Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Lesbrief - De arbeidsmarkt

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1363 woorden
  • 24 oktober 2001
  • 252 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
252 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1

Concrete markt: De plek waar vragers en aanbieders elkaar in het echt ontmoeten.
Abstracte markt: Het geheel van vraag en aanbod.

Beroepsbevolking = Totaal aantal werknemers* + Totaal aantal werklozen* + Totaal aantal zelfstandigen*

Aanbod van arbeid = Beroepsbevolking (zie hierboven)

Vraag naar arbeid = Totaal aantal werknemers* + Totaal aantal zelfstandigen* + Totaal aantal vacatures

Werkgelegenheid = Totaal aantal werknemers* + Totaal aantal zelfstandigen*

Deelnemingspercentage (Participatiegraad) = Beroepsbevolking:Totaal aantal inwoners X 100%

* = van 15 tot 65 jaar

Hoofdstuk 2

Eenmanszaak:

- 1 eigenaar

Voordelen:
- De eenvoudige manier van beginnen.
- Het zonder last van anderen beslissingen kunnen nemen.
- De gehele winst is voor de eigenaar.
Nadelen:
- Je bent privé ook aansprakelijk voor schulden.
- Het voortbestaan van de eenmanszaak is in gevaar als de eigenaar overlijdt.

Vennootschap onder Firma

- Meerdere eigenaren (vennoten)

Voordelen:
- Je kunt het werk beter verdelen.
- De mogelijkheden om geld te lenen zijn bij een VOF groter dan bij een eenmanszaak.
Nadelen:
- Er is meer overleg dus een grotere kans op ruzie.
- Elke vennoot is privé aansprakelijk en kan ook in z’n eentje voor de gehele schuld van de VOF opdraaien.


Besloten Vennootschap

- De aandeelhouders zijn de eigenaren van een BV en werken ook in het bedrijf.
- De aandelen staan op naam en zijn niet vrij verhandelbaar.
- De BV is een rechtspersoon (dat wil zeggen dat ze juridisch zelfstandig zijn).

Voordelen:
- De aandeelhouders/eigenaren zijn niet privé aansprakelijk.

Nadelen:
- Er is een groot vermogen nodig om een NV op te richten.

Naamloze Vennootschap

- De Raad van Bestuur zijn de directeuren en hebben dagelijkse leiding in het bedrijf, zij hoeven niet persé aandeelhouders te zijn (maar dat zijn ze meestal wel).
- De aandeelhouders zijn de eigenaren van een NV en werken niet persé in het bedrijf.
- De aandelen staan niet op naam en zijn vrij verhandelbaar.
- De NV is een rechtspersoon (dat wil zeggen dat ze juridisch zelfstandig zijn).

Voordelen:

- De aandeelhouders/eigenaren zijn niet privé aansprakelijk.

Nadelen:
- Er is een groot vermogen nodig om een BV op te richten.

Arbeidsovereenkomst: Een overeenkomst tussen werkgever en werknemer waarin de arbeidsvoorwaarden vermeld staan.

Collectieve Arbeidsovereenkomst: De overeenkomst waarin de rechten en plichten staan die voor alle werknemers in een bepaalde bedrijfstak gelden.

2 soorten arbeidsvoorwaarden:
- Primaire arbeidsvoorwaarden: het loon en de normale arbeidstijd.
- Secundaire arbeidsvoorwaarden: alle andere voorwaarden bijv. vakantieregelingen, kinderopvang, auto van de zaak.

Rijksbegroting: Een overzicht van inkomsten en uitgaven van de overheid.

Miljoenennota: Een soort samenvatting van de rijksbegroting.

Werknemerscentrale: Een centrale waarin vakbonden van een bepaalde bedrijfstak verenigd zijn.

Werkgeverscentrale: Een centrale waarin werkgeversbonden van een bepaalde bedrijfstak verenigd zijn.

Stichting van de Arbeid: De plek waar vertegenwoordigers van beide centrales overleggen.


