Hoofdstuk 1. De kledingmarkt
Budget: bepaald bedrag
Budgetonderzoeken: aan welk product geeft een inwoner zijn geld uit
→ het meet het bestedings-/uitgavenpatroon
Bestedingscategorieën: categorie waaraan geld bested kan worden, als alcohol, belastingen en vervoer.
Het beeld van de samenhang tussen omzet, verkoopprijzen & afzet (verkoopvolume) kan weergegeven worden in een grafiek.
Flexibiliteit is belangrijk.
Hoofdstuk 2. Op zoek naar een spijkerbroek
Consument → vrager/koper
Winkel → aanbieder/ verkoper
Concrete markt: bepaalde plaats waar vragers & aanbieders elkaar ontmoeten
Individuele vraagvergelijking: een vergelijking over één person.
Betalingsbereidheid wordt bepaald door:
Smaak (voorkeur)
Prijs van concurrenten
Eigen inkomen
Ceteris paribus: het onderzoeken van de invloed van één factor op de vraag. De andere factoren veronderstel je.
Verschuiving over/langs de vraaglijn
Bij elke prijs wordt er meer gevraagd → verschuiving naar rechts/boven.
Verandering van de prijs → verschuiving over de vraaglijn.
Bij elke wordt er minder gevraagd → verschuiving naar rechts/onder
Collectieve vraaglijn: geeft het verband weer tussen prijs & gevraagde hoeveelheid → afgeleid van de individuele vraag
Prijselasticiteit van de vraag → Ev
→ achterhalen in welke mate de vraag reageert op prijsverandering
Ev = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
Procentuele verandering van de prijs
→ Ev = r Gevolg/ reactie % %r prijs x Ev = %rgevraagde hoeveelheid
r Oorzaak/ actie %
Door prijsverandering kan een omzet-stijging of daling ontstaan & daardoor winst of verlies.
Prijs # Hoeveelheid $
Prijs $ Hoeveelheid #
Sterke reactie: Elasticiteit → >1
Zwakke reactie: Elasticiteit → < 1
→ absolute waarde van de elasticiteit. Die waarde wordt bepaald door:
Verschil in koopgedrag (jong & oud)
Aard van het goed
Primaire goederen: noodzakelijk
Luxe goederen: niet noodzakelijk
Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag → Ek
→ geeft weer hoe sterk de vraag van het ene goed reageert op prijsverandering van een ander goed.
Ek = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een product
Procentuele verandering van de prijs van een ander product
Substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen → bij Ek → positief
Complementaire goederen: goederen die elkaar aanvullen → bij Ek → negatief
Besteedbaar inkomen → Y
Inkomenselasticiteit van de vraag → Ey
→ Hoe sterk reageren de gevraagde hoeveelheden van verschillende producten op veranderingen in besteedbaar inkomen.
Ey = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
Procentuele verandering van het besteedbaar inkomen
Positieve inkomenselasticiteit:
Hoger inkomen → gevraagde hoeveelheid #
Primaire goederen → geen sterke reactie op inkomensverandering → inkomensinelastisch
Luxe goederen → hoge inkomenselasticiteit
Luxe goederen → drempelinkomen → worden pas vanaf een bepaald inkomen aangeschaft.
Bij de meeste goederen is er sprake van een verzadigingsinkomen → vanaf bepaald inkomen leidt een inkomensstijging niet tot verdere toename van de gevraagde hoeveelheid
Inferieure goederen: goederen met een laag imago → vergaan bij stijging van het inkomen.
Hoofdstuk 3. Spijkerbroeken te koop
Bedrijfskolom → laat de weg die een product aflegt zien.
Oerproducent: de beginnende schakel
Tussen elke schakel in de bedrijfskolom is een markt
Specialisatie → specialiseren in één onderdeel. Opsplitsing
Horizontale integratie/ Parallellisatie → een breed assortiment → ook in andere bedrijfskolommen actief
Vertical integratie → uitschakeling van een tussenliggende markt & geïntegreerd in een bedrijf
Differentatie → afstoten van een productiefase. Creeërt een nieuwe markt.
Transactiekosten: alle kosten die gemaakt worden om een ruil tot stand te brengen & af te wikkelen → kosten, tijd en inspanning
Redenen voor verticale integratie:
Wegnemen van onzekerheid → bijvoorbeeld het veiligstellen van aanvoer van grondstoffen
Als de marktprijs+transactiekosten > productiekosten
transactiekosten → elimineren (sterk verminderen) bij verticale integratie.
