Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Internationale Handel

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2705 woorden
  • 21 januari 2002
  • 401 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
401 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Internationale handel
Hoofdstuk 1 Nederland Handelsland
Er is internationale handel omdat landen bepaalde producten niet zelf hebben. Deze zullen ze dan importeren. De reden dat goederen die een land zelf kan maken toch in andere landen gekocht worden heeft te maken met de kosten. Het product kan vaak in andere landen goedkoper gemaakt worden dan in eigen land. Tegenover de producten die een land importeert staan de producten die een land naar andere landen exporteert. Internationale handel is internationale ruil. Landen importeren producten die goedkoper in andere landen gemaakt kunnen worden en exporteren producten die zij zelf goedkoop kunnen maken. Omdat verschillende landen zich toeleggen op verschillende producten spreken we van internationale arbeidsverdeling. Landen specialiseren zich in bepaalde producten. Verschillen in internationale concurrentiepositie zijn hier de oorzaak van. Wat zijn nu de oorzaken van de verschillen in internationale concurrentiepositie? Anders gezegd: waarom worden sommige producten goedkoper in het ene land en andere producten goedkoper in het andere land gemaakt? De belangrijkste oorzaken zijn dat landen verschillen in de volgende factoren: 1. de natuurlijke omstandigheden
2. de loonkosten

3. de infrastructuur
Klimaat speelt een rol bij het ontstaan van internationale handel. Een ander verschil in natuurlijke omstandigheden is de aanwezigheid van grondstoffen. Een land met lage loonkosten heeft al gauw een gunstige concurrentiepositie t.o.v. andere landen. Het gaat hierbij niet om de loonkosten per arbeider, maar om de loonkosten per product. De loonkosten per arbeider zeggen op zichzelf niet zoveel. Belangrijk is ook hoe productief de arbeider is, met andere woorden hoe hoog zijn arbeidersproductiviteit in een bepaalde periode is. De loonkosten per product hangen af van de loonkosten per arbeider én de arbeidsproductiviteit. In plaats van naar de hoogte van de loonkosten en de arbeidsproductiviteit in euro’s wordt vaak gekeken naar de procentuele verandering van de loonkosten per arbeider, de arbeidsproductiviteit en de loonkosten per eenheid product om de verandering van de internationale concurrentiepositie van een land te volgen. Veel productie van westerse en Japanse bedrijven vindt plaats in lagelonenlanden. Toch vindt er nog veel productie in het westen en Japan plaats, met name de productie van technisch hoogwaardige producten zoals auto’s en machines. De hoge scholingsgraad van de beroepsbevolking in deze landen en de hoge technische ontwikkeling zorgen voor een hoge arbeidsproductiviteit. Ondanks de hoge lonen is het dan toch aantrekkelijk de productie in deze landen te laten plaatsvinden. In sommige landen is de infrastructuur beter dan in andere. Hierdoor kan de aanvoer van voor de productie benodigde grondstoffen of het overleg over de productie soepeler verlopen en dat maakt de kosten van de productie lager. De genoemde oorzaken van internationale handel –verschillen in natuurlijke omstandigheden, in loonkosten en in infrastructuur- verklaren veel, maar niet alles. Onder een open economie verstaan we een land dat relatief veel handelt met het buitenland: er worden veel goederen en diensten ingevoerd en uitgevoerd. Wanneer je kijkt hoe open een economie is heeft het niet veel zin om alleen maar naar export- en importcijfers uitgedrukt in geld te kijken. Daarom bekijken we de export- en importcijfers in verhouding tot het nationaal inkomen van een land. We doen dit met behulp van exportquote’s en importquote’s. Waarde export
Exportquote = nationaal inkomen * 100% Nederland is met export- en importquote’s van 51% respectievelijk 46% één van de meest open economieën ter wereld. Vaak hebben kleine landen een meer open economie dan grote landen. We noemen hier twee oorzaken: 1. Kleine landen hebben vaak maar een soort klimaat en bodemgesteldheid waardoor ze niet veel verschillende goederen kunnen produceren. 2. Een andere oorzaak voor het meer open karakter van kleinere economieën heeft te maken met het ontbreken van schaalvoordelen bij sommige productieprocessen. Onder schaalvoordelen verstaan we dat je per eenheid product goedkoper produceert naarmate je meer produceert. Door de hoge vaste (=constante) kosten is het bijvoorbeeld in het vliegtuigindustrie alleen mogelijk om grootschalig te produceren. Er zijn andere factoren die de mate van openheid van een economie beïnvloeden, maar die niet met de omvang van de economie te maken hebben: · Sommige landen kunnen slechte vervoersmogelijkheden hebben of een ruig landschap, waardoor de mogelijkheden voor import en export beperkt zijn. · Sommige landen hebben een regering die zoveel mogelijk onafhankelijk willen zijn van het buitenland. Zulke regeringen staan import en export nauwelijks toe. De betalingsbalans is een geordend overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een land met betrekking tot het buitenland in een jaar. De geldstromen met het buitenland zijn verdeeld in inkomsten en uitgaven. Verder worden ze verdeeld naar soort. Daarom heeft de betalingsbalans verschillende rekeningen. Op de lopende rekening van de betalingsbalans worden de waarden van de handel in goederen en diensten van een land weergegeven. Als de inkomsten groter zijn dan de uitgaven is het saldo op de lopende rekening positief. We spreken dan van een overschot op de lopende rekening. Op de kapitaalrekening worden investeringen, leningen en beleggingen geregistreerd. Wanneer Philips een vestiging opent in Mexico vloeit er geld van Nederland naar Mexico. We spreken dan van kapitaalexport en dat wordt op de Nederlandse betalingsbalans geboekt bij uitgaven. We spreken van kapitaalimport in Nederland wanneer geld voor buitenlandse beleggingen, leningen of investeringen hierheen komt. Het saldo van de totale betalingsbalans noemen we het materieel saldo. In dit voorbeeld is dus sprake van een materieel tekort. Het saldo is namelijk negatief. Een betaling aan het buitenland betekent dus dat de voorraad internationale betaalmiddelen van DNB afneemt. Omgekeerd betekenen betalingen van het buitenland aan Nederland dat de voorraad internationale betaalmiddelen van DNB toeneemt. Een materieel overschot op de betalingsbalans betekent dat de inkomsten uit het buitenland groter zijn dan de uitgaven aan het buitenland. De voorraad internationale betaalmiddelen neemt dan toe. Deze voorraad wordt ook wel de goud- en deviezenvoorraad genoemd. Deviezen zijn internationaal geaccepteerde valuta’s, bijvoorbeeld euro’s, dollars en yens. Doordat de VS zoveel importeren worden ze wel de motor van de wereldeconomie genoemd: hun import betekent namelijk productie voor landen die naar de VS exporteren en dus werkgelegenheid in die landen. Veel ontwikkelingslanden hebben een tekort op de lopende rekening. De leningen en schulden die daarvan het gevolg zijn, zijn voor hun veel moeilijker af te betalen dan voor de rijke VS. Japans betalingsbalanssituatie is omgekeerd aan die van de VS. Japan heeft een enorm overschot op de lopende rekening. Omdat het veel meer verdient met zijn export dan het uitgeeft aan import houdt Japan veel geld over. De Europese Unie (EU) als geheel heeft ook een overschot op de lopende rekening. Nederland heeft relatief het grootste overschot. Over tekorten en overschotten op de lopende rekening wordt verschillend gedacht. Ogenschijnlijk is een overschot gunstig en een tekort ongunstig. Maar zo eenvoudig ligt dat niet. · Een tekort op de lopende rekening betekent dat je meer koopt in het buitenland dan het buitenland bij jou koopt. Je kunt het vergelijken met iemand die meer uitgeeft dan hij verdient. Zo iemand bouwt schulden op. Is dit erg? Ja zeggen sommigen: schulden betekenen dat je rente moet betalen en dat geld kun je niet voor leuke dingen uitgeven. Anderen zeggen dat tekorten op de lopende rekening helemaal niet nadelig hoeven zijn. Wanneer je rijk bent, zoals de VS, zijn die rentebetalingen helemaal geen probleem. · Een overschot op de lopende rekening betekent dat je meer verkoopt aan het buitenland, dan het buitenland aan jou verkoopt. Dat kun je vergelijken met iemand die minder uitgeeft dan hij verdient, d.w.z. dat hij spaart. Hij is rijk, maar leeft sober. Een nadeel van een –vooral groot- overschot is nog dat je de negatieve effecten van produceren ondervindt terwijl het buitenland daarvan de vruchten plukt. Zo leidt de Nederlandse varkensindustrie tot grote milieuproblemen in Nederland (mest, bodemvervuiling) terwijl veel van deze dieren in het buitenland geconsumeerd worden. De Nederlandse overheid bemoeit zich actief met de betalingsbalans. Mede dankzij zijn sterke exportpositie heeft Nederland een overschot op de lopende rekening en de overheid wil dat zo houden. Met dat overschot kan o.a. de ontwikkelingshulp (uitgaven op de kapitaalrekening) betaald worden. De voorraad goud en buitenlandse valuta wordt niet aangetast of kan geleidelijk toenemen. Een geschikt middel om de export te bevorderen is loonmatiging. Loonmatiging heeft in verhouding lagere productiekosten tot gevolg en daarmee kunnen de prijzen laag gehouden worden. Daarnaast zouden grote loonstijgingen voor extra importen kunnen zorgen. Mensen besteden dan immers meer, dus ook in het buitenland! Loonmatiging matigt dus de import en dat houdt het overschot op de lopende rekening in stand. Ook onderneemt de Nederlandse overheid handelsmissies, staatsbezoeken aan andere landen met het doel productieopdrachten uit die landen in de wacht te slepen. Daarnaast steekt de overheid geld in innovatie, het vernieuwen van producten en productieprocessen. Om Nederland aantrekkelijk te maken voor buitenlandse investeerders zorgt de overheid voor een goede infrastructuur. Er wordt internationaal meestal niet gehandeld tussen regeringen van verschillende landen, maar tussen bedrijven van verschillende landen. Een Nederlandse wijnimporteur koopt bijvoorbeeld wijn bij een Frans bedrijf. Steeds vaker behoren bedrijven uit verschillende landen tot één internationaal opererende onderneming. Bedrijven met productievestigingen in verschillende landen noemen we multinationale ondernemingen of multinationals. De internationale handel vindt dan plaats tussen verschillende vestigingen van een multinationale onderneming. Een belangrijk motief voor de internationalisering is kostenbesparing. Ook om nieuwe afzet markten te veroveren investeren multinationals in andere landen. Dit kan op twee manieren Of er wordt een nieuwe vestiging in een land geopend, of de meerderheid van de aandelen van een buitenlands bedrijf wordt door een multinational gekocht zodat deze de grootste eigenaar wordt. Een ander voordeel van een buitenlandse vestiging is dat een bedrijf op die manier internationale handelsbelemmeringen kan omzeilen. Tenslotte kunnen ondernemingen toeleveringsbedrijven in het buitenland overnemen om zich te verzekeren van een stabiele toevoer van grondstoffen. Door hun grote omvang overheersen multinationals steeds meer bedrijfstakken. Nationale regeringen kunnen vaak weinig doen aan internationale afspraken tussen ondernemingen. Hoofdstuk 2
Dit hoofdstuk gaat over de wisselkoers, de prijs van een munt in het buitenland. Wisselkoersen zijn niet alleen voor de economische pagina in de krant, maar hebben ook invloed op het dagelijkse leven. Onder de wisselkoers (soms ook gewoon koers genoemd) verstaan we de waarde van een munt, ook wel valuta genoemd, uitgedrukt in een andere munt. Op 1 januari 1999 is de EMU, oftewel de Economische en Monetaire Unie, van start gegaan. De deelnemende landen kregen een gezamenlijke munt, de euro. Deze bestond alleen nog giraal. De 12 deelnemende landen hielden ook hun eigen munt, die een vaste wisselkoers had ten opzichte van de euro. Per 1 januari 2002 zijn de euromunten en bankbiljetten ingevoerd en zijn de eigen munten geleidelijk afgeschaft. De hoogte van de wisselkoers wordt bepaald door vraag naar en aanbod van valuta. Wanneer de vraag naar euro’s op de valutamarkt stijgt zal de wisselkoers van de euro stijgen. Een stijging van de wisselkoers kan ook veroorzaakt worden door een daling van het aanbod. Zo’n stijging van de wisselkoers als gevolg van veranderingen in vraag en aanbod heet appreciatie. Wanneer de vraag naar euro’s op de valutamarkt daalt of het aanbod van euro’s stijgt zal de wisselkoers van de euro dalen. Zo’n daling van de wisselkoers heet depreciatie. Vragers naar de euro op de valutamarkt zijn buitenlanders en Nederlandse exporteurs. Mensen van buiten Euroland (vaak handelaren) die iets in Euroland willen kopen zullen hun munt aanbieden en in ruil daarvoor euro’s vragen. Omgekeerd bieden Eurolanders die iets buiten Euroland kopen euro’s aan op de valutamarkt. De oorzaak van een grote export is meestal een betere concurrentiepositie door lagere prijzen en/of betere kwaliteit van de producten. Ook een grotere import heeft met verandering van prijzen en kwaliteit van producten te maken. De export en import van goederen en diensten hebben betrekking op de lopende rekening van de betalingsbalans. Ook import en export van kapitaal zijn van invloed op de hoogte van de wisselkoers. Ander internationaal kapitaalverkeer vindt plaats door internationale beleggers. Zij beleggen hun geld met twee doelen voor ogen: een hoge rent en koerswinst. We hebben gezien dat export en import van goederen, diensten en kapitaal de wisselkoers beïnvloeden. Deze transacties worden geboekt op de betalingsbalans. Veranderingen van wisselkoersen hebben invloed op de omvang van internationale handel, en daarmee op productie en werkgelegenheid.Als de wisselkoers van de euro daalt worden Nederlandse producten goedkoper voor het buitenland. De internationale concurrentiepositie van Nederland is dan verbeterd. Een daling van de wisselkoers kan tot een hoge export en een lage import leiden. Wisselkoersen en prijzen hebben veel met elkaar te maken. Wanneer de inflatie hoog is ten opzichte van andere landen betekent dit een verslechtering van de internationale concurrentiepositie. Het is niet alleen zo dat een verandering van het prijspeil de wisselkoers beïnvloedt. Omgekeerd beïnvloeden veranderingen van wisselkoersen ook het prijspeil. We hebben gezien dat wisselkoersveranderingen van invloed zijn op de omvang van de export en daarmee op de binnenlandse productie en werkgelegenheid. Tevens bleek de invloed van wisselkoersveranderingen op de prijzen van importgoederen en daarmede op het binnenlandse prijspeil. Schommelingen van wisselkoersen geven ook onzekerheid voor exporteurs en importeurs. Dat kan leiden tot onverwachte verliezen. Internationale handelaren zijn dus gebaat bij stabiele wisselkoersen. Dat geeft zekerheid en minder risico. Wanneer de wisselkoers te sterk stijgt of daalt kan de centrale bank ingrijpen. Zo kan de Europese Centrale Bank, de centrale bank van Euroland, de rente verhogen of verlagen als zij de koers van de euro wil beïnvloeden. Hoofdstuk 3 Economische Integratie
Begin 2002 zijn de nationale munten van de EMU-landen vervangen door de euro. We spreken van vrijhandel wanneer de internationale handel niet wordt belemmerd. In zo’n situatie zal iedereen zijn spullen dáár kopen waar ze het goedkoopst zijn. Bij vrijhandel worden de producten daar gemaakt waar ze het goedkoopst gemaakt kunnen worden. Wanneer alle producten op de goedkoopst mogelijke manier gemaakt en verkregen kunnen worden is in theorie de totale welvaart in de wereld het grootst. Hierbij zijn wel kanttekeningen te plaatsen: kinderarbeid, lange werkweken, verschillen in milieuwetgeving. In theorie zorgt vrijhandel er dus dat alle producten goedkoop mogelijk worden gemaakt. En toch is het zo dat Nederland tomaten produceert en Japan rijst, hoewel deze landen die producten goedkoper zouden kunnen importeren. Dat Nederland toch tomaten en Japan toch rijst produceren komt doordat ze hun binnenlandse productie beschermen. We noemen dat protectionisme. Protectionisme is het beschermen van de eigen economie door invoerbelemmeringen en/of uitvoersubsidies. Met name als het slecht gaat met de binnenlandse werkgelegenheid is de neiging tot protectie groot. Voor protectie worden de volgende maatregelen gebruikt: · Invoerrechten · Invoercontingentering ofwel quotering · Kwaliteitseisen · Subsidiering van de binnenlandse productie · Subsidiering van de export
Invoerrechten worden wel tarifaire handelsbelemmeringen genoemd. De belangrijkste reden voor protectie is bescherming van de binnenlandse werkgelegenheid. Een tweede reden voor protectie is het beschermen van beginnende industrieën, die in het begin met hoge kosten te maken hebben en daardoor extra kwetsbaar zijn voor buitenlandse concurrentie. Nog een reden voor protectie is het bewaren van onafhankelijkheid. Vooral ontwikkelingslanden zouden graag zien dat de rijke landen dit protectionisme zouden verminderen of afschaffen. Want juist ontwikkelingslanden zijn producenten van agrarische producten en die zouden ze graag exporteren naar de rijke landen. Enerzijds geven de rijke landen miljarden dollars uit aan ontwikkelingshulp, anderzijds ontnemen dezelfde rijke landen, door protectionistische maatregelen, ontwikkelingslanden de kans hun producten te exporteren en zich zo op eigen kracht economisch te ontwikkelen. Een laatste opmerking: protectie is voor de consument niet plezierig: hij heeft minder keuze en ziet hogere prijzen. Een goed voorbeeld van economische integratie is de Europese Unie. De samenwerking tussen Europese landen begon in de jaren ’50 en sindsdien sterk uitgebreid. Ook het aantal landen is toegenomen. Binnen de EU is er vrijhandel. In 1999 ging de Economische en Monetaire Unie (EMU) van start, drie jaar later verdwenen de nationale munten en hadden alle EMU-landen alleen nog de euro. Eén munt betekent ook één centrale bank. Om zo’n monetaire unie te beginnen mogen de economieën van de verschillende landen niet te veel van elkaar verschillen. Zo mag de inflatie niet te veel uiteenlopen. Naast die ene munt en vrij verkeer van goederen wordt ook gestreefd naar vrij verkeer van productiefactoren (arbeid en kapitaal). Dit betekent dat iedere EU-burger in ieder EU-land aan het werk kan en dat dus alle opleidingen en diploma’s onderling afgestemd en erkend worden. Waarom deze integratie? · Hoe minder handelsbelemmeringen, hoe groter de welvaart · Er kunnen schaalvoordelen ontstaan bij de productie

REACTIES

C.

C.

in deze samenvatting staat dat de importexportquote nationaalinkomen * 100 is

maar volgens de lesbrief is deze : waarde export nationaal inkomen

18 jaar geleden

D.

D.

Hi!
thanks a lot!!
bye, cheers

grtz Dave Brigg

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.