Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Lesbrief 1: Welvaart

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1965 woorden
  • 17 oktober 2007
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
14 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Examenstress? Niet met Examenbundel!

Over minder dan drie weken zit je jouw examens te maken. Slaat de examenstress toe? Sla nog snel Examenbundel, Samengevat en Examenbuddy in voor je probleemvakken en own je examens! Jij. Kunt. Dit.

Ik wil slagen
Lesbrief 1 Welvaart
Hoofdstuk 1 vakantie en werken

Mensen voorzien in hun behoefte door goederen en diensten aan te schaffen: consumptie
Een schaars goed is een product waarbij productiefactoren worden opgeofferd. Vrije goederen zijn goederen waar geen productiefactoren aan te pas komen (lucht, schoon rivierwater)
Micro-economie: de economie van gezinnen en bedrijven
Meso-economie: de economie van een bedrijfstak [chemie, horeca etc.]
Macro-economie: de economie van een geheel land of meerdere landen

Hoofdstuk 2 productie en inkomen

Er zijn een aantal productiefactoren om een product tot stand te laten komen
*natuur (beloning: pacht)
*kapitaal (‘’: huur + rente + winst)
*arbeid (‘’: loon)
*ondernemerschap (‘’: winst)

toegevoegde waarde = productie = omzet – grond/ hulpstoffen
oftewel: loon + rente + huur + pacht + winst
micro-economie
De toegevoegde waarde (productiewaarde) is het inkomen van een bedrijf. Hieronder vinden we bijvoorbeeld de winst van de ondernemer, maar ook loon, pacht, huur. Iedereen die een productiefactor heeft geleverd krijgt een deel van de toegevoegde waarde.
Op een balans is te zien hoe een bedrijf qua financiën er voor staat. De bezittingen, activa, staan links op de balans. Rechts staat het vermogen, de passiva, daar zie je hoe het geld is aangeschaft, met eigen vermogen of geleend. Links en rechts is altijd gelijk aan elkaar.
Meso-economie
De totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de toegevoegde waarde van afzonderlijke bedrijven op te tellen. (een bedrijfstak wordt gevormd door alle bedrijven die zich bezighouden met een zelfde deel van het productieproces)
Macro-economie
Tellen we de productiewaarde van bedrijven in de marktsector en de productie van de overheid bij elkaar op dan vinden we het binnenlands product: de waarde van de productie die tot stand werd gebracht door de sector bedrijven en de sector overheid in een land. Het binnenlands product is per definitie gelijk aan het binnenlands inkomen, het inkomen is immers niets anders dan de verdeling van de productiewaarde.
Echter, er gaan ook geldstromen naar het buitenland, en buitenlands geld stroomt naar Nederland (bijv. door in het buitenland werken of beleggen). Wanneer we daar mee rekening houden komen we tot het nationaal product en het nationaal inkomen. Het nationaal inkomen bestaat uit het binnenlands inkomen plus de inkomens die zijn verdiend in het buitenland min de inkomen die zijn betaald aan het buitenland. Het nationaal product (nationaal inkomen) is de waarde van de productie van een heel land.
Hoofdstuk 3 Welvaart

Bij welvaart in enge zin gaat het om de materiele welvaart, dus de hoeveelheid goederen en diensten die je kunt koen. Bij de welvaart in ruime zin spelen daarnaast kwalitatieve elementen een rol zoals bijv. een schoon milieu of veiligheid op straat.
Het nominaal inkomenis het geldbedrag dat iemand ontvangt, het reëel inkomen geeft aan hoeveel producten je met je inkomen kunt kopen, de koopkracht.
Er is sprake van Inflatie wanneer het gemiddelde prijsniveau van een land stijgt. Om de inflatie te bepalen gebruiken we de CPI (consumptie prijsindex)
Indexcijfer Reeel inkomen (RIC) = Indexcijfer nominaal inkomen (NIC)
------------------------------------ x 100%
Prijsindexcijfer (PIC)

Economische groei is wanneer de productie in een land toeneemt, waardoor automatisch het inkomen even hard toeneemt [meer productie, meer goederen, er worden meer goederen gekocht, er wordt nog meer geproduceerd].
Er bestaat ook een economie waarbij de geldstromen niet worden geregistreerd: de parallelle economie. Bij activiteiten waarbij er wel een toename is van de welvaart maar waarbij geen betaling aan te pas komt is er sprake van parallelle economie (niet-geldeconomie). Denk hierbij aan huishoudelijke klussen, zorgarbeid, doe-het-zelven, vrijwilligerswerk.
Echter, bij zwart werk wordt er wel geld gebruikt, maar niet geregistreerd. Daarom hoort zwart werk, samen met de parallelle economie, bij de informele economie, werken in loondienst en vrijwilligerswerk horen bij de formele economie, de officieel geregistreerde economie.
Als gevolg van consumptie en productie ontstaat er een druk op het natuurlijk milieu. Er worden natuurlijke hulpbronnen aan onttrokken en er wordt afval in geloosd. Ook slokt het economisch systeem letterlijk ruimte op van het natuurlijke systeem. De ruimte waarbinnen de economie nog kan groeien is dus beperkt en hang af van de hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen die de mens kan gebruiken zonder het herstellende of vernieuwende vermogen van de natuur aan te tasten (duurzame bronnen) à het verbruik mag niet groter zijn dan de aanmaak à milieugebruiksruimte = ruimte waarbinnen de economie nog kan groeien, zonder de natuur onherstelbare schade te brokken.
De milieuvervuiling is een (negatief) extern effect. Externe effecten zijn bijeffecten die niet zijn ingenomen bij de prijs.
Binnenlands product = totale productie in een land (oftewel omzet – grond/hulpstoffen)
(Oftewel toegevoegde waarde)
Binnenlands inkomen = totale productie in een land
+ Inkomens verdiend in het buitenland
- Inkomens betaald aan buitenland
Hoofdstuk 4 Collectieve sector

