Lesbrief arbeidsmarkt

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 3174 woorden
  • 26 mei 2001
  • 201 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
201 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
DE ARBEIDSMARKT OP. 1.2 Wat is dat de arbeidsmarkt? Een banenmarkt is een concrete markt. Een plek waar vragers en arbeiders elkaar ontmoeten. De arbeidsmarkt in Nederland is een abstracte markt. Een abstracte markt omvat het geheel van vraag en aanbod. Onderdelen van de arbeidsmarkt zijn bijvoorbeeld: *De personeelsadvertenties in kranten. *De bestanden van de arbeidbureaus. *Uitzendbureaus. Aanbod van mensen die willen werken is hetzelfde als de beroepsbevolking. De beroepsbevolking bestaat uit mensen die willen, kunnen en mogen werken. Dat zijn de werkelozen, werknemers en zelfstandigen. Werkgevers (bedrijven & de overheid) vragen naar arbeidskrachten. Bij de vraag naar arbeidskrachten horen ook de zelfstandigen en openstaande vacatures (als een bedrijf op zoek is naar een werknemer voor een bepaalde functie). Werkgelegenheid zijn de mensen die werken en de zelfstandigen. Belangrijk: opdracht 5! 1.3 Het aanbod van arbeid. De niet-beroepsbevolking zijn de mensen tussen de 15 en 65 jaar zijn en niet werken en ook niet op zoek zijn naar werk. De beroepsgeschikte bevolking/ potentiële beroepsbevolking zijn alle mensen tussen de 15 en 65 jaar. De beroepsbevolking groeit dat komt door de demografische groei; er zijn steeds meer mensen in Nederland. Ook is er steeds meer arbeidsaanbod. Maatschappelijke opvattingen is ook een oorzaak van het groeien van de beroepsbevolking; steeds meer vrouwen gaan werken. De wetgeving heeft er ook nog mee te maken (leerplicht en pensioenleeftijd). Het organiseren van het arbeidsproces speelt ook een belangrijke rol (deeltijd werk). 1.4 Arbeidsaanbod in de praktijk. De beroepsbevolking kan op verschillende manieren worden ingedeeld. Bijvoorbeeld: *onderwijsniveau. *geslacht. *allochtonen/ autochtonen. Woordenlijst. -aanbod van arbeid: Iedereen die kan, mag en wil werken. -abstracte markt: Een abstracte markt omvat het geheel van vraag en aanbod. Bij een abstracte markt kun je niet 1 plek aanwijzen waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten. -arbeidsmarkt: Een abstracte markt. -beroepsbevolking: Werknemers in loondienst, zelfstandigen en werkelozen. -concrete markt: Een plek waar vragers en aanbieders elkaar in het echt ontmoeten. -deelnemingspercentage: Zie participatiegraad. -niet-beroepsbevolking: Mensen tussen de 15 en 65 jaar oud die niet werken en ook niet op zoek zijn naar werk. -participatiegraad: Welk deel van de bevolking(sgroep) tot de beroepsbevolking hoort. -vacatures: Als een bedrijf op zoek is naar een werknemer voor een bepaalde functie. -vraag naar arbeid: Vraag van bedrijven en overheid naar arbeidskrachten (werkzoekende in loondienst, zelfstandigen en vacatures). -werkgelegenheid: Iedereen die werkt (werkende en zelfstandigen). -werkeloze beroepsbevolking: Mensen die op zoek zijn naar werk maar niet werken. -werkzame beroepsbevolking: zelfstandigen en werknemers. -werknemers: Mensen die al een baan hebben. -zelfstandigen: Mensen met een eigen bedrijf. LOONDIENST OF ZELFSTANDIG. 2.1 Eigen baas of niet. Als je een eigen zaakje begint kan je beter een winkeltje beginnen dan een industriële onderneming. Dat is makkelijker en goedkoper. 2.2 De ene baas is de andere niet. Een ondernemingsvorm is de rechtsvorm (een organisatievorm die in de wet voorkomt) van de onderneming. De eenmanszaak. *een eenmanszaak heeft 1 eigenaar. *de eigenaar is prive aansprakelijk voor eventuele schulden. *je hoeft niet te overleggen om beslissingen te nemen. *de winst is voor jezelf. *als de eigenaar overlijdt kan het bedrijf verdwijnen. De Vennootschap onder Firma (VoF). *er zijn meerdere eigenaren. *je moet overleggen en kunt werk verdelen. *je bent prive aansprakelijk voor schulden.