Centraal Overleg: Het overleg tussen de vertegenwoordigers van beide centrales in de Stichting van Arbeid.

Hoofdstuk 3

Inflatie: Het duurder worden van de producten.

Prijscompensatie: Een loonstijging die procentueel gelijk is aan de inflatie hierdoor blijft de koopkracht van de werknemer gelijk.

Arbeidsproductiviteit: De hoeveelheid die een werknemer in een bepaalde tijd produceert.

Oorzaken stijging van de arbeidsproductiviteit:
- mechanisering (het gebruik van machines) en automatisering (het gebruik van computers, robots)
- Arbeidsverdeling en specialisatie
- Scholing

Arbeidsverdeling: Het verdelen van het productieproces in onderdelen.

Specialisatie: Een gevolg van de arbeidsverdeling zodat men in een bepaald onderdeel van het productieproces gespecialiseerd raakt.

Scholing: Door scholing zijn werknemers in staat om per tijdseenheid meer te produceren.

Initiële loonstijging: Een loonstijging die voortvloeit uit een stijging van de arbeidsproductiviteit.

Incidentele loonstijging: De loonstijgingen die niet persé in een CAO vast liggen.

Bijv. jaarlijkse loonstijging, ATV (arbeidstijdverkorting), loonstijging door promotie.

Omzet (totale opbrengst) = de afzet (de verkochte hoeveelheid) X de verkoopprijs

3 oorzaken die er toe leiden dat de werkgelegenheid daalt door hogere loonkosten.
Stijgende loonkosten leiden…..
- er toe dat bedrijven arbeid vervangen door kapitaalgoederen.
- er toe dat bedrijven hun productie naar het buitenland verplaatsen.
- tot prijsstijging waardoor er een verslechtering van de concurrentiepositie plaats vind.

Oorzaak dat de werkgelegenheid stijgt door hogere loonkosten.
- Door hogere lonen meer koopkracht bij de werknemers. Als de werknemers meer gaan kopen stijgt de afzet van de bedrijven. Bedrijven gaan meer produceren en er komt dus meer werkgelegenheid.

Hoofdstuk 4

Investeren: Het kopen van kapitaalgoederen (machines, gebouwen, computers e.d.) door bedrijven.

Consumeren: Het kopen van goederen of diensten door een gezin.

Productiecapaciteit: De maximaal mogelijke productie in een bepaalde periode.


Arbeidsintensieve productie: Als er bij de productie meer arbeid ten opzichte van de machines wordt ingeschakeld.

Kapitaalintensieve productie: Als er bij de productie meer machines ten opzichte van de arbeid wordt ingeschakeld.

Diepte-investering: Een arbeidsbesparende investering die tot gevolg heeft dat de arbeidsproductiviteit stijgt.

Breedte-investering: Een investering in dezelfde soort machines waarbij de arbeidsproductiviteit gelijk blijft.

Schaalvoordelen: De kosten per product dalen als de productieomvang stijgt.

Multinational: Een onderneming met productievestigingen in diverse landen (Philips, Coca Cola).

Concurrentiepositie: Het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan concurrenten.

Hoofdstuk 5

Werklozen: Mensen van 16 tot en met 64 jaar die:
- niet of minder dan 12 uur per week werken
- werk zoeken voor minstens 12 uur in de week
- staan ingeschreven bij het arbeidsbureau
- binnen 2 weken aan de slag kunnen als er een geschikte baan is

Verborgen werkloosheid: Werklozen die niet ingeschreven staan bij het arbeidsbureau.

Ontmoedigingseffect: Bij stijging van de werkloosheid denken de mensen geen baan meer te kunnen vinden en schrijven ze zich niet in bij het arbeidsbureau.

Aanzuigeffect: De mensen die eerst geen werk zochten gaan bij daling van de werkloosheid toch op zoek naar een baan.


Verborgen werkgelegenheid: Werkgelegenheid die niet in de officiële cijfers tot uiting komt (Bijv. zwart werk).
Werkgelegenheid in arbeidsjaren: de werkgelegenheid in personen omgerekend naar volledige banen van 38 uur (dus 1 persoon die 38 uur werkt telt voor 1 arbeidsjaar en 2 mensen die 19 uur werken tellen samen voor 1 arbeidsjaar).

5 soorten werkloosheid:
- frictiewerkloosheid
- seizoenswerkloosheid
- kwalitatieve structuurwerkloosheid
- kwantitatieve structuur werkloosheid
- conjunctuurwerkloosheid

Frictiewerkloosheid: De werkloosheid die ontstaat omdat het tijd kost voor een werknemer om een baan te vinden.

Maatregel tegen frictiewerkloosheid: Een betere arbeidsbemiddeling zodat openstaande vacatures sneller vervuld worden.

Seizoenswerkloosheid: De werkloosheid die ontstaat wanneer bedrijven vooral in bepaalde seizoenen produceren.

Maatregel tegen frictiewerkloosheid: Het organiseren van popconcerten in stadions tijdens de zomer.

Kwalitatieve structuurwerkloosheid: De werkloosheid die ontstaat als vraag en aanbod op de arbeidsmarkt niet op elkaar aansluiten (Bijv. Er is een vacature voor een schilder, maar er zijn alleen werklozen met een metselaarsdiploma).


Maatregelen tegen kwalitatieve structuurwerkloosheid: Omscholing, verhuiskostensubsidie zodat werklozen naar de werkgelegenheid toe verhuizen.

Kwantitatieve structuurwerkloosheid: De werkloosheid die ontstaat doordat er te weinig kapitaalgoederen zijn om de productiecapaciteit hoog genoeg te houden.

Voorbeelden kwantitatieve structuurwerkloosheid:
er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat…..
- werknemers vervangen worden door machines
- bedrijven hun productiecapaciteit naar het buitenland verplaatsen
- de winsten van de bedrijven zijn ingezakt
- het product niet meer verkocht wordt
- sommige producten te duur zijn

Maatregelen tegen kwantitatieve structuurwerkloosheid:
- Lagere loonkosten kunnen leiden tot lagere prijzen waardoor de afzet toeneemt en er meer werkgelegenheid komt.
- Lagere loonkosten vergroten de winst van bedrijven waardoor ze eerder kunnen uitbreiden en er meer werkgelegenheid komt.
- Lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijk om mensen te vervangen door machines.
- Lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijk om de productie naar het buitenland te verplaatsen.


Bezettingsgraad = werkelijke productie:productiecapaciteit X 100%

Wig: Het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon.

Innovatie: Het ontwikkelen van nieuwe producten en het in gebruik nemen van nieuwe productieprocessen.

Conjunctuurwerkloosheid: Werkloosheid die veroorzaakt wordt doordat de effectieve vraag kleiner is (er wordt dus te weinig besteed) dan de productiecapaciteit.

Maatregelen tegen conjunctuurwerkloosheid:
- Het meer geld gaan besteden door de overheid door bijv. wegen aan te leggen of scholen te bouwen waardoor de afzet van wegenbouwmaatschappijen en bouwbedrijven stijgt en de werkgelegenheid daardoor ook weer stijgt.
- Het verlagen van de belastingen of het verstrekken van subsidies. Hierdoor ontstaat er weer meer koopkracht en stijgt de effectieve vraag.

Deeltijdwerk: Het werk waarbij de werknemer voor een aantal uren in de week werkt en de uren vast staan. Dit werk bestaat niet uit een volledige baan.

Flexibilisering: Het werk waarbij de werknemer voor een aantal uren in de week werkt, maar waarbij de uren niet vast staan. Dit werk bestaat ook niet uit een volledige baan.

Uitzendbureau: Een commerciële organisatie die bemiddelt in tijdelijk werk.

Arbeidsbureau: Een niet-commerciële organisatie die meestal bemiddelt in vast werk.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.