De collectieve sector bestaat uit alle overheidsorganen, inclusief de instellingen voor de sociale zekerheid.
Wanneer er geen prijs kan worden gevraagd voor degenen die profijt van een goed hebben is er sprake van een collectief goed, je betaalt via belasting. Is splitsing in individueel leverbare eenheden wel mogelijk dan is het product een individueel goed. Je moet het dan zelf betalen.

Overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen vormen samen de bestedingen van de overheid. Bestedingen leiden tot het gebruik van productiefactoren en daardoor ontstaat weer inkomen.
Privatisering: overheidsbedrijven worden afgestoten naar de particuliere sector.
Het inkomen van de overheid wordt gevormd door de belasting en premies (premies worden afgehouden van je loon).
Uitkeringen dienen om mensen op inkomensverlies op te vangen en als bijdrage van hoge kosten als kinderen en ziekten.
Een uitkering is waardevast als de koopkracht van de uitkering gelijk blijft. Dit kan worden bereikt door de uitkering even hard te laten stijgen als de prijzen. Een waardevaste uitkering stijgt dus mee met het gemiddelde prijsniveau; waarde vaste uitkeringen zijn in Nederland gekoppeld aan de consumentenprijsindex (CPI).
Een uitkering die welvaartsvast is stijgt mee met de gemiddelde lonen.
De sociale uitkeringen bestaan uit voorzieningen en verzekeringen.
Sociale voorzieningen
Sociale voorzieningen worden betaald uit de belastingpot. Voor een bijstandsuitkering (ABW à algemene bijstandswet) kom je alleen in aanmerking als je niet in staat bent op een andere manier een inkomen te verwerven. De Sociale Dienst onderwerpt daarom elke aanvrager aan een inkomenstoets. Daarnaast kent de bijstand een vermogenstoets. Hierbij wordt nagegaan of je misschien nog voldoende vermogen hebt om vooruit te kunnen.
De Sociale Dienst beperkt zich niet tot het verstrekken van uitkeringen. Ook stimuleert ze de uitkeringsgerechtigden bij het zoeken naar een betaalde baan. Op die manier tracht de Sociale Dienst de uitstroom uit de bijstand te vergroten en het aantal uitkeringen te verminderen.
Volksverzekeringen
Een verzekering betaal je dmv een premie.
Belastingen en sociale premies vormen de belangrijke bronnen van inkomsten voor de collectieve sector. Belastingen zijn verplichte afdrachten aan de overheid, zonder dat daar een directe prestatie tegenover staat. De belastingen die de overheid int verdwijnen in de schatkist en vormen de zogenaamde algemene middelen.
Sociale premies horen niet tot de algemene middelen, ze hebben een uiteindelijke bestemming, namelijk het verstrekken van uitkeringen.
Alle verplichte afdrachten van de burger, waaronder belasting en premies, aan de collectieve sector noemen we collectieve lasten.
Werknemersverzekeringen
De werknemersverzekeringen gelden alleen voor mensen in loondienst. Ook hier maken we onderscheid tussen verzekeringen die een inkomensverlies opvangen en verzekeringen die kosten vergoeden. Anders dan bij de volksverzekeringen, bestaat bij de werknemersverzekeringen die inkomensverlies opvangen, een verband tussen de hoogte van de premie en de hoogte van de uitkering.
De heffingen op inkomen
In box 1 wordt het inkomen belast dat werd verdiend met arbeid: het loon voor de werknemers en de winst voor de zelfstandigen. Box 2 is voor degenen die een flink pakket (minstens 5%) van de aandelen van een bedrijf hebben (n.v.t. deze SET). In box 3 wordt het inkomen belast dat werd verdiend met vermogen, dus de rente, de huur, de pacht en de winst.
Box 1: Als gevolg van de belastingen en sociale premies gaat er een gat tussen het bedrag dat de werkgever betaalt (brutoloon) en het bedrag dat de werknemer ontvangt (nettoloon). Dit gat, dat geheel bestaat uit afdrachten aan de collectieve sector, wordt de wig genoemd. De loonheffing die wordt ingehouden op het brutoloon is een voorheffing, een voorschot op de inkomensheffing.
Er wordt gerekend met het schijvensysteem. De heffing wordt berekend over het belastbaar arbeidsinkomen: het bruto arbeidsinkomen verminderd met aftrekposten. Om de belasting te berekenen wordt het belastbaar inkomen opgesplitst in delen, de zogenaamde belastingschijven. Voor de opeenvolgende schijven geldt telkens een hoger tarief.
Box 3: belastingplichtigen dienen op te geven hoe groot hun vermogen was aan het begin en aan het einde van het jaar, zodat de fiscus het gemiddelde kan vaststellen. Het vermogen bestaat uit de waarde van de bezittingen verminderd met de schulden.
Voorbeeld.
Bruto inkomen is 50.000 euro
Te betalen belasting is 17.500 euro
Persoon betaalt belasting in de hoogste schijf (52%)
Gemiddelde belasting druk = 17.5000
---------- x 100 = 35%
50.000
marginale belastingdruk = 52% (hoogst aantal belastingpercentage)
Hoofdstuk 5 Verdeling en herverdeling