(als er maar 1 vennoot privevermogen heeft moet hij de hele schuld betalen). *de mogelijkheden om geld te lenen zijn groter als bij een eenmanszaak. De Besloten Vennootschap en de Naamloze Vennootschap (BV & NV). *er is een scheiding tussen het bedrijf en de eigenaren. *ze zijn juridisch zelfstandig (rechtspersonen). *eigenaren zijn niet met hun privevermogen aansprakelijk. *aandeelhouders zijn eigenaren.(zij ontvangen een deel van de winst). *meestal zijn eigenaren directeur-grootaandeelhouders (dga), zij hebben ook de dagelijkse leiding (BV). *bij een NV zijn aandelen vrij verhandelbaar. *de jaarlijkse uitkering over een aandeel heet dividend. 2.3 Samen aan tafel. Een werkgever en een werknemer moeten een arbeidsovereenkomst opstellen. Daarin worden arbeidsvoorwaarden vastgelegd. Individuele arbeidsovereenkomst. Een individuele arbeidsovereenkomst is tussen 1 werknemer en 1 werkgever. Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO). Een CAO is handiger dan een individuele arbeidsovereenkomst. Zo kunnen andere bedrijven geen werknemers omkopen door bv een hoger loon te bieden. In een CAO staan de rechten en plichten van de werkgever en werknemer zwart op wit, er worden afspraken gemaakt voor groepen werknemers en werkgevers. Een bedrijfstak bevat alle die zich bezig houden met dezelfde soort productie. Vakbonden/ werknemersbonden/ vakverenigingen onderhandelen (namens werknemers) met de werkgeversbonden ( namens werkgevers) over CAO’s. Werkgevers en werknemers kunnen lid worden van die bonden deze bonden zijn ook per bedrijfstak georganiseerd. De organisatiegraad is het percentage werknemers en werkgevers die zijn aangesloten bij de erkende vakbonden. Ook als je niet bij een vakbond bent als werknemer profiteer je ervan. Arbeidsvoorwaarden. De primaire arbeidsvoorwaarden zijn loon en normale arbeidstijd (38 uur per week). Secundaire arbeidsvoorwaarden zijn dingen als vakantieregeling, duur van de middagpauze, reiskostenvergoeding, kinderopvang, scholing en auto van de zaak. Deze dingen worden meestal via een individuele arbeidsovereenkomst geregeld. Woordenlijst. -aandeelhouder: eigenaar van een BV of NV. -arbeidsovereenkomst: Overeenkomst tussen werkgever en werknemer. -arbeidstijd: 38 uur per week bij een volledige baan. -arbeidsvoorwaarden: Primaire en secundaire voorwaarden. -bedrijfstak: Omvat alle bedrijven die zich bezig houden met dezelfde soort productie. -Besloten Vennootschap: Er is een scheiding tussen de eigenaren en het bedrijf, maar de aandeelhouders hebben de dagelijkse leiding. -collectieve arbeidsovereenkomst: Hierin staan de rechten en plichten van de werknemer en de werkgever. -directeur-grootaandeelhouder: Eigenaar en dagelijkse leidinggever van een BV. -eenmanszaak: Een zaak met maar een eigenaar. -individuele arbeidsovereenkomst: Arbeidsovereenkomst tussen 1 werknemer en 1 werkgever. -Naamloze Vennootschap: Er is een scheiding tussen eigenaren het bedrijf. -ondernemingsvorm: De rechtsvorm van een onderneming. -organisatiegraad: Percentage van de werknemers die zijn aangesloten bij een erkende vakbond. -primaire arbeidsvoorwaarden: Loon en normale arbeidstijd. -rechtsvorm: Een organisatievorm die in de wet voorkomt. -secundaire arbeidsvoorwaarden: zaken die bij een individuele arbeidsovereenkomst meestal geregeld worden. -vakbond: Bond van werknemers om te onderhandelen over CAO’s. -Vennootschap onder Firma: Een zaak met meerdere eigenaren. -werkgeverbonden: Bond waar werkgevers onderhandelen over CAO’s.
