om prijzen te beïnvloeden
1. Er is een verschuiving van een deel van het surplus van de consument naar de producent
2. De prijsverhoging leidt ertoe dat het aantal vragers afneemt het aantal ruiltransacties neemt af en er ontstaat een verlies aan welvaart
Duopolie de marktmacht is verdeeld over twee aanbieders. Als er meer aanbieders toetreden, verandert de marktvorm in een oligopolie of zelfs in volledige mededinging
Je kan proberen om het resterende deel van het consumentensurplus te bemachtigen. Om hierin te slagen moet hij weten hoe hoog de betalingsbereidheid is van de individuele consumenten.
Prijsdiscriminatie het verschijnsel waarbij een aanbieder verschillende prijzen vraagt voor een identiek product. Het kan alleen succesvol zijn wanneer het product van de ene deelmarkt niet kan worden doorverkocht op de andere deelmarkt.
In de praktijk zal perfecte prijsdiscriminatie moeilijk te realiseren zijn. Bij persoonlijke dienstverlening zal prijsdiscriminatie meer succes hebben dan op een goederenmarkt, omdat de deelmarkten er beter te scheiden zijn. Bij volledige mededinging is de som van het consumentensurplus en het producentensurplus maximaal.
Kartel afspraken tussen bedrijven met hel doel de onderlinge concurrentie te verminderen zijn verboden
Fusie een vrijwillig samengaan van twee min of meer even grote ondernemingen.
Overname een grote onderneming verwerft de zeggenschap over een kleinere onderneming
Volledige mededinging heeft ook schaduwkanten:
• De homogeniteit van producten
• Het gebrek aan innovaties. Een onderneming die een uitvinding heeft gedaan kan daar octrooi op aanvragen. Er ontstaat een wettelijk monopolie de overheid roept deze monopolie in het leven. Er vind uitruil plaats:
De octrooien beperken de concurrentie wat leidt tot welvaartsverlies omdat de prijs van het product hoger is dan in een situatie met volkomen concurrentie
H5
Falen van de markt in de gevallen waarin wel vraag is naar goederen maar de markt ervoor ontbreekt
Uitsluitbare goederen/collectieve goederen bijv. onderwijs. goederen die in principe door particuliere bedrijven geleverd kunnen worden, maar die toch door de overheid geproduceerd worden
Rivaliseren een product kan niet tegelijkertijd door een ander geconsumeerd worden
Collectief goed een goed wordt niet individueel geleverd via de markt. Ze voorzien wel in een behoefte
Er zijn twee verschillen tussen collectieve goederen en individuele goederen:
1. Bij collectieve goederen is het onmogelijk vragers uit te sluiten van het gebruik van het goed. Wordt het eenmaal aangeboden, dan kunnen ook mensen die niet betalen van het goed gebruik maken. Bij individuele goederen is uitsluiting wél mogelijk.
2. Bij collectieve goederen rivaliseert de vraag van de een niet met de vraag van anderen. Dit betekent dat het gebruik van het goed door de ene consument niet ten koste gaat van een andere consument
Voor een producent betekent het ontbreken van rivaliteit dat de marginale kosten van een extra gebruiker gelijk zijn aan nul
Externe kosten negatieve externe effecten
Externe baten positieve externe effecten
Maatschappelijke prijs = maatschappelijke kosten + maatschappelijke baten
Maatschappelijke kosten private kosten + externe kosten
Maatschappelijke baten private baten + externe baten
MKBA (maatschappelijke kosten-batenanalyse) alle kosten en baten worden inclusief de externe effecten in geld uitgedrukt.
Baten de toename van het consumentensurplus
Internaliseren van externe effecten het opnemen van externe effecten in de prijs. Als dit volledig gebeurt, faalt de markt niet langer en is er een Pareto-efficiënte situatie.
Onderhandelen brengt transactiekosten mee. Congestiekosten de schade in geld uitgedrukt
De welvaartstheorie beschouwt congestiekosten als externe kosten die leiden tot een verlies aan welvaart..
Marginale congestiekosten de extra kosten die iemand bij een ander veroorzaakt. Het zijn externe kosten die leiden tot inefficiënties en eventueel tot ingrijpen van de overheid
Stroom het aantal dingen in een bepaalde tijdseenheid H6
Privatisering het afstoten van overheidstaken naar het particuliere bedrijfsleven. Het eigendom van het bedrijf van de overheid gaat over naar de private sector
Liberaliseren barrières worden weggehaald om concurrentie mogelijk te maken
De hele overheidssector is veranderd. Vroeger waren ministeries verantwoordelijk voor zowel het maken van het beleid als het uitvoeren ervan, beperkt dat zich nu tot het maken. Ze hebben onderzocht dat marktwerking tot de meeste welvaart leidt. Dus meer productie via de markt en minder via overheid
Publieke sector in de omstandigheden waarin de markten falen ontstaat er een rol voor de overheid. De overheid moet obstakels voor marktwerking wegnemen en goederen die niet via de markt worden geleverd zelf produceren
Overheden moeten zich beperken tot hun kerntaken:
- Garanderen van eigendomsrechten
- Zorgen voor orde
- Zorgen voor veiligheid
Marktwerking er is concurrentie om de gunst van de vrager. Het bevorderen hiervan gebeurt op verschillende manieren:
- Privatisering
- Het veilen van concessies
- Het vrijgeven van informatie zodat consumenten zich een oordeel kunnen vormen
Principaal-agent model de principaal (degene die de taken vaststelt) en de agent (de uitvoerder van de taken) hebben een verband. Ze hebben 3 kenmerken:
1. Er zijn belangentegenstellingen tussen de principaal en agent
3. Er zijn transactiekosten. Deze moeten gemaakt worden om te bereiken dat de agent zijn taak goed uitvoert. De principaal wil deze kosten zo laag mogelijk houden.
Het model toepassend op de overheid: het ministerie is de principaal en de agent is de uitvoerende organisatie
Allocatiefunctie inzet van de productiefactoren
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
S.
S.
Top samenvatting, maar ben iets tegengekomen wat niet klopt. De maximumprijs ligt altijd ONDER de marktprijs en de minimumprijs ligt er altijd BOVEN. Dit heb jij andersom staan. Groetjes
7 jaar geleden
Antwoorden