Collectieve goederen zijn voor iedereen, iedereen moet ervoor betalen en we gaan ervan uit dat iedereen even veel van profiteert. Bij de Quasi-collectieve goederen is er wel een verschil in profijt. We maken hier onderscheid tussen persoonsgebonden ontvangsten en consumptiegebonden ontvangsten. Sociale uitkeringen zijn bestemd voor bepaalde personen. De subsidies (geld bij bijv. culturele uitgaven) zijn daarentegen consumptiegebonden. Zo zijn er ook persoonsgebonden (inkomensheffing en de sociale premies) en consumptiegebonden (accijnzen) heffingen.

Arbeid levert een directe bijdrage aan het productieproces. Maar arbeid niet alleen. Ook kapitaal, natuur en ondernemersschap zijn productiefactoren en de leveranciers ervan ontvangen een beloning daarvoor in de vorm van rente, huur/pacht en winst. Al deze inkomens die voortvloeien uit het productieproces noemen we de primaire inkomens, het zijn verdiende inkomens.

Mensen met een primair inkomen (loon) dragen een deel van hun inkomen af aan de collectieve sector in de vorm van belastingen, sociale premies en niet-belastingmiddelen. Niet iedereen hoeft evenveel te betalen (armen minder, rijken meer) en niet iedereen profiteert evenveel van de voorzieningen.

Het secundair inkomen bestaat uit je primaire inkomen min de persoonsgebonden betaling aan de collectieve sector, plus de persoonsgebonden ontvangsten van de collectieve sector: het besteedbaar inkomen.

Het tertiair inkomen bestaat uit het secundair inkomen min de consumptiegebonden betalingen aan de collectieve sector plus de consumptiegebonden ontvangsten van de collectieve secotr.

De Lorenzcurve laat de verdeling van inkomens zien. Een diagonale lijn geeft een 100% eerlijke verdeling weer. Hoe boller de lijn, hoe krommer de verdeling.
De Lorzenzcurve is gebaseerd op de jaarinkomens van inkomensontvangers. Daardoor houdt hij niet rekening met mensen zonder inkomen. Ook houdt het geen rekening hoeveel personen moeten rondkomen van een inkomen (huishouden).
Regeringen streven naar een rechtvaardige inkomensverdeling à ze willen de inkomens nivelleren.
Het minimumloon zorgt voor een gelijkmatiger inkomensverdeling.
De progressie in de inkomensbelasting (rijken betalen meer) zorgt ervoor dat de secundaire inkomensverdeling (netto loon) minder scheef is dan de primaire verdeling (bruto loon). Ook de sociale uitkeringen werken nivellerend (uitkeringen worden vaak overgedragen aan personen met een laag inkomen, en worden betaald door mensen met een hoog inkomen)
Als je op de Lorenzcurve een lijn tekent van de secundaire inkomens (netto loon) en de primaire inkomens (bruto loon) zie je dat de secundaire inkomens eerlijker zijn verdeeld (armen profiteren van uitkeringen, rijken moeten meer betalen van belasting)

Nadeel van nivellering à mensen worden niet geprikkeld om hard te werken
Voordeel van nivellering à het voorkomt criminaliteit (bijv. Parijs)

Hoe hoger de I/A ratio hoe meer uitkeringen moeten worden betaald door minder actieven. Als de I/A ratio te hoog wordt ontkoppeld de overheid de uitkeringen van de lonen. Als de lonen stijgen stijgen de uitkeringen namelijk ook.

Het Vermogen is de waarde van iemand eigendommen verminderd met de schulden op een bepaald tijdstip.

Het inkomen is wat je verdient.

Veel produceren = veel inkomen = veel consumeren = veel produceren = WELVAART

Wanneer is een mens welvarend à Als hij veel producten tot zijn beschikking heeft.

Produceren = voortbrengen van goederen en diensten

Waarom verdient de een met de ander?
Ø Opleiding
Ø Risico van het vak
Ø Ervaring
Ø Verantwoordelijkheid
Ø Lastige werktijden
Ø Vraag en aanbod (hoe meer vraag, hoe hoger het loon)
Ø Zeggenschap (bijv. directeuren van grote bedrijven)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.