Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Lesbrief macro-economische vraag

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 879 woorden
  • 10 april 2003
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
29 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 5 de macro-economische vraag Consumenten consumeren (particuliere consumptie), producenten investeren (particuliere investeringen), de overheid consumeert & investeert (overheidsbestedingen) en het buitenland zorgt voor uitvoer v.goederen. De ontwikkeling v.h. nationaal product/inkomen: de conjunctuur. De bestedingen in NL, gedaan door binnenlandse en buitenlandse afnemers, leggen beslag op de Nlse productiecapaciteit, d.w.z. dat zij gebruik maken v. de hier aanwezige productiefactoren. Het gebruik van productiefactoren leidt -> productie&inkomen (loon pacht rente winst). De goederen die in NL geproduceerd worden bevatten vaak grondstoffen/halffabrikaten -> buitenland. Ook veel eindproducten komen uit het buitenland -> NL. Men moet dus goederen invoeren als je wilt produceren & besteden. Nationaal product + invoer = middelen oftewel het aanbod goederen & diensten in NL. Die worden weer besteed aan particuliere consumptie, particuliere investeringen, overheidsbestedingen en uitvoer. Middelen en bestedingen zijn dus aan elkaar gelijk, want wat besteed is moet ook ergens geproduceerd zijn (in binnen/buitenland). Je kunt NL zien als een bedrijf dat een product (nationaal product) maakt en de grond-en hulpstoffen daarvoor uit het buitenland (invoer) haalt en het product verkoopt (bestedingen). In de macro-economie speelt de effectieve vraag een grote rol. Effectieve vraag = de feitelijke bestedingen uitgeoefend in een land door consumenten, ondernemingen, overheid & buitenland. (feitelijke bestedingen: wat men echt koopt, dus niet wensdromen: leningen etc.) De effectieve vraag bepaalt uiteindelijk de hoogte v.h. nationaal product & daarmee het nationaal inkomen. Deze macro-economische vraag is af te lezen uit de staat v. middelen & bestedingen: Want, aangezien de effectieve vraag (EV) de hoogte v.h. nationaal product bepaalt, geldt dat EV = C + I + O + E – M. Factor “E-M” is het saldo op de lopende rekening v.d. betalingsbalans. Hogere bestedingen beïnvloeden de hoogte v.h. nationaal product positief, een overschot op de lopende rekening ook. Omdat de vraag -> goederen & diensten steeds verandert, zal ook de productie steeds moeten worden aangepast. Vaak zie je i.h. productieverloop een min of meer vast patroon. De golvende vraag hoeft niet steeds hetzelfde patroon te vertonen., het kan zijn dat de vraag -> seizoenartikelen i.e. bepaald jaar lager is dan i.h. jaar daarvoor, omdat er bijv. sprake is v.e. natte zomer. Naast deze periodiek terugkerende schommelingen i.d. vraag onder invloed v. seizoenen zijn er ook min of meer regelmatige korte golven v. economische activiteit. De voortdurende golfbeweging v. opgang & stagnatie v.d. productie i.e. land wordt veroorzaakt door veranderingen i.d. effectieve vraag. De effectieve vraag wordt bepaald door vraagfactoren: de particuliere consumptie, de particuliere investeringen, de overheidsbestedingen en het saldo op de lopende rekening v.d. betalingsbalans. De ontwikkeling v.d. effectieve vraag = feitelijke ontwikkeling v,h. nationaal product/inkomen. Om productie mogelijk te maken moet een land beschikken -> voldoende productiefactoren zoals arbeid & kapitaal. De kwantiteit (omvang) & kwaliteit v. deze productiefactoren, ook wel aanbodfactoren genoemd, bepalen de omvang v.d. productiecapaciteit. Productiecapaciteit v.e. land = max. hoeveelheid goederen & diensten die dat land op korte termijn kan voortbrengen. Hoe meer geschoold de arbeidskr8 en hoe meer geavanceerde machines, des te groter de productiecapaciteit. Particuliere investeringen & de overheidsbestedingen kunnen de productiecapaciteit v.e. land vergroten door meer geld aan scholen te geven, waardoor er meer geschoolde arbeidskr88 zullen zijn. Grote vraag -> productiestijging -> toename bezettingsgraad.(bezettingsgraad = welk deel v.d. productiecapaciteit daadwerkelijk wordt gebruikt ten behoeve v.d. productie). Als de prod.cap. volledig wordt benut: 100%. Ligt i.h. algemeen eronder, bijv. door ziekte van werknemers, onderhoud aan machines, bijscholingscursussen, etc. Normale bezettingspercentage is +- 85 %. Als je uitgaat v.e. bezettingsgraad v. 85 % bepaalt de ontwikkeling v.d. productiecapaciteit ook de ontwikkeling v.d. normale bezetting of: de trendmatige ontwikkeling v.h. nationaal product = trend (ook wel genoemd) Conjunctuur (conjuncturele ontwikkeling) = Structurele ontwikkeling = ontwikkeling v. productiecapaciteit & trend. Om de conjuncturele afzwakking/herstel weer te geven meet men meestal de groei v.h. reële nationale product/inkomen. Economische groei = groei v.h. reële nationaal product. De groei v.h. reële nationaal product wordt gehanteerd als maatstaf voor economische groei i.p.v. het nominale nationaal product, omdat het reële nationaal product = goederen, het nominale nationaal product = geldbedrag???? Fasen in de conjuncturele ontwikkeling: 1. Hoogconjunctuur: algemeen optimisme. Bestedingen groeien, daarmee ook aantal arbeidsplaatsen. Feitelijke groei productie ligt hoger dan trendmatige ontwikkeling. Bedrijven worden overvraagd-> tekort aan kapitaal(goederen) & arbeidskr88. Gevolg: lonen & prijzen v. producten stijgen-> bestedingsinflatie. 2. Laagconjunctuur / recessie : stijgende economische groei maakt plaats-> dalende groei. Deze conjuncturele afzwakking-> veroorzaakt door overschatting v.d. groeimogelijkheden door de individuele ondernemers-> overcapaciteit. Gevolg: faillissementen & stijgende werkloosheid. Feitelijke groei v.d. productie = lager dan trendmatige ontwikkeling. Depressie = als de feitelijke groei v.d. productie omslaat-> negatieve groei d.w.z. absoluut geziene afname productie. Herstel laagconjunctuur: in een recessie hebben lonen & prijzen de neiging te dalen i.v.m. aanbodoverschot op de arbeidsmarkt respectievelijk goederenmarkt. Prijsdalingen leiden-> lagere inflatie-> verbetering internationale concurrentiepositie-> trekt export aan-> begin conjunctureel herstel. Ondernemers krijgen weer vertrouwen i.d. economie-> investeringen stijgen. Consumenten delen mee i.h. optimisme-> toenemende consumptieve bestedingen. Door hoog/laagconjunctuur kunnen we zien hoe zich de effectieve vraag(productie) verhoudt tot de normale bezetting v.d. productiecapaciteit op een bep. moment. Overbesteding = als de vraag groter is dan de normale bezetting v.d. productiecapaciteit. Onderbesteding = als de vraag lager is dan de normale bezetting v.d. productiecapaciteit. Als beide grootheden aan elkaar gelijk zijn: bestedingsevenwicht.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.