Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Kleding

Beoordeling 4.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2366 woorden
  • 18 juli 2015
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 4.9
2 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1. De kledingmarkt

Budget: bepaald bedrag

Budgetonderzoeken: aan welk product geeft een inwoner zijn geld uit

→ het meet het bestedings-/uitgavenpatroon

Bestedingscategorieën: categorie waaraan geld bested kan worden, als alcohol, belastingen en vervoer.

 

Het beeld van de samenhang tussen omzet, verkoopprijzen & afzet (verkoopvolume) kan weergegeven worden in een grafiek.

Flexibiliteit is belangrijk.

 

Hoofdstuk 2. Op zoek naar een spijkerbroek

Consument → vrager/koper

Winkel → aanbieder/ verkoper

Concrete markt: bepaalde plaats waar vragers & aanbieders elkaar ontmoeten

Individuele vraagvergelijking: een vergelijking over één person.

Betalingsbereidheid wordt bepaald door:

Smaak (voorkeur)

Prijs van concurrenten

Eigen inkomen

Ceteris paribus: het onderzoeken van de invloed van één factor op de vraag. De andere factoren veronderstel je.

 

Verschuiving over/langs de vraaglijn

Bij elke prijs wordt er meer gevraagd → verschuiving naar rechts/boven.

Verandering van de prijs → verschuiving over de vraaglijn.

Bij elke wordt er minder gevraagd → verschuiving  naar rechts/onder

 

Collectieve vraaglijn: geeft het verband weer tussen prijs & gevraagde hoeveelheid → afgeleid van de individuele vraag

 

Prijselasticiteit van de vraag → Ev

→ achterhalen in welke mate de vraag reageert op prijsverandering

 

Ev = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid

            Procentuele verandering van de prijs

 

→ Ev =   r Gevolg/ reactie %                             %r prijs x Ev = %rgevraagde hoeveelheid

               r Oorzaak/ actie %

 

Door prijsverandering kan een omzet-stijging of daling ontstaan & daardoor winst of verlies.

Prijs #       Hoeveelheid $

Prijs $       Hoeveelheid #

 

 

Sterke reactie: Elasticiteit → >1

Zwakke reactie: Elasticiteit → < 1

→ absolute waarde van de elasticiteit. Die waarde wordt bepaald door:

Verschil in koopgedrag (jong & oud)

Aard van het goed

Primaire goederen: noodzakelijk

Luxe goederen: niet noodzakelijk

 

Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag → Ek

→ geeft weer hoe sterk de vraag van het ene goed reageert op prijsverandering van een ander goed.

 

Ek = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een product

          Procentuele verandering van de prijs van een ander product

 

Substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen → bij Ek → positief

Complementaire goederen: goederen die elkaar aanvullen → bij Ek → negatief

 

Besteedbaar inkomen → Y

Inkomenselasticiteit van de vraag → Ey

→ Hoe sterk reageren de gevraagde hoeveelheden van verschillende producten op veranderingen in besteedbaar inkomen.

 

Ey = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid

         Procentuele verandering van het besteedbaar inkomen

 

Positieve inkomenselasticiteit:

Hoger inkomen → gevraagde hoeveelheid #

Primaire goederen → geen sterke reactie op inkomensverandering → inkomensinelastisch

Luxe goederen → hoge inkomenselasticiteit

Luxe goederen → drempelinkomen → worden pas vanaf een bepaald inkomen aangeschaft.

Bij de meeste goederen is er sprake van een verzadigingsinkomen → vanaf bepaald inkomen leidt een inkomensstijging niet tot verdere toename van de gevraagde hoeveelheid

Inferieure goederen: goederen met een laag imago → vergaan bij stijging van het inkomen.

 

Hoofdstuk 3. Spijkerbroeken te koop

Bedrijfskolom → laat de weg die een product aflegt zien.

Oerproducent: de beginnende schakel

Tussen elke schakel in de bedrijfskolom is een markt

 

Specialisatie → specialiseren in één onderdeel. Opsplitsing

Horizontale integratie/ Parallellisatie → een breed assortiment → ook in andere bedrijfskolommen actief

Vertical integratie → uitschakeling van een tussenliggende markt & geïntegreerd in een bedrijf

Differentatie → afstoten van een productiefase. Creeërt een nieuwe markt.

 

Transactiekosten: alle kosten die gemaakt worden om een ruil tot stand te brengen & af te wikkelen → kosten, tijd en inspanning

 

Redenen voor verticale integratie:

Wegnemen van onzekerheid → bijvoorbeeld het veiligstellen van aanvoer van grondstoffen

Als de marktprijs+transactiekosten > productiekosten

transactiekosten → elimineren (sterk verminderen) bij verticale integratie.

Problemen oplossen tussen toeleverancier & fabrikant → weinig vertrouwen.

 

Verzonken kosten: een product aanschaffen tegen kosten die niet meer terugverdient kunnen worden als productie stopt.

Berovingsprobleem/ Hold-upprobleem: na het afsluiten van een contract veranderen de machtsverhoudingen tussen de contractpartijen → ontstaat als een contract onvolledig is.

Kosten: offers die onvermijdelijk zijn om een bedrijf te laten draaien.

 

Totale kosten

Alle kosten samen

TK

Totale opbrengst

Omzet

TO

Totale winst

Positief verschil tussen totale opbrengst en totale kosten

TW

Afzet

Geproduceerde hoeveelheid

Q

Verkoopprijs

Gemiddelde opbrengst (GO)

P

Kostprijs

Gemiddelde totale kosten → totale kosten per product

GTK

Winstmarge

Gemiddelde winst → totale winst per product

GW

 

Winstmarge bepaalt de hoeveelheid aanbod → begrenst door opslagcapaciteit (de maximaal)

Binnen capaciteitgrenzen → positief verband tussen verkoopprijs & aangeboden hoeveelheid

→ weergegeven door individuele aanbodvergelijking

 

Prijselasticiteit van het aanbod → Ea

→ hoe sterk reageert het aanbod op veranderingen in de prijs

 

Ea = Procentuele verandering van het aanbod

         Procentuele verandring van de verkoopprijs

 

Aanbodlijn → geeft verband tussen prijs & aangeboden hoeveelheid weer.

Factoren die invloed hebben op het aanbod:

< >

Kosten

→ veranderen de prijzen of de kosten → verschuift aanbodlijn naar links of naar rechts

Voorbeeld: Loon # → Kostprijs # → Winstmarge $ → aanbod $

 

Collectieve aanbodlijn → verschuift als aantal aanbieders verandert.

 

Eigen bedrijf:

→ ondernemingsplan → o.a een financieringsplan (hoeveel geld is nodig om een bedrijf te beginnen & wordt dite gefinancieerd door eigen of vreemd vermogen). Nodig:

< >

Inventaris

Kapitaalgoederen → investeren (aanschaffing van de goederen) → geld voor nodig.

 

2 manieren om investeringen te financieren:

Eigen vermogen → eigen geld

Vreemd vermogen → geleend geld → schuld

Balans: overzicht van de bezittingen & het vermogen op een bepaald moment.

Bezittingen: activa (links)

Vermogen: passiva (rechts)

→ posten zijn voorraadgrootheden → geregistreerd op een bepaald tijdstip

 

Activa:

Vaste activa: bezittingen > 1 jaar

Vlottende activa: - bezittingen < 1 jaar

                             - debiteuren → nog te vorderen bedragen

Liquide activa: kas & bank

 

Vreemd vermogen:

Lang vreemd vermogen → leningen looptijd > 1 jaar

Kort vreemd vermogen →- leningen looptijd < 1 jaar

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

- crediteuren → nog te betalen bedragen

 

Resultatenrekening: overzicht van opbrengsten & kosten in een bepaalde periode.

→ Stroomgrootheden: over bepaalde periode

Opbrengsten > kosten → winst (saldo) → Links

Kosten > opbrengsten → verlies (saldo) → Recht

Inventaris → kosten: slijtage → afschrijvingen.

 

4 rechtsvormen:

Eenmanszaak

→ geleidt door 1 persoon.

→ geen scheiding van privévermogen & bedrijfsvermogen

Vennootschap onder firma

→ firmanten → leiden onderneming & zijn gezamenlijk eigenaar

→ specialisatie mogelijk.

→ hoofdelijk aansprakelijk

 

Winst na aftrek van belasting & inkomensheffing (tot 52%), van de eigenaars zelf. Deze twee krijgen ook eerder leningen.

 

Besloten vennootschap → B.V.

→aansprakelijkheid beperkt tot bepaald ingelegd bedrag

→ rechtspersoon (zelfstandig rechtshandelingen verrichten)

→ directeuren zijn in loondienst, met aandelen (krijgt deel van de winst → dividend)

Naamloze vennootschap → N.V.

→ aandelen staan niet op naam → vrij verhandelbaar (groter vermogen aantrekken)

→ aandeel geeft aandeelhouder recht op dividend

→ directeuren → verenigd in Raad van Bestuur (in loondienst) → dagelijkse leiding

→ Raad van Commissarissen houdt toezicht op Raad van Bestuur

 

Winst valt onder vennootschapbelastingen → ongeveer 25% heffing.

