Economie vwo 5
hoofdstuk 7 samenwerken
paragraaf 1: het gevangenendilemma
Conflicten tussen eigen belang en collectief belang, bijvoorbeeld wel of niet belasting betalen kun je analyseren met een speltheorie, in de economie meestal gebaseerd op het prisoner’s dilemma.
Prisoner’s dilemma = een keuzesituatie die voor rationeel handelende partijen een niet optimale uitkomst levert.
Dominante strategie = iemands strategie die het beste resultaat oplevert ongeacht de strategie van de ander.
Nash-evenwicht = de situatie waarbij geen van beide partijen zijn resultaat kan verbeteren ongeacht de situatie van de andere ~ de situatie wanneer beide partijen hun dominante strategie gebruiken. (bekennen bekennen bij het prisoner’s dilemma)
Pareto-optimum = de situatie waarbij geen van beide partijen zijn resultaat kan verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van de andere partij ~de optimale situatie. (zwijgen zwijgen bij het prisoner’s dilemma)
Meervoudig evenwicht = er ontstaan twee nash-evenwichten, er is geen dominante strategie, bijvoorbeeld links of rechts rijden in het verkeer, als A links rijd en B rechts is dat even goed als dat A rechts rijd en B links.
Twee manieren benaderen prisoner’s dilemma:
- Sprake van imperfecte informatie = de twee deelnemers weten niet van elkaar welke keuze de andere heeft gemaakt. Voorbeeld beslisboom:
- Pay-offmatrix, voorbeeld:
Paragraaf 2: langetermijnrelaties
Non-coöperatief spel = twee partijen hebben geen mogelijkheid tot samenwerken.
Coöperatief spel = twee partijen kunnen overleggen of samenwerken, er is dan geen sprake van een gevangenen dilemma.
Manieren ontstaan coöperatie:
- Zelfbinding = een van de partijen kiest een strategie die rekening houd met de andere partij bijvoorbeeld de prijs niet verlagen om een prijzenoorlog te voorkomen.
- Reputatie = hoe andere mensen over jouw bedrijf denken kan mede bepalend zijn voor hun keuzes, je reputatie is wat mensen vinden van jouw bedrijf.
- Sociale normen = de normen van de samenleving beïnvloeden verschillende beslissingen, bedrijven worden verwacht bepaalde dingen te doen.
Simultane beslissingen = beslissingen die gelijktijdig worden genomen, bijvoorbeeld prisoner’s dilemma.
Sequentiële beslissingen = beslissingen die na elkaar worden genomen, bijvoorbeeld een schaakspel.
Als twee personen / bedrijven een langetermijnrelatie hebben is er sprake van zelfbinding, (= de strategie van een van de partijen de rekening houdt met de andere persoon) beide personen bouwen een reputatie op.
Geloofwaardige dreiging = vorm van dwang die door de andere persoon serieus wordt genomen, bijvoorbeeld ‘’als jij je niet aan de afspraak houdt stap ik over naar een andere bank.’’
Paragraaf 3: prijzenoorlog
De 3 grootste Nederlandse supermarktketens concurreren met elkaar door allemaal te proberen om de laagste prijs te krijgen. *niet echt nieuwe theorie in deze paragraaf*
Paragraaf 4: wanneer is overheidsregulering noodzakelijk?
Rivaliserend betekend dat het gebruik van de een het gebruik van de ander beperkt.
Exclusief / uitsluitbaar betekend dat als iemand niet betaald je er deze van kan uitsluiten, dit kan wel bij bijvoorbeeld eten of kleding maar niet bij Wikipedia, defensie of een dijk.
Individuele goederen zijn wel rivaliserend en wel exclusief, bijvoorbeeld kleding, voedsel of auto’s. Gaat via het prijsmechanisme, vraag en aanbod.
Gemeenschappelijke middelen zijn wel rivaliserend en niet exclusief, bijvoorbeeld vis in de zee of grondwater. Er is geen eigendom, niemand betaald. Meestal sprake van overheidsregulering bijvoorbeeld bij vis in de zee; als iedereen alle vis eruit haalt is er een probleem.
Een natuurlijke monopolie is niet rivaliserend en wel exclusief, bijvoorbeeld leidingwater of tv ontvangst via satelliet. Er is 1 aanbieder van 1 product, het is niet mogelijk dat meerdere mensen dit aanbieden, denk aan leidingwater, niet iedereen kan zomaar waterleidingen neerleggen in hetzelfde gebied. Als je niet betaald kan je wel uitgesloten worden.
Collectieve goederen zijn niet rivaliserend en niet exclusief, bijvoorbeeld defensie, een dijk of straatverlichting. Iedereen kan er vrijuit gebruik van maken zonder dat de consumptie van andere daardoor verminderd. Wordt betaald met de collectieve middelen via het budgetmechanisme. Betaald door de overheid (met belastinggeld) want door geen uitsluitbaarheid kan je er ook (bijna) geen winst mee maken.
Quasi-collectieve goederen passen niet in het overzicht, het gaat om individuele goederen die door de positieve externe effecten door de overheid betaald worden, bijvoorbeeld onderwijs en bibliotheken. Quasi-collectieve goederen hebben niet alleen positieve effecten voor de gebruiker maar voor de hele samenleving; iedereen heeft baat bij een hoogopgeleide samenleving.
Free-rider gedrag / meeliftgedrag = als personen van een bepaald product gebruik maken zonder daarvoor mee te betalen of minder dan de volle prijs betalen, bijvoorbeeld geen financiële bijdrage maken bij je vakbond, geen belasting betalen of niet meebetalen aan nieuwe straatverlichting.
Collectieve dwang = de overheid zorgt voor de productie van het collectieve product en dwingt betaling af via belasting. Bv waterschapslasten.
Negatieve externe effecten zijn bijvoorbeeld een hoge CO2 uitstoot en vervuiling van de aarde bij het gebruik maken van fossiele brandstoffen.
Negatieve externe effecten bestrijden:
- Erkennen van bepaalde rechten bv iedereen heeft recht op schone lucht, dus roken verbieden in openbare ruimtes.
- Opleggen van heffingen, je spreekt van marktfalen (want de prijs van het product geeft geen beeld van de kosten), gevolgen: private kosten = de kosten zijn voor de onderneming of maatschappelijke kosten = er is rekening gehouden met de negatieve externe effecten in de prijs.
Hoofdstuk 8
Paragraaf 1: onderhandelingsvoorwaarden
Bij volledige mededinging – zoveel vragers en aanbieders dat 1 individu geen invloed heeft op de prijs, geen marktmacht. Bij monopolie – een aanbieder die zelf de prijs vaststelt, de aanbieder heeft de marktmacht. Bij een oligopolie en een monopolistische concurrentie heeft de aanbieder meer of minder marktmacht, ze bepalen zelf gedeeltelijk de prijs maar niet volledig.
Een onderhandeling = een proces waarbij twee of meer partijen proberen om, na voorstellen en tegenstellen, tot een gezamenlijke overeenkomst te komen. Onderhandelingen kunnen behalve de prijs ook gaan over het materiaal, de kwaliteit, wanneer het geleverd wordt etc.
Producentensurplus = het verschil tussen de prijs die de producent voor zijn product minimaal wilt hebben (verkoopbereidbaarheid) en de prijs die hij daadwerkelijk krijgt.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden