Samenvatting economie Levensloop
H.1 Kiezen
*consumeren= als producten worden aangeschaft door de eindgebruiker
Investeren= als kapitaalgoederen door een bedrijf worden aangeschaft om er later geld mee te verdienen.
*schaarste: absolute schaarste= als er een gebrek aan een goed is (volgens het normale spraakgebruik)
In de economie is een goed schaars als er een offer of inspanning geleverd moet worden om het te krijgen -> relatieve schaarste
Vrije goederen= goederen waarvoor geen schaarse middelen worden opgeofferd
Opofferingskosten= de waarde van datgenen wat je opoffert om iets te verkrijgen
*Hierbij een budgetlijn tekenen : een grafiek die weergeeft welke keuzes er gemaakt kunnen worden met een bepaald budget
- Verschuiving langs de budgetlijn: je blijft op dezelfde lijn, als je een andere keuze maakt bij hetzelfde budget en dezelfde prijzen op basis van een andere voorkeur
- Verschuiving van de budgetlijn: de lijn verschuift evenwijdig naar links of rechts als het budget groter of kleiner wordt. De helling van de lijn veranderd als een product duurder of goedkoper wordt.
- Budgetvergelijking (vb.): 450=15d + 30 g -> 450 is het budget, d= aantal DVD’s g= aantal games
Speltheorie:wordt gebruikt in situaties waarin beslissingen andere partijen beïnvloeden.
De dominante strategie= de strategie die ongeacht de keuze van de ander altijd de beste uitkomst geeft voor de speler. De gedomineerde strategie= de strategie die in alle gevallen het minste oplevert.
Prisoner’s dilemma: kenmerkend = beide spelers hebben een dominante strategie -> waardoor zij niet in de beste situatie terecht komen.
Niet-coöperatief spel= als de spelers niet samenwerken. -> als de spelers vaker voor dezelfde situatie staan kan overgegaan worden op coöperatief spel -> reputatie gaat dan een rol spelen. De tit-for-tat strategie = je begint met samenwerken. Als de andere speler niet meer samenwerkt, straf je dit af door ook niet meer samen te werken.
Bindende afspraken zijn afspraken waar je niet van af kan wijken -> manier om samenwerken af te dwingen.
H.2 Jeugd
*stroomgrootheden= grootheden gemeten over een bepaalde periode. Vb. winst of loon
Voorraadgrootheden= grootheden vastgesteld op een bepaald moment. Vb. vermogen
Inkomensheffing:
Over je inkomen betaal je inkomensheffing. Over je loon betaal je dus loonheffing. Per maand betaal je een voorheffing. Aan het einde van het jaar wordt uitgerekend of je gedurende het jaar teveel of te weinig heffing hebt betaald-> verschil wordt verrekend.
Je hoeft alleen het bedrag boven de algemene heffingskorting te betalen.
Inkomensverdeling:
Bevolking op delen in even grote groepen gerangschikt naar inkomen. -> kijken naar hoeveel procent elke groep verdiend van het totale inkomen binnen een land. -> grafiek van maken.
Deze Lorenzcurve geeft de verdeling van het inkomen van een land aan -> maar zegt niks over de hoogte van dit inkomen.
Primaire inkomens= bruto inkomen. Secundaire inkomens = netto besteedbaar inkomen na aftrek van belastingen en ontvangst van premies, uitkeringen en subsidies.
Inkomensnivellering: inkomens komen dichter bij elkaar te liggen, de lage inkomens gaan er procentueel meer op vooruit dan de hoge inkomens. -> Lorenzcurve dichter bij de diagonaal
Inkomensdenivellering: de inkomens komen verder van elkaar af te liggen, de hoge inkomens gaan er procentueel meer op vooruit dan de lage inkomens -> Lorenzcurve verder van de diagonaal af
Ruilen over tijd: = intertemporele ruil
Sparen= niet besteden van inkomen, koopmoment wordt uitgesteld
Lenen= koopmoment wordt vervroegd.
Rente= de vergoeding die je krijgt als je nu spaart en betaald als je nu leent.
Werken of doorleren:
bij doorleren investeer je in menselijk kapitaal: het geheel aan kennis en vaardigheden.
Hoe hoger het menselijk kapitaal, hoe hoger de verdiencapaciteit: het bedrag dat iemand maximaal kan verdienen.
H.3 Risico en informatie
Transactiekosten= alle tijd, geld en moeite die het kost om een transactie tot stand te brengen. -> voornamelijk zoekkosten, andere kosten zijn onderhandelingskosten en overdrachtskosten.
Volledig contract= als alle onvoorziene gebeurtenissen in een contract zijn opgenomen. -> bestaat alleen in theorie.
Risico aversie= risico mijdend, kiezen voor zekerheid. -> daarom streven naar een zo volledig mogelijk contract.
Asymmetrische informatie= als de ene partij meer informatie heeft dan de andere. -> kan tot averechtse selectie leiden: de koper selecteert het tegenovergestelde van wat hij wil selecteren (vb.: koop een ‘slechte’ goedkope auto omdat hij bang is de 10.000 voor een ‘goede’ auto te verliezen).
- Maatregelen: geven van garantie waardoor risico op miskoop kleiner wordt + opbouwen goede reputatie.
Verzekeren: nu premie betalen, als er wat gebeurd betaald de verzekering de kosten.
Geldstromen:
Hoogte van premie= kans op schade x gemiddelde hoogte van de verwachte schade
Verzekeraars verhogen de premie vanwege overige kosten en winstopslag
Bij verzekeringen komt averechtse selectie voor. De goede risico’s sluiten geen verzekering af omdat de premie hoger is dan de verwachte kosten. De verzekeraar houdt de slechte risico’s over-> premie moet omhoog-> opnieuw valt er een groep verzekerden af omdat de premie niet opweegt tegen de verwachte kosten->de verzekeraar houdt zo alleen de slechte risico’s over, die hij juist niet wil = averechtse selectie.
Nadeel: hoge premie voor de slechte risico’s en de goede risico’s hebben een probleem als er toch wat gebeurd.
- Tegengaan van averechtse selectie bij verzekeraars:
- Verplicht verzekeren voor iedereen
- Premiedifferentiatie= de goede risico’s betalen minder premie dan de slechte
- Bonus-malus regeling= iemand met weinig schade krijgt korting op zijn premie (=bonus), iemand met veel schade betaald meer (=malus).
- Instellen van eigen risico: je moet eerst zelf verplicht een deel van de kosten dragen voordat de verzekering vergoedt. -> premie kan lager zijn omdat de verzekeraar minder hoeft uit te keren.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden