H1
Crisis: Keerpunt of beslissend stadium.
Economische Crisis: Een periode waarin de groei van de productie wordt verstoord.
Productiefactoren: Arbeid, Natuur & Kapitaal & Ondernemerschap
Toegevoegde Waarde: Als het bedrijf waarde toevoegt aan de ingekochte grond en hulpstoffen.
Productie: toegevoegde waarde: omzet – geldswaarde ingekochte grond en hulpstoffen.
Nationale Productie: de productie van individuele bedrijven bij elkaar.
Nationale Product: de optelsom van de productie/toegevoegde waarde van de individuele bedrijven. (Objectieve methode)
Inkomen: geld, goederen en diensten die men in een bepaalde periode krijgt van bedrijven.
Arbeid --> Loon
Verhuren huis & grond --> Huur & Pacht
Lenen geld --> Rente
Ter beschikking stellen van productiemiddelen --> Winst
Nationale Product: Loon, Pacht, Huur, Rente & Winst. (Subjectieve methode)
Binnenlands inkomen + Inkomen ontvangen uit buitenland – inkomen betaald aan buitenland = Nationaal Inkomen
Conjunctuurzijde – Vraagzijde v.d. Economie
EV = Cp + O + Ip + E – M
EV = Cp + Cg + Ig + Ip + E – M
Cp = Particuliere consumptie
O = Overhied
Ip = Particuliere investeringen
E = Export
M = Import
Recessie: Afzwakkende economische groei
Depressie: Krimp van de economie.
EV > Productie capaciteit --> overbesteding (kans op inflatie/krappe arbeidsmarkt)
EV < Productie capaciteit --> onderbesteding (kans op ruime arbeidsmarkt)
Bezettingsgraad = Productie/Capaciteit * 100 %
Normaal = 80 %
Structuurzijde – Aanbodzijde v.d. Economie
Omvang productie Capaciteit: wordt bepaald door productiefactor die het minst aanwezig is.
Bij SZ kijk je naar de lange golf (cyclus van 20 a 30 jaar).
Conjunctuurwerkeloosheid: Werkeloosheid door tekortschieten EV bestedingswerkeloosheid
Structuurwerkeloosheid: Werkeloosheid voor een verandering in het productieproces.
H2
Klassieke & Keynesiaanse Theorie
Klassieken
Evenwicht: Prijs/hoeveelheid, daar waar vraag & aanbod elkaar ontmoeten
Verstoring zorgt voor nieuw overzicht
Wet van Say: Ieder aanbod schetst zijn eigen vraag
Overschotten bestaan niet
Qa > Qv --> Prijs daalt --> Consumptie stijgt --> Qv = Qa
Keynes
Keynes: Bestedingen stimuleren via de overheid (New Deal, Roosevelt)
Als loon daalt --> inkomen daalt --> consumptie daalt --> productie daalt --> werkeloosheid stijgt
Klassieken Keynes
Één individu Totale maatschappij
Aanbodzijde Vraagzijde
Structuur Conjuctuur
Bestedingsevenwicht vanzelf Streven naar bestedingsevenwicht
Geen Overheidsingrijpen Bij over/onderbesteding overheidsingrijpen
Overheidsuitgaven = Overheidsinkomsten Bij Onderbesteing meer uitgaven
Lange Termijn Korte Termijn
Prod. Cap. Kan zich aanpassen Prod. Cap = Constant
Arbeidsmarkt = Het totaal van vraag & aanbod arbeid
Vragers = Werkgevers, Aanbieders = Werknemers
Werkgelegenheid = het aantal bezette arbeidsplaatsen
Beroepsbevolking = 15 --> 65, willen, kunnen, mogen werken, minimaal 12 uur.
Ruime arbeidsmarkt = Aanbod > Vraag arbeid
Krappe arbeidsmarkt = Aanbod < Vraag arbeid
H3
Economisch model: Is een vereenvoudigde weergave van de economische werkelijkheid.
In de Economie worden modellen op drie manieren gebruikt:
- Om te verklaren hoe de werkelijkheden elkaar zit: Analytisch model
- Om te voorspellen hoe de economie de komende tijd zal verlopen: Verspellingsmodel
- Om aan te geven op welke wijze de economie wordt beïnvloed: Beslissingsmodel
Het basismodel op 3 verschillende manieren:
In tabelvorm
Wiskundig algebraisch, op twee manieren
Wiskundig grafisch, op twee manieren
Het model in tabelvorm:
Het Nationaal Inkomen (Y) kan worden geconsumeerd (C) of worden gespaard (S)
(Iea) = Investeringen vooraf
(Iep) = Investeringen werkelijk
S = Iea
Iep = Iea + gedwongen voorraadverandering
W = EV (Inkomensevenwicht) (Iea = S)
W > EV (voorraadvorming, productie inkrimpen) (Iea < S)
W < EV (voorraadintering, productie vergroten) (Iea > S)
Het model in wiskundig algebraische vorm:
W = EV (Evenwichtsvoorwaarde)
Y = W (Identiteit)
EV = C + Iea (Defenitievergelijking)
C = ¾Y + 20 (Consumptiefunctie)
Iea = 25 (Investeringsfunctie)
(3/4) = Marginale consumptiequote = c
20 = Autonome consumptie = Co
Het model in wiskundig grafische vorm
I
2 Lijnen tekenen
Lijn 1 = Y = EV
Lijn 2 = EV = (3/4)Y + 45
II
Lijn 1 = S = (1/4)Y – 20
Lijn 2 = Iea = 25
Exogenen worden van buitenaf gegeven, de grootte ervan wordt niet binnen het model gepaald. VB: alle coëfficiënten en alle autonome grootheden.
Endogenen zijn grootheden die binnen het model worden verklaard op basis van veronderstelde samenhangen, de Exogenen en de andere Endogenen.
Consumptiefunctie = (3/4)Y + 20 Of C = cY + Co
c & Co zijn Exogenen
C = Endogeen
Gemiddelde consumptiequote = C/Y of consumptie/nationaal inkomen
Marginale consumptiequote = Verandering C/ Verandering Y
Berekenen v. d. multiplier = Verandering Y/Verandering I
MP = gevolg/oorzaak
1/1-c
Gemiddelde arbeidsproductiviteit = Productie/aantal arbeiders
Y* = apt x Aa
Aa = Ao
Av= Y/a
U = Aa – Av
Y* = Productiecapaciteit
Apt = Arbeidsproductiviteit = a
Aa = Arbeidsaanbod = Beroepsbevolking in arbeidsjaren
Av = Arbeidsvraag = Werkgelegenheid in arbeidsjaren
U = Werkeloosheid
Bestedingsevenwicht = Als de productie gelijk is aan de normale bezetting van de productiecapaciteit
De bestedingen kunnen op 3 manieren veranderd worden om bestedingsevenwicht te bereiken:
- een verandering van de autonome investeringen: gebruik maken van de multiplier.
- een verandering van de autonome consumptie: gebruik maken van de multiplier.
- een verandering van de marginale consumptiequote: c als onbekende invullen en voor Y de gewenste waarde invullen.
Y* = k x K
k = Kapitaalproductiviteit (productie per eenheid geïnvesteerd kapitaal)
K = Kapitaalgoederenvoorraad (beide zijn exogeen)
H4
EV = C + I + O
B = bY + Bo
C = c(Y-B) + Co
Multiplier:
-c/(1-c+ cb) Bo +
1/(1-c + cb) Co + Io + Oo
Bo daalt => B daalt => (Y-B) daalt => S stijgt (spaarlek) & C stijgt => EV stijgt => W stijgt => Y stijgt => B belastinglek, S spaarlek en C stijgt --> EV etc.
W = EV Y = C + I + O
C + S + B = C + I + O
S + B = I + O
(S - I) = Particulier spaarsaldo
(B - O) = Overheidssaldo
+ = Nationaal spaarsaldo
Gemiddelde belastingdruk = B/Y
3 Belastingstelsels
1 - Proportioneel - Iedereen betaald hetzelfde percentage van het inkomen
2 - Progressief - Naarmate het inkomen stijgt, betaal je meer en hoger percentage
3 - Degressief - Naarmate het inkomen daalt, betaal je meer en lager percentage
H5
Y = C + I + O + E - M
Multiplier:
1/(1 - c + cb + m) Co + Io + Oo + Eo
+
-c/(1 - c + cb + m) Bo
Geldstromen met buitenland --> Betalingsbalans
Lopende rekening
Geld IN Geld UIT
Export Import
Kapitaalrekening
Kapitaalimport Kapitaalexport
Totaal IN Totaal UIT
(S - I) + (B - O) = (E - M)
Y - (C + I + O) = (E - M)
O > B = Overheidstekort S > I = Spaaroverschot
E > M = Overschot op de lopende rekening
H6
nvesteren: Het kopen van goederen.
Beleggen: Geld steken in aandelen e.d..
Investeringen
Vaste Kapitaalgoederen: Vervangingsinvesteringen en Uitbreidingsinvesteringen.
Vlottende Kapitaalgoederen: Voorraadinvesteringen
Nettoinvesteringen: Voorraadinvesteringen en Uitbreidingsinvesteringen
Brutoinvesteringen: Vervangingsinvesteringen (Afschrijvingen) en Nettoinvesteringen
Directe belastingen: Belastingen die gedragen worden door degenen die ze betalen. (loon, huur/pacht, rente en winst.) (Inkomensbelasting en vennootschapsbelasting)
Indirecte belastingen: Belastingen die niet gedragen worden door degenen die ze betalen. Ze worden betaald door de bedrijven, maar deze rekenen ze door in de kostprijs, en dus ook in de verkoopprijs. (BTW, accijns, invoerrechten)
Overheidsuitgaven: Overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen.
Overdrachtsuitgaven: Uitgaven aan gezinnen en de bedrijven zonder een zichtbare tegenprestatie. (Uitkeringen, huursubsidie, basisbeurs, subsidies aan bedrijven)
Overheidsbestedingen: Overheidsinvesteringen en Overheidsconsumptie.
Overheidsinvesteringen: Uitgaven voor de aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid bij de bedrijven. (Aanleg wegen, kanalen, havens en dijken)
Overheidsconsumptie: Materiële en Personele overheidsconsumptie.
Materiële overheidsconsumptie: Uitgaven aan de bedrijven voor de aanschaf van vlottende kapitaalgoederen (Pennen, potloden, maar ook defensiemateriaal)
Personele overheidsconsumptie: Salarissen van ambtenaren. Tot het nationaal product horen ook de diensten die de overheid produceert. De toegevoegde waarde van de overheid worst gelijkgesteld aan het loon van de ambtenaren. (Productie = inkomen)
Besparingen: Netto investeringen + overheidstekort (S+B) = (I+O) of S = I + (O-B)
Besparingen: Netto I + overheidstekort + tekort buitenland of S = I + (O-B) + (E-M)
G = Gezinnen
B = Bedrijven
O = Overheid
E = Buitenland
O --> G = Inkomen overheid (ambtenarensalarissen)
G --> O = Directe Belastingen
B --> G = Inkomen bedrijven
G --> G = Besparingen gezinnen
G --> B = Consumptie
E --> G = Saldo primaire inkomens buitenland
G --> G --> O = Overheidstekort (geld lenen van particuliere besparingen)
G --> G --> E = Overschot op de lopende rekening (geld dat buitenland moet lenen)
G --> G --> B = Netto investeringen bedrijven (Gefinancierd uit particuliere besparingen)
O --> B = Uitgaven overheid (Materiële consumptie, overheidsinvesteringen en subsidies)
B --> O = Indirecte Belastingen
B --> E = Import
E --> B = Export
B --> B = Vervangingsinvesteringen (Gefinancierd uit afschrijvingen)
Netto binnenlands inkomen tegen factorkosten: inkomen B + inkomen O
Netto nationaal inkomen tegen factorkosten: netto BITF + saldo primair inkomen E
Netto nationaal inkomen tegen marktprijzen: netto NITF + indirecte belast. - subsidie
Bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen: netto NITM + afschrijvingen
Middelen: Y + M
Bestedingen: C + I + O + E
Y = C + I + O + E - M
Y = C + S + B
C + S + B = C + I + O + E - M
(S - I) + (B - O) = (E - M)
H7
Loonquote: Lonen/nationaal inkomen * 100%
TLZ: Toegerekend Loon Zelfstandigen
Arbeidsinkomen: Lonen + TLZ
Kapitaalinkomen: (winst - TLZ) + rente + huur + pacht
Arbeidsindexquote: Arbeidsinkomen/nationaal inkomen * 100%
Reëel inkomen: Nominaal inkomen/prijspijl
Nominaal inkomen: Reëel inkomen * prijspijl
AIQ: Arbeidsinkomen/Y * 100% of L*A/P*Yr * 100% of L*(Aw+Az)/P*Yr * 100%
Y = Nationaal Inkomen, L = Loonkosten per arbeider, A = Aantal arbeiders Aw = Aantal werknemers, Az = Aantal Zelfstandigen, P = Prijspijl
Yr = Reëel nationaal inkomen = productievolume, Lr = Reële loonkosten per arbeider
AIQ: L/P*apt * 100%
AIQ: (L/P) / (P*apt/P) * 100% of Lr/apt * 100%
Crisis: Keerpunt of beslissend stadium.
Economische Crisis: Een periode waarin de groei van de productie wordt verstoord.
Productiefactoren: Arbeid, Natuur & Kapitaal & Ondernemerschap
Toegevoegde Waarde: Als het bedrijf waarde toevoegt aan de ingekochte grond en hulpstoffen.
Productie: toegevoegde waarde: omzet – geldswaarde ingekochte grond en hulpstoffen.
Nationale Productie: de productie van individuele bedrijven bij elkaar.
Nationale Product: de optelsom van de productie/toegevoegde waarde van de individuele bedrijven. (Objectieve methode)
Arbeid --> Loon
Verhuren huis & grond --> Huur & Pacht
Lenen geld --> Rente
Ter beschikking stellen van productiemiddelen --> Winst
Nationale Product: Loon, Pacht, Huur, Rente & Winst. (Subjectieve methode)
Binnenlands inkomen + Inkomen ontvangen uit buitenland – inkomen betaald aan buitenland = Nationaal Inkomen
Conjunctuurzijde – Vraagzijde v.d. Economie
EV = Cp + O + Ip + E – M
EV = Cp + Cg + Ig + Ip + E – M
Cp = Particuliere consumptie
O = Overhied
Ip = Particuliere investeringen
E = Export
M = Import
Recessie: Afzwakkende economische groei
Depressie: Krimp van de economie.
EV > Productie capaciteit --> overbesteding (kans op inflatie/krappe arbeidsmarkt)
EV < Productie capaciteit --> onderbesteding (kans op ruime arbeidsmarkt)
Bezettingsgraad = Productie/Capaciteit * 100 %
Structuurzijde – Aanbodzijde v.d. Economie
Omvang productie Capaciteit: wordt bepaald door productiefactor die het minst aanwezig is.
Bij SZ kijk je naar de lange golf (cyclus van 20 a 30 jaar).
Conjunctuurwerkeloosheid: Werkeloosheid door tekortschieten EV bestedingswerkeloosheid
Structuurwerkeloosheid: Werkeloosheid voor een verandering in het productieproces.
H2
Klassieke & Keynesiaanse Theorie
Klassieken
Evenwicht: Prijs/hoeveelheid, daar waar vraag & aanbod elkaar ontmoeten
Verstoring zorgt voor nieuw overzicht
Wet van Say: Ieder aanbod schetst zijn eigen vraag
Overschotten bestaan niet
Qa > Qv --> Prijs daalt --> Consumptie stijgt --> Qv = Qa
Keynes
Keynes: Bestedingen stimuleren via de overheid (New Deal, Roosevelt)
Als loon daalt --> inkomen daalt --> consumptie daalt --> productie daalt --> werkeloosheid stijgt
Klassieken Keynes
Aanbodzijde Vraagzijde
Structuur Conjuctuur
Bestedingsevenwicht vanzelf Streven naar bestedingsevenwicht
Geen Overheidsingrijpen Bij over/onderbesteding overheidsingrijpen
Overheidsuitgaven = Overheidsinkomsten Bij Onderbesteing meer uitgaven
Lange Termijn Korte Termijn
Prod. Cap. Kan zich aanpassen Prod. Cap = Constant
Arbeidsmarkt = Het totaal van vraag & aanbod arbeid
Vragers = Werkgevers, Aanbieders = Werknemers
Werkgelegenheid = het aantal bezette arbeidsplaatsen
Beroepsbevolking = 15 --> 65, willen, kunnen, mogen werken, minimaal 12 uur.
Ruime arbeidsmarkt = Aanbod > Vraag arbeid
Krappe arbeidsmarkt = Aanbod < Vraag arbeid
H3
Economisch model: Is een vereenvoudigde weergave van de economische werkelijkheid.