 

Hoofdstuk 4. De productie van een spijkerbroek

 

Producten komen meestal uit niet-westerse landen → lagelonenlanden.

Constante/vaste kosten: kosten die niet veranderen als de productie wel verandert. Voorbeelden:

Afschrijvingskosten: kosten van de vaste activa → liggen voor een langere tijd vast.

< >< >< >

Gemiddelde constante kosten

Verandering constante kosten per product

GCK

Gemiddelde variabele kosten

Variabele kosten per product

GVK

 

Gemiddelde constante kosten:

Verhoging van productie → constante kosten verspreidt over een groter aantal

Gemiddelde variabele kosten:

Verandering in productie → variabele kosten per product blijven gelijk.

 

Proportioneel variabel: totale variabele kosten stijgen evenredig met de productie

Degressief variabel: variabele kosten stijgen minder dan evenredig met de productie

Progressief variabel: variabele kosten stijgen meer dan evenredig met de productie

Break-evenafzet: afzet waarbij totale omzet = totale kosten

Break-evenomzet: omzet waarbij totale omzet = kosten

Break-evenpunt: snijpunt van de totale omzetlijn met de totale kostenlijn

Quitte: krijg je bij break-even → totale opbrengst is precies genoeg om alle kosten te dekken.

 

Maximale winst → maximale omzet/afzet → Winstmarge is maximaal → productiecapaciteit volledig benut → verkoopprijs ligt vast & kostprijs is minimaal.  

→ afhankelijk van het doel, beslist ondernemer hoeveel hij gaat produceren

 

Marginale kosten

Extra kosten bij uitbreiding van de productieomvang

MK

Marginale opbrengst

Extra opbrengst bij uitbreiding van de productieomvang

MO

Marginale winst

Extra winst bij uitbreiding van de productieomvang

MW

 

 

Marginale analyse: Pas je toe als je rtotale winst beoordeelt aan de hand van de marginale opbrengst & de marginale kosten van 1 extra product.

 

Grootheid

Berekening

Totaal

Q x gemiddeld

Totale opbrengst (omzet)

TO = q x P

Totale kosten

  • TK = TVK + TCK
  • TK = q x GTK

Totale variabele kosten

TVK = q x GVK

Totale constante kosten

TCK = q x GCK

Totale winst

  • TW = TO –TK
  • TW = q x GW
  • TW = q x (P-GTK)

Gemiddeld (… per product)

Totaal / q

Gemiddelde variabele kosten

GVK = TVK / q

Gemiddelde constante kosten

GCK = TCK / q

Gemiddelde totale kosten (kostprijs)

  • GTK = TK / q
  • GTK = GVK + GCK

Gemiddelde winst

  • GW = TW / q
  • GW = GO – GTK

Gemiddelde opbrengst (verkoopprijs)

  • GO = TO / q
  • P = TO / q
  • GO = P

Marginaal

r.. / r..

Marginale opbrengst

MO = rTO / rq

Marginale kosten

  • MK = rTK / rq
  • MK = rTVK / rq

Marginale winst

  • MW = rTW / rq
  • MW = MO – MK

Doelstellingen

Voorwaarden om q te bepalen

Break-evenafzet

  • TO = TK
  • GO = GTK
  • TW = 0
  • Afzet = TCK / (P-GVK)

Maximale totale winst

MO = MK

 

 

 

 

Hoofdstuk 5. Overgeleverd aan de markt

 

Homogene goederen: goederen die identiek zijn, allemaal hetzelfde → met als geveolg dat er voornamelijk alleen op de prijs wordt gelet.

 

Collectieve vraag geeft de marktvraag weer van alle consumenten.

Collectieve aanbod geeft het marktaanbod van alle aanbieders.

Vraag & aanbod bepalen de prijs.

 

 

Aanbodoverschot: aanbod bij bepaalde prijs > vraag → verdwijnt als ze hun prijzen verlagen zodat ze alles kunnen verkopen.

Vraagoverschot: vraag bij bepaalde prijs > aanbod → verdwijnt als consumenten die het meest willen betalen de prijzen opdrijven, de prijzen stijgen dan, dus minder vragers.

 

Gevraagde hoeveelheid > aangeboden hoeveelheid → Prijs #

Gevraagde hoeveelheid < aangeboden hoeveelheid → Prijs $

 

Evenwicht: vraag is gelijk aan aanbod → de prijs die daarbij tot stand komt → evenwichtsprijs/marktprijs.

Evenwichtshoeveelheid: de hoeveelheid die bij de evenwichtsprijs/marktprijs wordt aangeboden.

 

Markt-/ prijsmechanisme: het proces van prijsaanpassingen.

Volledige mededinging/ volkomen concurrentie:

Marktprijs komt tot stand door collectieve aanbod & vraag. Kenmerken:

Als de MO > MK dan zal de totale winst toenemen.

Als de MO < MK dan zal de totale winst afnemen.

Als de MO = MK dan zal de totale winst gelijk blijven

 

De totale winst is maximaal als: MO = MK

Maximale winst kun je afleiden met een tabel, grafiek of algebraïsche formule → functies van opbrengst & kosten voor nodig.

 

MO is het afgeleide van TO → MO = TO’

MK is het afgeleide van TK → MK = TK’

→ je vindt ze door TO/TK te differentiëren

Maximum van de winstfunctie → afgeleide = 0

 

De individuele vragers & aanbieders hebben geen invloed op de prijs. Prijs is een gegeven.

Producten zijn identiek

Vrije toetreding & vrije uittreding

Doorzichtig/transparant → vragers & aanbieders zijn volledig geïnformeerd.

Doorzichtig/transparant → vragers & aanbieders zijn volledig geïnformeerd.

 

Hoeveelheidaanpasser: geen invloed op de marktprijs & kan alleen geboden hoeveelheid variëren.

Om het aanbod te bepalen → marktprijs vergelijken met de kostprijs.

GO = verkoopprijs

MO = prijs

Prijsafzetfunctie geeft aan hoeveel een aanbieder bij elke prijs kan verkopen. → grafische variant: prijsafzetlijn.

MO > MK → winst stijgen bij vergroting van afzet

Toenemend aantal aanbieders → collectieve aanbodlijn verschuift evenwijdig naar rechts → bij elke prijs wordt het aanbod groter.

 

Toetreding leidt tot prijsdruk → daalt de winstmarge. Dit proces stopt als:

Winstmarge = 0

Winst is verdwenen

→ Ontstaan van bedrijfstakevenwicht → bestaande aanbieders  maken geen winst → geen reden meer tot toetreding. Prijs = gemiddelde totale kosten

Ondernemersloon: vergoeding in kosten voor ondernemers

Afnemend aantal aanbieder → collectieve aanbodlijn verschuift naar links → dezelfde prijs, minder aanbod.

Invoerheffing kan aanbodlijn laten verschuiven. → op import (EU) → verhoogt inkoopkosten & dus de kostprijs → veroorzaakt daling van winstmarge als de verkoopprijs niet verandert. → voorkomen door marktprijs + invoerheffing.

 

Verandering van de aanbodfunctie:

Nieuwe aanbodfunctie:

Vervang P door P – heffing (bv. Qa = P –b → Qa = (P-heffing) – b)

**** subsidie: P + subsidie

 

Toenemend aantal vragers → vraaglijn naar rechts (dezelfde prijs, meer vraag)

Afnemend aantal vragers → vraaglijn naar links (dezelfde prijs, minder vraag)

 

Hoofdstuk 6. De enige aanbieder

Marktvorm → monopolie → mart met één aanbieder.

Wettelijke monopolie

Patenteren: een octrooi krijgen  → octrooi/patent: exclusief recht op commerciële exploitatie van een uitvinding → alleenrecht ( tussen 15 tot 20 jaar) → monopolist.

Natuurlijke monopolie

Ontstaat door schaalvoordelen → slechts plaats voor één aanbieder. Een gevestigde monopolist met grote klantenkring → constante kosten zo laag → productie winstgevend. → nieuwkomers → toetredingsbarrière.

 

Toetredingsbarrière: sterker als kosten van toetreding → verzonken kosten worden.

Monopolist → zelf zijn prijs bepalen, maar moet daarbij wel letten op de vraag naar product. Te hoge prijs → consumenten kiezen voor:

Een substituut: een product dat als vervanging kan dienen

Piraterij: vervalsingen

 

Prijsafzetlijn heeft bij monopolisten een dalend verloop → P = GO valt niet samen met de MO-lijn → bij monopolie geldt:   MO < GO

→ MO = GO – TO-daling

De TO-lijn is een bergparabool geworden. Omzet # als afzet #. Neemt afzet meer toe, daalt de omzet.

 

Monopolist kan blijvend winst behalen

Monopolist kan verkoopprijs vaststellen boven de marginale kosten.

Lange termijn doelstelling: maximale winst

Korte termijn doelstelling: bv. Maximale omzet → meer naamsbekendheid & meer afnemers.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.