Problemen oplossen tussen toeleverancier & fabrikant → weinig vertrouwen.
Verzonken kosten: een product aanschaffen tegen kosten die niet meer terugverdient kunnen worden als productie stopt.
Berovingsprobleem/ Hold-upprobleem: na het afsluiten van een contract veranderen de machtsverhoudingen tussen de contractpartijen → ontstaat als een contract onvolledig is.
Kosten: offers die onvermijdelijk zijn om een bedrijf te laten draaien.
Totale kosten
Alle kosten samen
TK
Totale opbrengst
Omzet
TO
Totale winst
Positief verschil tussen totale opbrengst en totale kosten
TW
Afzet
Geproduceerde hoeveelheid
Q
Verkoopprijs
Gemiddelde opbrengst (GO)
P
Kostprijs
Gemiddelde totale kosten → totale kosten per product
GTK
Winstmarge
Gemiddelde winst → totale winst per product
GW
Winstmarge bepaalt de hoeveelheid aanbod → begrenst door opslagcapaciteit (de maximaal)
Binnen capaciteitgrenzen → positief verband tussen verkoopprijs & aangeboden hoeveelheid
→ weergegeven door individuele aanbodvergelijking
Prijselasticiteit van het aanbod → Ea
→ hoe sterk reageert het aanbod op veranderingen in de prijs
Ea = Procentuele verandering van het aanbod
Procentuele verandring van de verkoopprijs
Aanbodlijn → geeft verband tussen prijs & aangeboden hoeveelheid weer.
Factoren die invloed hebben op het aanbod:
< >
Kosten
→ veranderen de prijzen of de kosten → verschuift aanbodlijn naar links of naar rechts
Voorbeeld: Loon # → Kostprijs # → Winstmarge $ → aanbod $
Collectieve aanbodlijn → verschuift als aantal aanbieders verandert.
Eigen bedrijf:
→ ondernemingsplan → o.a een financieringsplan (hoeveel geld is nodig om een bedrijf te beginnen & wordt dite gefinancieerd door eigen of vreemd vermogen). Nodig:
< >
Inventaris
Kapitaalgoederen → investeren (aanschaffing van de goederen) → geld voor nodig.
2 manieren om investeringen te financieren:
Eigen vermogen → eigen geld
Vreemd vermogen → geleend geld → schuld
Balans: overzicht van de bezittingen & het vermogen op een bepaald moment.
Bezittingen: activa (links)
Vermogen: passiva (rechts)
→ posten zijn voorraadgrootheden → geregistreerd op een bepaald tijdstip
Activa:
Vaste activa: bezittingen > 1 jaar
Vlottende activa: - bezittingen < 1 jaar
- debiteuren → nog te vorderen bedragen
Liquide activa: kas & bank
Vreemd vermogen:
Lang vreemd vermogen → leningen looptijd > 1 jaar
Kort vreemd vermogen →- leningen looptijd < 1 jaar
- crediteuren → nog te betalen bedragen
Resultatenrekening: overzicht van opbrengsten & kosten in een bepaalde periode.
→ Stroomgrootheden: over bepaalde periode
Opbrengsten > kosten → winst (saldo) → Links
Kosten > opbrengsten → verlies (saldo) → Recht
Inventaris → kosten: slijtage → afschrijvingen.
4 rechtsvormen:
Eenmanszaak
→ geleidt door 1 persoon.
→ geen scheiding van privévermogen & bedrijfsvermogen
Vennootschap onder firma
→ firmanten → leiden onderneming & zijn gezamenlijk eigenaar
→ specialisatie mogelijk.
→ hoofdelijk aansprakelijk
Winst na aftrek van belasting & inkomensheffing (tot 52%), van de eigenaars zelf. Deze twee krijgen ook eerder leningen.
Besloten vennootschap → B.V.
→aansprakelijkheid beperkt tot bepaald ingelegd bedrag
→ rechtspersoon (zelfstandig rechtshandelingen verrichten)
→ directeuren zijn in loondienst, met aandelen (krijgt deel van de winst → dividend)
Naamloze vennootschap → N.V.
→ aandelen staan niet op naam → vrij verhandelbaar (groter vermogen aantrekken)
→ aandeel geeft aandeelhouder recht op dividend
→ directeuren → verenigd in Raad van Bestuur (in loondienst) → dagelijkse leiding
→ Raad van Commissarissen houdt toezicht op Raad van Bestuur
Winst valt onder vennootschapbelastingen → ongeveer 25% heffing.