In de Economie worden modellen op drie manieren gebruikt:
- Om te voorspellen hoe de economie de komende tijd zal verlopen: Verspellingsmodel
- Om aan te geven op welke wijze de economie wordt beïnvloed: Beslissingsmodel
Het basismodel op 3 verschillende manieren:
In tabelvorm
Wiskundig algebraisch, op twee manieren
Wiskundig grafisch, op twee manieren
Het model in tabelvorm:
Het Nationaal Inkomen (Y) kan worden geconsumeerd (C) of worden gespaard (S)
(Iea) = Investeringen vooraf
(Iep) = Investeringen werkelijk
S = Iea
Iep = Iea + gedwongen voorraadverandering
W = EV (Inkomensevenwicht) (Iea = S)
W > EV (voorraadvorming, productie inkrimpen) (Iea < S)
W < EV (voorraadintering, productie vergroten) (Iea > S)
Het model in wiskundig algebraische vorm:
W = EV (Evenwichtsvoorwaarde)
Y = W (Identiteit)
C = ¾Y + 20 (Consumptiefunctie)
Iea = 25 (Investeringsfunctie)
(3/4) = Marginale consumptiequote = c
20 = Autonome consumptie = Co
Het model in wiskundig grafische vorm
I
2 Lijnen tekenen
Lijn 1 = Y = EV
Lijn 2 = EV = (3/4)Y + 45
II
Lijn 1 = S = (1/4)Y – 20
Lijn 2 = Iea = 25
Exogenen worden van buitenaf gegeven, de grootte ervan wordt niet binnen het model gepaald. VB: alle coëfficiënten en alle autonome grootheden.
Endogenen zijn grootheden die binnen het model worden verklaard op basis van veronderstelde samenhangen, de Exogenen en de andere Endogenen.
Consumptiefunctie = (3/4)Y + 20 Of C = cY + Co
c & Co zijn Exogenen
Gemiddelde consumptiequote = C/Y of consumptie/nationaal inkomen
Marginale consumptiequote = Verandering C/ Verandering Y
Berekenen v. d. multiplier = Verandering Y/Verandering I
MP = gevolg/oorzaak
1/1-c
Gemiddelde arbeidsproductiviteit = Productie/aantal arbeiders
Y* = apt x Aa
Aa = Ao
Av= Y/a
U = Aa – Av
Y* = Productiecapaciteit
Apt = Arbeidsproductiviteit = a
Aa = Arbeidsaanbod = Beroepsbevolking in arbeidsjaren
Av = Arbeidsvraag = Werkgelegenheid in arbeidsjaren
U = Werkeloosheid
Bestedingsevenwicht = Als de productie gelijk is aan de normale bezetting van de productiecapaciteit
De bestedingen kunnen op 3 manieren veranderd worden om bestedingsevenwicht te bereiken:
- een verandering van de autonome investeringen: gebruik maken van de multiplier.
- een verandering van de marginale consumptiequote: c als onbekende invullen en voor Y de gewenste waarde invullen.
Y* = k x K
k = Kapitaalproductiviteit (productie per eenheid geïnvesteerd kapitaal)
K = Kapitaalgoederenvoorraad (beide zijn exogeen)
H4
EV = C + I + O
B = bY + Bo
C = c(Y-B) + Co
Multiplier:
-c/(1-c+ cb) Bo +
1/(1-c + cb) Co + Io + Oo
Bo daalt => B daalt => (Y-B) daalt => S stijgt (spaarlek) & C stijgt => EV stijgt => W stijgt => Y stijgt => B belastinglek, S spaarlek en C stijgt --> EV etc.
W = EV Y = C + I + O
C + S + B = C + I + O
S + B = I + O
(S - I) = Particulier spaarsaldo
(B - O) = Overheidssaldo
+ = Nationaal spaarsaldo
Gemiddelde belastingdruk = B/Y
3 Belastingstelsels
2 - Progressief - Naarmate het inkomen stijgt, betaal je meer en hoger percentage
3 - Degressief - Naarmate het inkomen daalt, betaal je meer en lager percentage
H5
Y = C + I + O + E - M
Multiplier:
1/(1 - c + cb + m) Co + Io + Oo + Eo
+
-c/(1 - c + cb + m) Bo
Geldstromen met buitenland --> Betalingsbalans
Lopende rekening
Geld IN Geld UIT
Export Import
Kapitaalrekening
Kapitaalimport Kapitaalexport
Totaal IN Totaal UIT
(S - I) + (B - O) = (E - M)
Y - (C + I + O) = (E - M)
O > B = Overheidstekort S > I = Spaaroverschot
E > M = Overschot op de lopende rekening
H6
nvesteren: Het kopen van goederen.