DE STRIJD OM DE POEN. 3.1 Loon in de ogen van de werknemers. De inflatie in Nederland is elk jaar een paar procent, de prijzen stijgen. De koopkracht van het inkomen daalt als er inflatie is maar de lonen gelijk blijven. Door prijscompensatie wordt dat voorkomen, de loonstijging is dan even groot in procenten als de inflatie. Er is ook stijging van arbeidsproductiviteit, gemiddelde productie per werknemer per gewerkte tijdeenheid. Daar zijn een aantal oorzaken voor: *mechanisering & automatisering. *arbeidsverdeling & specialisatie. Meer produceren per uur betekent stijging van de arbeidsproductiviteit. Voor het bedrijf stijgen de opbrengsten dan en dus willen de arbeiders een hoger loon. Dat wordt initiële loonstijging genoemd. Bij prijscompensatie krijgt de werknemer meer loon maar door de prijscompensatie heeft de werknemer niet meer koopkracht. Als de werknemer dan ook nog een initiële loonstijging krijgt dan pas stijgt ook de koopkracht. Er is ook nog incidentele loonstijging, dat krijg je bijvoorbeeld door promotie. Prijscompensatie en initiële loonstijging worden ook afgesproken in een CAO. Incidentele loonstijging is meestal niet terug te vinden in een CAO. Een normale werkweek is 36-38 uur per week, in de loop der jaren is er arbeidsduurverkorting geweest (ATV). Als je werkweek verkocht wordt krijg je wel hetzelfde maandsalaris, je krijgt in feiten loonsverhoging. Belangrijke opdrachten: 32, 33 en 34. 3.2 Loon in de ogen van de werkgever. Omzet van een bedrijf is hetzelfde als: afzet x verkoopprijs, of totale opbrengst. Een belangrijke kost voor een bedrijf is loon. Andere kosten zijn: rentekosten, huurkosten, machinekosten, transportkosten, en kosten van hulpstoffen, grondstoffen en energie. Als lonen stijgen kunnen ondernemers hun prijzen verhogen. Daar zitten grenzen aan want de bedrijven hebben concurrentie van producten uit andere landen. Dan wordt de winst lager en is er weinig mogelijkheid om uit te breiden. Dat is dan een te groot risico. Om dit te proberen te verkomen kan het bedrijf zich naar een ander land verplaatsen waar de loonskosten een stuk lager liggen en mechanisering of automatisering is ook een goede oplossing. Belangrijke opdrachten: 35, 36. 3.3 Loon: kosten of koopkracht? Loon zijn kosten voor een bedrijf maar het kan ook zijn dat er loonsverhoging is en de werkgelegenheid daalt. Loonkostenverhoging kan ook tot prijsstijging leiden, dus tot verslechtering van de concurrentiepositie. De koopkracht van de werknemers kan ook stijgen en dan stijgt de afzet van het bedrijf weer. Het bedrijf gaat dan meer produceren en er komt meer werkgelegenheid. 3.4 Loonsverhoging in de praktijk. Prijscompensatie en initiële loonsverhoging hoeven de winst niet te laten dalen. De omzet kan stijgen door hogere prijzen en arbeidsproductiviteitstijging. Dan kan het bedrijf ook lonen verhogen. Als er loonstijgingen zijn kijkt men altijd naar de gemiddelde landelijke situatie van de arbeidsproductiviteit. Anders zouden loonstijgingen oneerlijk verdeeld zijn. Op de arbeidsproductiviteit van de lonen hebben verschillende zaken invloed: inflatie en krapte op de arbeidsmarkt. Woordenlijst: -Afzet: verkochte hoeveelheid. -Arbeidsproductiviteit: gemiddelde productie per werknemer per gewerkte tijdseenheid. -Arbeidstijd: aantal uren die in een werkweek zitten (36-38) -Arbeidstijdverkorting: verkorting van de arbeidsweek (ATV). -Automatisering: het gebruik maken van computers en robots in plaats van mensen. -Concurrentiepositie t.o.v. het buitenland: het aantal producten dat het buitenland verkoopt en inkoopt t.o.v. Nederland. -Incidentele loonstijging: loonstijging die niet voor elke werknemer gelijk is, bv promotie. -Inflatie: stijging van het algemeen prijspeil. -Initiële loonstijging: dan pas kan een werknemer meer goederen kopen. -Koopkracht: hoeveelheid goederen men kan kopen van het inkomen. -Loonkosten: kosten die een bedrijf maakt om zijn werknemers uit te betalen. -Mechanisering: het gebruik maken van machines in plaats van mensen. -Omzet: totale inkomsten zonder afgetrokken kosten. -Prijscompensatie: loonstijging die procentueel gelijk is aan de inflatie. -Resultatenrekening: daarin staan alle kosten die het bedrijf heeft gemaakt tegen over de winst die er over blijft. -Winst: verschil tussen omzet en kosten. -Substitutie van arbeid door kapitaalgoederen: WIE DOET HET WERK? 4.1 Werkgelegenheid in Nederland. De indeling van werkgelegenheid in Nederland. Vier sectoren: Landbouw, jacht, visserij & bosbouw. Nijverheid (industrie en bouwnijverheid bv). Commerciële dienstverlening. Overige dienstverlening. 