Hoofdstuk 4. De productie van een spijkerbroek
Producten komen meestal uit niet-westerse landen → lagelonenlanden.
Constante/vaste kosten: kosten die niet veranderen als de productie wel verandert. Voorbeelden:
Afschrijvingskosten: kosten van de vaste activa → liggen voor een langere tijd vast.
< >< >< >
Gemiddelde constante kosten
Verandering constante kosten per product
GCK
Gemiddelde variabele kosten
Variabele kosten per product
GVK
Gemiddelde constante kosten:
Verhoging van productie → constante kosten verspreidt over een groter aantal
Gemiddelde variabele kosten:
Verandering in productie → variabele kosten per product blijven gelijk.
Proportioneel variabel: totale variabele kosten stijgen evenredig met de productie
Degressief variabel: variabele kosten stijgen minder dan evenredig met de productie
Progressief variabel: variabele kosten stijgen meer dan evenredig met de productie
Break-evenafzet: afzet waarbij totale omzet = totale kosten
Break-evenomzet: omzet waarbij totale omzet = kosten
Break-evenpunt: snijpunt van de totale omzetlijn met de totale kostenlijn
Quitte: krijg je bij break-even → totale opbrengst is precies genoeg om alle kosten te dekken.
Maximale winst → maximale omzet/afzet → Winstmarge is maximaal → productiecapaciteit volledig benut → verkoopprijs ligt vast & kostprijs is minimaal.
→ afhankelijk van het doel, beslist ondernemer hoeveel hij gaat produceren
Marginale kosten
Extra kosten bij uitbreiding van de productieomvang
MK
Marginale opbrengst
Extra opbrengst bij uitbreiding van de productieomvang
MO
Marginale winst
Extra winst bij uitbreiding van de productieomvang
MW
Marginale analyse: Pas je toe als je rtotale winst beoordeelt aan de hand van de marginale opbrengst & de marginale kosten van 1 extra product.
Grootheid
Berekening
Totaal
Q x gemiddeld
Totale opbrengst (omzet)
TO = q x P
Totale kosten
- TK = TVK + TCK
- TK = q x GTK
Totale variabele kosten
TVK = q x GVK
Totale constante kosten
TCK = q x GCK
Totale winst
- TW = TO –TK
- TW = q x GW
- TW = q x (P-GTK)
Gemiddeld (… per product)
Totaal / q
Gemiddelde variabele kosten
GVK = TVK / q
Gemiddelde constante kosten
GCK = TCK / q
Gemiddelde totale kosten (kostprijs)
- GTK = TK / q
- GTK = GVK + GCK
Gemiddelde winst
- GW = TW / q
- GW = GO – GTK
Gemiddelde opbrengst (verkoopprijs)
- GO = TO / q
- P = TO / q
- GO = P
Marginaal
r.. / r..
Marginale opbrengst
MO = rTO / rq
Marginale kosten
- MK = rTK / rq
- MK = rTVK / rq
Marginale winst
- MW = rTW / rq
- MW = MO – MK
Doelstellingen
Voorwaarden om q te bepalen
Break-evenafzet
- TO = TK
- GO = GTK
- TW = 0
- Afzet = TCK / (P-GVK)
Maximale totale winst
MO = MK
Hoofdstuk 5. Overgeleverd aan de markt
Homogene goederen: goederen die identiek zijn, allemaal hetzelfde → met als geveolg dat er voornamelijk alleen op de prijs wordt gelet.
Collectieve vraag geeft de marktvraag weer van alle consumenten.
Collectieve aanbod geeft het marktaanbod van alle aanbieders.
Vraag & aanbod bepalen de prijs.
Aanbodoverschot: aanbod bij bepaalde prijs > vraag → verdwijnt als ze hun prijzen verlagen zodat ze alles kunnen verkopen.
Vraagoverschot: vraag bij bepaalde prijs > aanbod → verdwijnt als consumenten die het meest willen betalen de prijzen opdrijven, de prijzen stijgen dan, dus minder vragers.
Gevraagde hoeveelheid > aangeboden hoeveelheid → Prijs #
Gevraagde hoeveelheid < aangeboden hoeveelheid → Prijs $
Evenwicht: vraag is gelijk aan aanbod → de prijs die daarbij tot stand komt → evenwichtsprijs/marktprijs.
Evenwichtshoeveelheid: de hoeveelheid die bij de evenwichtsprijs/marktprijs wordt aangeboden.
Markt-/ prijsmechanisme: het proces van prijsaanpassingen.
Volledige mededinging/ volkomen concurrentie:
Marktprijs komt tot stand door collectieve aanbod & vraag. Kenmerken:
Als de MO > MK dan zal de totale winst toenemen.
Als de MO < MK dan zal de totale winst afnemen.
Als de MO = MK dan zal de totale winst gelijk blijven
De totale winst is maximaal als: MO = MK
Maximale winst kun je afleiden met een tabel, grafiek of algebraïsche formule → functies van opbrengst & kosten voor nodig.
MO is het afgeleide van TO → MO = TO’
MK is het afgeleide van TK → MK = TK’
→ je vindt ze door TO/TK te differentiëren
Maximum van de winstfunctie → afgeleide = 0
De individuele vragers & aanbieders hebben geen invloed op de prijs. Prijs is een gegeven.
Producten zijn identiek
Vrije toetreding & vrije uittreding
Doorzichtig/transparant → vragers & aanbieders zijn volledig geïnformeerd.
Hoeveelheidaanpasser: geen invloed op de marktprijs & kan alleen geboden hoeveelheid variëren.
Om het aanbod te bepalen → marktprijs vergelijken met de kostprijs.
GO = verkoopprijs
MO = prijs
Prijsafzetfunctie geeft aan hoeveel een aanbieder bij elke prijs kan verkopen. → grafische variant: prijsafzetlijn.
MO > MK → winst stijgen bij vergroting van afzet
Toenemend aantal aanbieders → collectieve aanbodlijn verschuift evenwijdig naar rechts → bij elke prijs wordt het aanbod groter.
Toetreding leidt tot prijsdruk → daalt de winstmarge. Dit proces stopt als:
Winstmarge = 0
Winst is verdwenen
→ Ontstaan van bedrijfstakevenwicht → bestaande aanbieders maken geen winst → geen reden meer tot toetreding. Prijs = gemiddelde totale kosten
Ondernemersloon: vergoeding in kosten voor ondernemers
Afnemend aantal aanbieder → collectieve aanbodlijn verschuift naar links → dezelfde prijs, minder aanbod.
Invoerheffing kan aanbodlijn laten verschuiven. → op import (EU) → verhoogt inkoopkosten & dus de kostprijs → veroorzaakt daling van winstmarge als de verkoopprijs niet verandert. → voorkomen door marktprijs + invoerheffing.
Verandering van de aanbodfunctie:
Nieuwe aanbodfunctie:
Vervang P door P – heffing (bv. Qa = P –b → Qa = (P-heffing) – b)
**** subsidie: P + subsidie
Toenemend aantal vragers → vraaglijn naar rechts (dezelfde prijs, meer vraag)
Afnemend aantal vragers → vraaglijn naar links (dezelfde prijs, minder vraag)
Hoofdstuk 6. De enige aanbieder
Marktvorm → monopolie → mart met één aanbieder.
Wettelijke monopolie
Patenteren: een octrooi krijgen → octrooi/patent: exclusief recht op commerciële exploitatie van een uitvinding → alleenrecht ( tussen 15 tot 20 jaar) → monopolist.
Natuurlijke monopolie
Ontstaat door schaalvoordelen → slechts plaats voor één aanbieder. Een gevestigde monopolist met grote klantenkring → constante kosten zo laag → productie winstgevend. → nieuwkomers → toetredingsbarrière.
Toetredingsbarrière: sterker als kosten van toetreding → verzonken kosten worden.
Monopolist → zelf zijn prijs bepalen, maar moet daarbij wel letten op de vraag naar product. Te hoge prijs → consumenten kiezen voor:
Een substituut: een product dat als vervanging kan dienen
Piraterij: vervalsingen
Prijsafzetlijn heeft bij monopolisten een dalend verloop → P = GO valt niet samen met de MO-lijn → bij monopolie geldt: MO < GO
→ MO = GO – TO-daling
De TO-lijn is een bergparabool geworden. Omzet # als afzet #. Neemt afzet meer toe, daalt de omzet.
Monopolist kan blijvend winst behalen
Monopolist kan verkoopprijs vaststellen boven de marginale kosten.
Lange termijn doelstelling: maximale winst
Korte termijn doelstelling: bv. Maximale omzet → meer naamsbekendheid & meer afnemers.
REACTIES
1 seconde geleden