Beleggen: Geld steken in aandelen e.d..
Investeringen
Vlottende Kapitaalgoederen: Voorraadinvesteringen
Nettoinvesteringen: Voorraadinvesteringen en Uitbreidingsinvesteringen
Brutoinvesteringen: Vervangingsinvesteringen (Afschrijvingen) en Nettoinvesteringen
Directe belastingen: Belastingen die gedragen worden door degenen die ze betalen. (loon, huur/pacht, rente en winst.) (Inkomensbelasting en vennootschapsbelasting)
Indirecte belastingen: Belastingen die niet gedragen worden door degenen die ze betalen. Ze worden betaald door de bedrijven, maar deze rekenen ze door in de kostprijs, en dus ook in de verkoopprijs. (BTW, accijns, invoerrechten)
Overheidsuitgaven: Overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen.
Overdrachtsuitgaven: Uitgaven aan gezinnen en de bedrijven zonder een zichtbare tegenprestatie. (Uitkeringen, huursubsidie, basisbeurs, subsidies aan bedrijven)
Overheidsbestedingen: Overheidsinvesteringen en Overheidsconsumptie.
Overheidsinvesteringen: Uitgaven voor de aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid bij de bedrijven. (Aanleg wegen, kanalen, havens en dijken)
Overheidsconsumptie: Materiële en Personele overheidsconsumptie.
Materiële overheidsconsumptie: Uitgaven aan de bedrijven voor de aanschaf van vlottende kapitaalgoederen (Pennen, potloden, maar ook defensiemateriaal)
Besparingen: Netto investeringen + overheidstekort (S+B) = (I+O) of S = I + (O-B)
Besparingen: Netto I + overheidstekort + tekort buitenland of S = I + (O-B) + (E-M)
G = Gezinnen
B = Bedrijven
O = Overheid
E = Buitenland
O --> G = Inkomen overheid (ambtenarensalarissen)
G --> O = Directe Belastingen
B --> G = Inkomen bedrijven
G --> G = Besparingen gezinnen
G --> B = Consumptie
E --> G = Saldo primaire inkomens buitenland
G --> G --> O = Overheidstekort (geld lenen van particuliere besparingen)
G --> G --> E = Overschot op de lopende rekening (geld dat buitenland moet lenen)
G --> G --> B = Netto investeringen bedrijven (Gefinancierd uit particuliere besparingen)
O --> B = Uitgaven overheid (Materiële consumptie, overheidsinvesteringen en subsidies)
B --> E = Import
E --> B = Export
B --> B = Vervangingsinvesteringen (Gefinancierd uit afschrijvingen)
Netto binnenlands inkomen tegen factorkosten: inkomen B + inkomen O
Netto nationaal inkomen tegen factorkosten: netto BITF + saldo primair inkomen E
Netto nationaal inkomen tegen marktprijzen: netto NITF + indirecte belast. - subsidie
Bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen: netto NITM + afschrijvingen
Middelen: Y + M
Bestedingen: C + I + O + E
Y = C + I + O + E - M
Y = C + S + B
C + S + B = C + I + O + E - M
(S - I) + (B - O) = (E - M)
H7
Loonquote: Lonen/nationaal inkomen * 100%
TLZ: Toegerekend Loon Zelfstandigen
Arbeidsinkomen: Lonen + TLZ
Kapitaalinkomen: (winst - TLZ) + rente + huur + pacht
Arbeidsindexquote: Arbeidsinkomen/nationaal inkomen * 100%
Reëel inkomen: Nominaal inkomen/prijspijl
AIQ: Arbeidsinkomen/Y * 100% of L*A/P*Yr * 100% of L*(Aw+Az)/P*Yr * 100%
Y = Nationaal Inkomen, L = Loonkosten per arbeider, A = Aantal arbeiders Aw = Aantal werknemers, Az = Aantal Zelfstandigen, P = Prijspijl
Yr = Reëel nationaal inkomen = productievolume, Lr = Reële loonkosten per arbeider
AIQ: L/P*apt * 100%
AIQ: (L/P) / (P*apt/P) * 100% of Lr/apt * 100%
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden