Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1320 woorden
  • 7 februari 2005
  • 97 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
97 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de vorming van inkomen Vooraf: Inkomen in natura= Inkomen dat niet uit geld maar uit goederen bestaat. Zelfvoorzienend= het produceren van goederen die je zelf nodig hebt. Arbeidsverdeling= het specialiseren in een bepaalde productie mensen konden zich meer concentreren op 1 activiteit waardoor de arbeidsproductiviteit steeg. Door de specialisatie -> ruilen noodzakelijk.Er moest geruild worden zodat iedereen aan andere producten kon komen: Directe ruil (ruil in natura)= goederen tegen goederen ruilen. Indirecte ruil= handel drijven met een algemeen aanvaard ruilmiddel (geld, goud.) Primair inkomen= het inkomen dat je verdient door mee te helpen met produceren. Verschillende vormen van primair inkomen; (productiefactoren) - Loon of salaris; krijg je in ruil voor de arbeid die je levert. - Rente: een beloning voor het ter beschikking stellen van kapitaal. - Huur: je kunt gebouwen verhuren zodat bedrijven daar kunnen produceren. - Pacht: ontvang je als je een stuk grond ter beschikking stelt van producenten. - winst: beloning voor ondernemingactiviteit
Over het primaire inkomen moet nog belasting en premies worden betaald. Van de belasting en premies worden uitkeringen betaald zoals: AOW, WAO, WW en bijstand- -> overdrachtsinkomens: deze ontvang je zonder bijdrage te leveren aan het productieproces. Omzet = aantal verkochte producten x verkoopprijs

Productiewaarde (toegevoegde waarde)= omzet – inkoopwaarde
Winst= Toegevoegde (productiewaarde) - kosten.(loon, pacht, huur enz.) Belangrijke gegevens om de productiewaarde vast te stellen vind je in een boekhouding/ administratie van een bedrijf. (balans of de resultatenrekening)( winst en verliesrekening) Debiteuren= klanten, afnemers die hun rekening nog aan het bedrijf moeten betalen. (rekening is uitgesteld) Crediteuren= leveranciers aan wie het bedrijf nog geld moet betalen (betaling is uitgesteld) Activa = bezittingen balans (per bep. periode) Passiva(vermogen) Vaste activa eigen vermogen
Vb: gebouw Vlottende activa lang vreemd vermogen ( banklening) Vb: graan (terug betaald in langer dan een jaar) Liquide activa kort vreemd vermogen (crediteuren) Geld in kas (rekening courant) + (terugbetaald binnen een jaar) + Totaal: Totaal: Eigenvermogen: activa – vreemd vermogen
Kosten resultatenrekening (per bep. Periode) opbrengsten
Inkoopwaarde v.d omzet: Omzet: Loon: Huur: Rente: Pacht: (saldo) + (saldo) + Totaal: Totaal : Saldo= omzet – kosten
Nationaal product= de waarde van de productie van een heel land. Microniveau= 1 enkel bedrijf of 1 enkel gezin
Macroniveau= een heel land
Alle bedrijven waarin opeenvolgende productiestadia worden doorlopen (van begin tot eindproduct) vormen samen een bedrijfskolom. Totale productie van een bedrijfskolom= alle productiewaarde van de bedrijven optellen. Nationaal inkomen= alle primaire inkomens van alle gezinnen in een land in een jaar. -> Berekenen van het nationale inkomen: alle inkomenscategorieën bij elkaar optellen. (Loon + winst + pacht + huur + rente= nationaal inkomen.) (BNP) Bruto nationaal product. (BBP) Bruto binnenlands product. Hoofdstuk 2 inkomen en inflatie Nominaal inkomen= inkomen gemeten in geld

Reëel inkomen= het inkomen gemeten in goederen. (= hetzelfde als koopkracht) Indexcijfer nominaal inkomen= loon/ prijs van t product x 100
Indexcijfer prijzen: nieuwe prijs / oude prijs x 100
Procentuele berekening van het reëel inkomen: RIC (Indexcijfer reëel inkomen) = NIC (indexcijfer nominaal inkomen) PIC (prijsindexcijfer) x 100
Of: indexcijfer reëel = indexcijfer geldbedrag Indexcijfer prijzen x 100
Om de stijging van het algemene prijspeil te bepalen kan je het CPI (Consumenten Prijs Index) berekenen. (CPI is ook een maatstaf van inflatie) Het CPI geeft informatie over de ontwikkeling van het algemeen prijspeil.Er sprake is van procentuele verandering:(bv van 102-104) CPI= nieuw – oud / oud x 100
Wegingsfactoren geven aan welk deel van het inkomen aan een bepaalde productgroep wordt uitgegeven. Hoe groter het deel van het inkomen dat aan een bepaalde productgroep wordt uitgegeven hoe hoger de wegingsfactor. Als je een tabel goed bestudeert zie je dat de wegingsfactoren van de hoofdgroepen zijn opgebouwd uit subgroepen. Door met behulp van de wegingsfactoren van de hoofdgroepen en de prijsindexcijfers wordt het CPI berekend omdat er dan rekening wordt gehouden met de wegingsfactor noemen we dit een gewogen prijsindexcijfer: ( bv: 140 x 105,1) + (130 x 103.4) enz. Gewogen indexcijfer= de som van (wegingsfactor x indexcijfer) De som van alle wegingsfactoren samen.(1000) Prijscompensatie= loonsverhoging die voldoende is om de stijging van de prijzen op te vangen zodat de koopkracht v.d werknemers niet achteruitgaat. Productiecapaciteit = de hoeveelheid goederen die gemaakt kunnen worden in een bepaalde periode
Overbesteding = de vraag naar goederen is groter dan de productiecapaciteit aankan. Deze inflatie heet bestedingsinflatie
Gevolg -> prijsstijgingen
Onderbesteding= de bestedingen zijn zo laag dat de productiecapaciteit niet bezet is.de inflatie daalt oftewel deflatie -> daling van het algemeen prijspeil. Inflatie= stijging van het algemene prijspeil (alle producten worden duurder) Als de lonen of bijv de grondstoffen stijgen, wordt t produceren duurder de kostprijs van de producten stijgt. Kosteninflatie ->Producenten kunnen de kosten doorberekenen in de prijzen
Loneninflatie ->Wanneer hoge lonen de oorzaak zijn van inflatie

Winstinflatie -> producenten verhogen hun prijzen om hun winst te laten stijgen
Loon-prijsspiraal= een opeenvolging van hogere lonen en prijsstijging als de werkgevers de prijzen verhogen en daarna weer de werknemers prijscompensatie eisen. Gevolg -> onze producten worden duurder voor het buitenland waardoor de export daalt. Nadelen van inflatie: • Reële waarde van het geld daalt; met hetzelfde geld kun je minder kopen dan eerst -> geldontwaarding. • Inflatie beïnvloedt leen en spaar bedrag; lenen wordt gestimuleerd en sparen afgeremd. • Concurrentie positie verslechtert; als de NL inflatie hoger is dan in het buitenland. De export daalt en dat betekent ook daling van de werkgelegenheid. • Het vertrouwen in geld neemt af; De belangrijkste functie van geld is die van ruilmiddel. 2e functie als spaarmiddel. 3e functie als rekeneenheid -> geld wordt gebruikt om de waarden van goederen uit te drukken. Giraal geld
Totale geldhoeveelheid munten Chartaal geld Bankbiljetten
Institutionele beleggers= financiële instellingen die vermogen beheren; pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen
Branchevervaging (parallellisatie)= andere activiteiten ontplooien buiten je eigen branche Hoofdstuk 3 Het nationaal inkomen Welvaart= de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien. Schaarste= er is tekort aan
Hoe wordt welvaart gemeten? Door het inkomen van iemand te meten. Door de welvaart van landen te bekijken door inkomens te vergelijken
Je moet dan kijken naar het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking. Berekening: Nationaal inkomen van een land
Nationaal inkomen per hoofd= Aantal inwoners van een land
Als het reëel nationaal inkomen stijgt is er sprake van economische groei. Nadelen van reëel nationaal inkomen (per hoofd.) • Nationaal inkomen zegt niets over de inkomensverdeling. • Sommige producten worden niet meegeteld die wel de welvaart verhogen • Bij de berekening wordt er geen rekening gehouden met de uitputting van de natuurlijke bronnen. • Bij de berekening v het nationaal inkomen worden zaken niet meegeteld die de welvaart verhogen bijv: vrijwilligerswerk en zwart werk. Formeel circuit(productie wordt geregistreerd en bij de belasting opgegeven.) Totaal productiecircuit. zwart circuit (illegale productie) Informeel circuit Grijs circuit vrijwilligerswerk, doe het zelfen. Duurzame ontwikkeling= economische ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de welvaart van de komende generaties aan te tasten. De productiecapaciteit hangt af v.d hoeveelheid en kwaliteit v.d productiefactoren. • Arbeid; omvang v.d kwaliteit v.d beroepsbevolking • Natuur: klimaat en bodemgesteldheid • Kapitaal: hoeveelheid en kwaliteit van kapitaalgoederen. Uitbreidingsinvestering= investeringen die de omvang v.d productiecapaciteit vergroten - breedte-investeringen; de verhouding tussen arbeid en kapitaal blijft gelijk - diepte-investeringen: arbeidsproductiviteit stijgt en bedrijf wordt arbeidsintensiever. Productiecapaciteit= wat een bedrijf of land kan produceren in een bepaalde periode. Beroepsbevolking x arbeidsproductiviteit. Om aan te geven welk deel van de productiecapaciteit benut word: Bezettingsgraad= feitelijke productie/ productiecapaciteit x 100 % Conjunctuurwerkloosheid= totale vraag naar goederen en diensten in het land zakt. Conjunctuur/ conjunctuurgolf= schommelingen in de hoogte van het nationaal inkomen als gevolg van schommelingen in de bestedingen. Hoogconjunctuur= de groei van het reëel nationaal inkomen is bovengemiddeld. Laagconjunctuur= de groei van het reëel nationaal inkomen is lager dan de trendmatige groei.Trendmatige groei= gemiddelde groei over een bepaalde periode
Hebben invloed op de bezettingsgraad en de vraag naar arbeid. Recessie= afnemende groei van het nationaal inkomen

Depressie= absolute daling van het nationaal inkomen.. De overheid kan proberen de conjunctuur te beïnvloeden: - Door overheidsbestedingen te vergroten - Door belastingen te verlagen (zodat gezinnen meer consumeren).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.