4.2 Meer produceren met minder mensen. Als de productie stijgt zijn er meer werknemers nodig. Als de arbeidsproductiviteit stijgt zijn er minder werknemers nodig om dezelfde hoeveelheid producten te maken. Belangrijke opdracht: 44. Productie. Werkgelegenheid x arbeidsproductiviteit. 4.3 Mens of machine. Investeren is het kopen van kapitaal goederen door bedrijven. Niet-commerciële dienstverlening (is de quartaire sector) daarin is de arbeidsproductiviteit niet sterk gestegen. Commerciële dienstensector (is de tertiaire sector) daarin is wel automatisering mogelijk. Toch is de werkgelegenheid hier gestegen door de grote vraag. Het kopen van goederen en diensten door gezinnen heet consumeren. Door analyseren van kosten kan men nagaan welke productiemethode het goedkoopste is. Productie wordt arbeidsintensiever als er meer arbeiders tegenover machines worden ingezet. Bij substitutie wordt arbeid door kapitaal vervangen, de productie wordt kapitaalintensiever, werknemers worden vervangen door machines. Een diepte-investering is een arbeidsbesparende investering die tot gevolg heeft dat de arbeidsproductiviteit stijgt. Bij een breedte-investering koopt een bedrijf kapitaalgoederen die gelijk zijn aan de kapitaalgoederen die het al had. Als een bedrijf veel producten maakt zijn de machinekosten per product laag. Er ontstaan schaalvoordelen als de kosten per product dalen als de productieomvang stijgt. 4.4 Hier en daar. Er zijn twee manieren om productie naar het buitenland te verplaatsen. - Het sluiten van een vestiging in bijvoorbeeld Nederland en tegelijk een vestiging openen in bijvoorbeeld Indonesië. Dit soort verplaatsingen komt vooral voor bij multinationals. - Bedrijven kunnen ook weggeconcurreerd worden uit bijvoorbeeld Nederland door de lagelonenlanden. Een concurrentiepositie is het vermogen om beter en/of goedkoper te produceren dan je concurrent. Verschillende factoren van concurrentiestrijd zijn: prijzen, kwaliteit en infrastructuur. 4.5 Hoge lonen, meer bestedingen. Vragers van goederen en diensten zijn gezinnen, andere bedrijven, de overheid en het buitenland. De hoeveelheid goederen zij vragen (gezinnen) is afhankelijk van hun inkomen. Bij initiële of incidentele loonstijging stijgt de koopkracht. De consumptie stijgt dan doordat de totale vraag naar goederen stijgt. Er zijn dan weer extra werknemers nodig omdat de bedrijven meer gaan produceren door de hogere vraag. Belangrijke opdracht: 56. Woordenlijst: -Arbeidsintensiever: als er bij productie meer arbeid ten opzichte van machines worden ingeschakeld. -Arbeidskosten: kosten die een bedrijf maakt om zijn arbeiders te ‘onderhouden’. -Arbeidsproductiviteit: gemiddelde productie per werknemer. -Automatisering: mensen worden vervangen door machines. -Breedte-investering: als een bedrijf kapitaalgoederen koopt die gelijk zijn aan de kapitaalgoederen die het al had. -Concurrentiepositie: het vermogen om beter en/of goedkoper te produceren dan concurrenten -Consumeren: als een gezin goederen of diensten koopt. -Consumptie: de totale vraag naar goederen en diensten in een land. -Diepte-investering: een arbeidsbesparende investering die tot gevolg heeft dat de arbeidsproductiviteit stijgt. -Investeren: het kopen van kapitaal goederen door bedrijven. -Kapitaal: machines, gebouwen, transportmiddelen, computers e.d. -Kapitaalgoederen: zie kapitaal. -Kapitaalintensiever: als er bij productie meer machines in verhouding tot werknemers zijn. -Kapitaalkosten: kosten van kapitaalgoederen. -Loonkosten: kosten die een bedrijf maakt aan het uitbetalen van zijn werknemers. -Mechanisering: werknemers worden vervangen door machines. -Multinationals: onderneming met productievestiging in diverse landen. -Productiecapaciteit: hoeveelheid geproduceerde dingen door een bedrijf. -Schaalvoordelen: de kosten per product dalen als de productieomvang stijgt. -Verplaatsen van productie naar het buitenland: een bedrijf wordt weggeconcurreerd of een bedrijf sluit in het ene land maar wordt weer geopend in een ander land. WERKLOOSHEID. 5.2 werkloosheid gemeten. Mensen zijn werkloos als ze kunnen en willen werken. Ze moeten tussen de 15 en de 64 jaar zijn en niet of minder dan 12 uur in de week werken. Die mensen zoeken wel werk en zijn inschreven bij het arbeidsbureau. Ze kunnen binnen 2 weken aan de slag. Verborgen werkloosheid is er als mensen wel willen en kunnen werken maar niet officieel geregistreerd zijn bij het arbeidsbureau. Als er veel werkloosheid is kunnen mensen ontmoedigd worden; ze denken dat ze toch geen baan meer kunnen krijgen. Dit noem je het ontmoedigingseffect. Als er weinig werkloosheid is gebeurt er het omgekeerde, het aanzuigeffect. Dan is er ook nog verborgen werkgelegenheid, dat is als je wel werkt maar dit niet in officiële cijfers toto uiting komt. Een manjaar is de hoeveelheid arbeid die 1 persoon met een volledige werkweek in een jaar kan verrichten. Een volledige werkweek heeft ongeveer 38 uur (het kan ook 40 of 36 zijn). Dit is de arbeidstijd. 5.3 Werkloosheid.  Frictiewerkloosheid ontstaat omdat het tijd kost voor een werknemer om een baan te vinden.  Seizoenswerkloosheid ontstaat omdat bepaalde bedrijven vooral in bepaalde seizoenen produceren.  Kwalitatieve structuurwerkloosheid ontstaat als vraag en aanbod op de arbeidsmarkt niet op elkaar aansluiten.  Kwantitatieve structuurwerkloosheid ontstaat doordat er te weinig productiecapaciteit is. Er zijn verschillende vormen van de werkloosheid: - Er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat werknemers worden vervangen door machines. - Er verdwijnen arbeidsplaatsen door reorganisaties in bedrijven die efficiënter willen werken. - Er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat bedrijven hun productiecapaciteit verplaatsen naar het buitenland. - Er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat de winsten van bedrijven zijn ingezakt. - Er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat het product niet meer verkocht wordt. - Er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat sommige producten te duur zijn. De vraag naar goederen naar het aantal goederen die een bedrijf produceert is vaak kleiner dan de productiecapaciteit. Dit noem je de bezettingsgraad, en die bereken je zo: Bezettingsgraad= werkelijke productie: productiecapaciteit x 100%. De totale vraag naar alle goederen in een land is de effectieve vraag.  Conjunctuurwerkloosheid ontstaat doordat de effectieve vraag kleiner is dan de productiecapaciteit. 5.4 Het bestrijden van werkloosheid. Er is een ruime arbeidsmarkt als de werkgevers gemakkelijk aan werk kunnen komen. Bij krapte op de arbeidsmarkt kunnen werknemers makkelijk aan een baan komen. Een krappe arbeidsmarkt wordt bestreden door het afremmen van de bestedingen, gastarbeiders aantrekken, ontwikkelen van arbeidsbesparende productieprocessen en het aantrekkelijk maken van deeltijdwerk voor mensen die geen volledige baan willen. 5.5 Arbeidstijdverkorting en flexibilisering. Bij deeltijd werken kunnen er meerdere mensen werken in een volledige baan, zo kan de werkloosheid in personen dalen. Bij flexibilisering worden de arbeiders flexibeler ingezet, de werkgelegenheid kan hierdoor toenemen en de arbeidskosten dalen. Je wordt niet elke week een vast aantal uren ingezet dit is bij deeltijdwerk wel zo. Voor werkgevers is het makkelijker om iemand te ontslaan (flexibilisering), er zijn ook geen vaste werkdagen. Bij arbeidstijdverkorting stijgt de werkgelegenheid ook. Arbeidsovereenkomstenschema: In aantal uren. Naar lengte v.h. arbeidscontract. Volledig dienstverband Een vast dienstverband
Deeltijdbetrekking Dienstverband voor een bepaalde tijd
Flexibele arbeidsduur Uitzendkrachten
Bedrijven die een werknemer zoeken kunnen bij het uitzendbureau iemand krijgen. Een uitzendkracht werkt maar tijdelijk in dit bedrijf. De werknemer wordt betaald door het uitzendbureau, het uitzendbureau heeft geld ontvangen van de werkgever. Het is een commerciële organisatie. Een arbeidsbureau is niet-commercieel. Bij het arbeidsbureau gaat het meestal om vast werk. Deze bureau’s worden bestuurd door werkgeversorganisaties. Bedrijfstijd is het aantal uren dat een bedrijf per week draait, arbeidstijd is het aantal uren dat een werknemer met een volledige baan per week werkt. Bij bedrijfstijdverlenging worden de machinekosten lager omdat er meer wordt geproduceerd. Vormen van arbeidstijdverkorting: *ATV-dagen. *roostervrije dagen. *studieverlof. Bij arbeidstijdverkorting daalt de arbeidsproductiviteit per jaar. Toch stijgt de werkgelegenheid in personen niet altijd. Als er nieuwe werknemers worden aangetrokken door de arbeidstijdverkorting noem je dat herbezetting, er is volledige herbezetting als alle uren dat het personeel minder gaat werken worden opgevuld. Woordenlijst: -Aanzuigeffect: als de werkloosheid daalt gaan mensen weer op zoek naar een baan (niet meer ontmoedigd). -Arbeidsbemiddeling: zorgen dat vraag en aanbod op elkaar aansluiten. -Arbeidsbureau: een niet commercieel bureau dat werklozen aan werk helpt. -Arbeidsmarktbeleid: -Arbeidsmobiliteit op beroepsgroepen: aanpassing aan verandering in de vraag naar arbeid. -Arbeidstijd: het aantal uren dat een werknemer met een volledige werkweek werkt. -Bedrijfstijd: het aantal uren dat een bedrijf per week draait. -Bezettingsgraad: het aantal producten dat een bedrijf verkoopt ook al kan het meer produceren. -Brutoloon: loonkosten met belastingen en premies. -Conjunctuurwerkloosheid: als de bestedingen laag zijn in verhouding tot de productiecapaciteit. -Deelmarkt: een deel van de arbeidmarkt. -Deeltijdbetrekking: -Deeltijdwerker: iemand die geen volledige baan heeft. -Dienstverband voor bepaalde tijd: -Effectieve vraag: de totale vraag naar alle goederen en diensten die een land produceert bij elkaar opgeteld. -Flexibele arbeidsduur: als een werknemer geen vaste werkuren en dagen heeft. -Frictiewerkloosheid: de tijd die het kost om een baan te vinden. -Innovatie: ontwikkelen van nieuwe productie en ontwikkelen en in gebruik nemen van nieuwe productieprocessen. -Krappe arbeidsmarkt: werkgevers kunnen moeilijk aan arbeidskrachten komen. -Kwalitatieve structuurwerkloosheid: vraag en aanbod sluiten niet op elkaar aan op de arbeidsmarkt. -Kwantitatieve structuurwerkloosheid: als er te weinig productiecapaciteit is. -Nettoloon: loonkosten zonder belastingen en premies. -Productiecapaciteit: hoeveel een land/ bedrijf in een bepaalde tijd maximaal kan produceren. -Regionale arbeidsmobiliteit: reizen of verhuizen voor een baan. -Ruime arbeidsmarkt: werkgevers kunnen makkelijk aan werknemers komen. -Seizoenswerkloosheid: in sommige tijden is er meer werk dan in andere. -Wig: verschil tussen netto en bruto loonkosten. -Geregistreerde werkloosheid: je staat ingeschreven bij het arbeidsbureau. -Herbezetting: er worden bij atv nieuwe werknemers aangetrokken. -Officiële werkloosheid: als je geregistreerd werkloos bent. -Onbepaalde tijd: niet voor een vastgestelde tijd. -Ontmoedigingseffect: door hoge werkloosheid denken mensen dat ze toch geen baan kunnen krijgen. -Uitzendbureau: een commerciële organisatie die werkgevers aan een tijdelijk arbeidskracht helpt. -Uitzendkrachten: werknemers die via een uitzendbureau werken. -Vast dienstverband: een contract voor een vaste periode. -Verborgen werkloosheid: niet geregistreerde werklozen. -Volledig dienstverband: een volledige werkweek werken. -Werkgelegenheid in arbeidsjaren: de werkgelegenheid in personen omgerekend naar een volledige baan. -Werkgelegenheid in personen: het aantal personen die kunnen werken. -Werkloze beroepsbevolking: deel v.d. beroepsbevolking zonder werk. -Werknemer met volledige baan: als je een hele werkweek werkt. -Zwart werk: als je geen belasting betaalt over je verdiende loon.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.