Katern 4 Waarde van de munt
Begrippen
CPI = geeft aan hoe hoog de kosten voor het levensonderhoud zijn
Deflatie = geld wordt meer waard
Geldillusie = mensen denken dat ze rijker zijn dan in werkelijkheid
Prijscompensatie = lonen stijgen gelijk aan de inflatie
Branchevervaging = als banken zich niet alleen met bankzaken meer bezig houden
Intrinsieke waarde = de waarde van het materiaal van het betaalmiddel
Maatschappelijke geldhoeveelheid = ook wel primaire liquiditeitenmassa
Monetair financieren = als de overheid geld bijmaakt om het tekort te betalen
Transformatie = niet geld omzetten in geld of andersom
Transactiekosten = de kosten die beide partijen moeten maken om te kunnen handelen
Wederzijdse schuldaanvaarding = zowel de bank als de klant vergroten hun schuld
Deviezenruil = onderlinge ruil tussen centrale bank en algemene bank van deviezen
Geldmarktoverschot = alle banken samen beschikken over te veel kasgeld
Geldmarkttekort = alle banken samen beschikken over te weinig kasgeld
Appreciatie = stijging van de wisselkoers
Betalingsbalans = overzicht van inkomende en uitgaande geldstromen van een land
Depreciatie = daling van de wisselkoers
Devaluatie = verlaging van de vaste wisselkoers
Hedging = valutarisico's afschermen
Managed floating = als centrale banken de zwevende wisselkoers manipuleren door interventies
Materieel evenwicht = saldo van 0 op de betalingsbalans
Revaluatie = verhoging van de vaste wisselkoers
Berekeningen
Tegoed ab bij cb = tegoed ab bij cb leningen
door cb aan ab
Liquiditeitsquote = liquiditeitenmassa/BBP
Begrotingstekort = inkomsten uitgaven
Financieringstekort = begrotingstekort aflossingen
Maatschappelijke geldhoeveelheid = chartaal geld + giraal geld geld
in handen van geldscheppende instellingen
(kas van algemene banken)
Liquiditeitspercentage = tegoed bij cb + kas / rekening courant
Inflatie = (nieuwoud)/
oud x 100%
Geldontwaarding = (nieuwoud)/
nieuw x 100%
Winstmarge = winst/ omzet (of prijs) x 100%
Loonkosten per product = loonkosten per werknemer/ apt
= totale loonkosten / totale productie
H1 Het geld wordt minder waard
Bij de overgang van de ene munt naar de andere treedt geldillusie op. Dit houdt in dat mensen na een verandering het in geldstelsel of een loonsverhoging denken rijker te zijn dan ze in werkelijkheid zijn.
Prijscompensatie wil zeggen dat de lonen net zoveel stijgen als de inflatie. Een waardevaste uitkering is gekoppeld aan de inflatie. Een welvaartsvaste uitkering is gekoppeld aan de lonen.
Een ondernemer kiest er vaak voor een accijnsverhoging niet volledig door te berekenen. De prijs stijgt dan niet zo veel, de afzet daalt weinig en de overheid krijgt haar belastingen. De consument voelt de koopkracht dalen en de bedrijven zien de winstcijfers teruglopen.
Deflatie wil zeggen dat de prijzen dalen, het geld wordt dan meer waard.
Oorzaken inflatie:
→ conjunctureel: hoog consumentenvertrouwen zorgt ervoor dat de bestedingen de productiecapaciteit overtreffen = bestedingsinflatie
→ structureel: als prijzen van grondstoffen duurder worden berekenen bedrijven dit door in de prijzen of als loonkosten toenemen berekenen bedrijven dit door in de prijzen = kosteninflatie
Keynes ziet de overheid als bestrijder van inflatie. De overheid moet een anticyclisch beleid voeren.
Met de loonen prijzenwet kan de regering zowel de lonen als de prijzen voor een half jaar bevriezen.
Het Europees Stelsel van Centrale Banken bestaat uit de ECB en de centrale banken van de lidstaten. De ECB kan de rente verhogen of verlagen in tijden van inflatie of deflatie. De president van de centrale bank wil inflatie bestrijden/voorkomen en een politicus wil graag herkozen worden > tegenstrijdige belangen.
H2 Te veel geld maakt ongelukkig
In The purchasing power of money beschreef Fisher zijn kwantiteitstheorie : MV = PT met:
M = chartale en girale geldhoeveelheid, money
V = omloopsnelheid, velocity
P = preispijl, price
T = aantal verhandelde goederen, transactions
→ alle goederen en diensten worden betaald met geld, dat na ontvangst wordt doorgegeven aan anderen PT staat voor de omzetten in een land: het BBP. Als V omhoog gaat heet dat ontpotten, als V omlaag gaat heet dat oppotten. Dit is niet gelijk aan sparen, want spaarrekeningen zijn geen geld! Bij sparen gaat geld van een gewone rekening naar een spaarrekening en daalt M dus.
Fisher: geld is neutraal en heeft geen invloed op de productie, dus meer geld betekent inflatie
Keynes: meer geld kan wel leiden tot een grotere productie, maar ook tot inflatie en oppotten
Friedman: is het eens met Fisher
Dit verschil in denken ontstaat doordat Keynes geld ook ziet als oppotmiddel en niet alleen als betaalmiddel.
Als overheden hun tekort betalen met bijgemaakt geld, heet dat monetair financieren .
Geld maakt de transactiekosten lager. Dit zijn alle kosten die beide partijen moeten maken om te kunnen handelen.
Bij directe ruil gaat het om tijd en moeite. Bij indirecte ruil gaat het om bijvoorbeeld overdrachtsbelasting.
Geld heeft drie functies:
betaalmiddel: om nu iets mee te kopen
rekenmiddel: om waarde te geven
oppotmiddel: om later iets mee te kopen
Volgens Fisher zijn T en V constant. Geld is neutraal, om mee te betalen. Meer geld betekent dat de vraag naar producten toeneemt, maar die producten zijn er niet, dus stijgt de prijs. Een hogere T is onmogelijk, omdat bedrijven al produceren wat ze kunnen produceren. Bedrijven benutten volgens Fisher altijd de volledige capaciteit.
Oppotten komt volgens Fisher ook niet voor, omdat mensen hun geld in een vast patroon uitgeven. Alleen in extreme situaties wordt ervan afgeweken.
Volgens Keynes produceren bedrijven soms onder hun capaciteit vanwege de conjunctuur. Ook is hij van mening dat de omloopsnelheid van geld afhankelijk is van de rente. Bij een lage rente heeft het weinig zin m iets met het geld te doen, omdat er weinig te verdienen valt. Dan kunnen mensen beter wachten met beleggen. Als de rente omhoog gaat, wordt het interessant om opgepot geld uit te lenen of te beleggen.
Volgens Friedman is geld bijdrukken niet de oplossing voor economische ellende. Burgers anticiperen op politici, ze wachten tot de overheid hun problemen oplost.
Geld is pas geld als het een algemeen aanvaard betaalmiddel is.
Chartaal geld wordt uitgegeven door de ESCB en bestaat uit munten en biljetten. De centrale bank geeft bankbiljetten uit en het Rijk slaat de munten.
Giraal geld staat op rekeningen bij particuliere banken. Dit wordt gemaakt door kredietinstellingen, geldmarktfondsen etc. Dit maakt particuliere banken tot geldscheppers.
De Nederlande Bank rekent de chipknip tot de girale geldhoeveelheid
Vroeger werden munten met de hand geslagen. Hierdoor was de intrinsieke waarde van elk munt verschillend.
Door zwaardere munten uit de circulatie te halen en deze om te laten smelten tot nieuwe munten, konden mensen winst maken. Zo bleven op den duur alleen de ‘slechte’ munten over: bijgevulde munten of munten net onder het gewicht. Deze wet ‘Bad money drives out good money’ heet ook wel de wet van Gresham . De intrinsieke waarde is de waarde van het materiaal waarvan het betaalmiddel gemaakt is.
Het ontstaan van bankbiljetten: de goudsmid ziet dat betalen met goud onhandig is ivm beroving. Hij stelt klanten voor goud bij hem in bewaring te geven. Hij geeft ze dan een promesse mee waarop staat dat bij de goudsmid een bepaald bedrag ligt. Eerst staat deze promesse op naam, maar later wordt deze aan toonder. Dan kan, een ieder die wil, naar de goudsmid gaan en goud ophalen. Als de goudsmid besluit het bewaarde geld uit te lenen, wordt het lastiger. Hij stelt een dekking van 20% van de promessen in. Zo wordt hij ook nog bankier naast kassier.
De Nederlandse Bank is de bank der banken. De particuliere banken houden een rekening aan bij DNB. Als ze geld tekort komen, kunnen ze van elkaar en bij DNB lenen. De ECB is verantwoordelijk voor de interne waarde van de euro. Geldschepping is in handen van monetaire financiële instellingen . Kenmerk van een MFI is dat de kortlopende schulden (rekeningcourant) als betaalmiddel in gebruik zijn. In Nederland zijn DNB, de algemene banken, de Rabobanken en de spaarbanken MFI’s. Pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen zijn geen MFI’s, omdat ze geen geld scheppen.
Onder invloed van schaalvergroting is het dienstenpakket van banken uitgebreid: branchevervaging of parallellisatie .
Ponzi/Madoffschema: oplichterij > gegarandeerde winsten uitbetalen met geld van nieuwe klanten.
Het liquiditeitspercentage/dekkingspercentage laat zien in hoeverre een bank kan voldoen aan de rekeningcourant rekening. Als de bank een hoog liquiditeitspercentage heeft, kan deze ervoor kiezen meer chartaal geld uit te geven óf meer giraal geld uit te geven. Bij dat laatste is er sprake van wederzijdse schuldaanvaarding. Zowel de bank als de klant vergroten hun schuld: + debiteuren en + rekeningcourant.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden