Hoofdstuk 9, Markten en prijzen

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 697 woorden
  • 5 april 2005
  • 30 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
30 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H9 Markten en prijzen §1 Consumenten: mensen die goederen vragen om in hun behoeften te voorzien
Er zijn 2 problemen:  grote keuze  beperkt inkomen
Behoeften: alle ec. wensen die een mens heeft, hierdoor ontstaat vraag naar goederen. Schaarste: de verhouding tussen de hoeveelheid middelen van een goed en de behoefte eraan. Allocatie-probleem: het beantwoorden van de vragen; wat/hoeveel/waar/hoe/door wie/voor wie moet er geproduceerd worden. Goederen zijn alternatief aanwendbaar: ze zijn voor verschillende behoeften, op verschillende plaatsen en tijden te gebruiken. §2 Markt: het geheel van vraag en aanbod

Abstracte markt: het geheel van vraag een aanbod naar een bepaald product en alle factoren die daar invloed op hebben (huizenmarkt) Concrete markt: plaats waar vrager en aanbieders zélf aanwezig zijn, meestal ook het product.  Soorten winkels:  filiaalbedrijven: 't zelfde assortiment, dezelfde prijzen. Veel grootwinkelbedrijven zoals AH, C&A  vrijwillig filiaalbedrijven; combi van grossiers (goederen kopen bij verschillende producenten) en zelfstandig detaillisten (leveren rechtstreeks aan de consument) onder één naam, zoals Spar  warenhuizen; Hema, V&D, veel soorten producten  Kraampjesmarkten, vooral groente, fruit, vis  Veilingen; veel vragers tegenover één aanbieder • makkelijk inzicht in totale vraag en aanbod • wat wil de vrager betalen • ophoud/draaiprijzen geven min. prijs
Veilen bij afslag: er wordt bij een hoge prijs begonnen. Deze prijs wordt steeds lager, totdat een vrager koopt. Dit systeem is gericht op snelheid. De producten moeten snel weg. Veilen bij opbod: Er wordt bij een lage prijs begonnen, de vragers bieden een steeds hogere prijs; degene die het hoogste biedt wordt de eigenaar
Prijs: de in geld uitgedrukte waarde van een goed
De prijs wordt bepaald door vraag en aanbod→De vraag wordt o.a. bepaald door inkomen en behoeften.→Het aanbod wordt bepaald door de techniek, arbeid en grondstoffen
Hoge prijzen zorgen voor meer productiefactoren, door meer parttimers
Prijsstijging leidt tot vraagdaling en aanbodsstijging. Prijsdaling het omgekeerde. Prijs/marktmechanisme: het systeem dat prijzen en winsten antwoord geven op het allocatieprobleem. De gezinnen beschikken over prod. factoren en bieden deze aan. De bedrijven en overheid vragen de prod. factoren en betalen de beloningen. Ook de prijzen v/d prod. factoren komen tot stand door het marktmechanisme. De prijs bepaalt voor de gezinnen hun inkomen en behoort voor de overheid en de bedrijven tot de prod. kosten. §3 Marktvorm: vraag en aanbod bepalen samen de prijs. Maar hoe dat precies gebeurd is afhankelijk van de marktvorm (het geheel v. prijsbepalende factoren). Naarmate het aantal vragers/aanbieders kleiner is, heeft een individuele vrager/aanbieder meer invloed op de prijs. Marktvorm bepaald door: 1. aantal vragers/aanbieders:  1 aanbieder (aardagas) Je bent monopolist als er geen substituten zijn  weinig aanbieders (autoindustrie)  veel aanbieders, klein deel van de markt (agrarische producten) 2. aard van het goed  homogeen; goederen die in de ogen van de vragers volkomen aan elkaar gelijk zijn  heterogene; goederen die wel in dezelfde behoeften voorzien, maar in de ogen van de consument toch van elkaar verschillen (service, verpakking, merk). Dit kan leiden tot prijsverschillen
3. doorzichtigheid van de markt. Geen prijsverschillen tussen homogene goederen; valutamarkt. Maar dat is moeilijk vanwege de productdifferentiatie. 4. hoogte van toetredingsbarrières (is die hoog, dan is er weinig concurrentie):  wetten  aard van de productie

Productdifferentiatie: alle handelingen waardoor gelijksoortige producten in de ogen van de consument van elkaar gaan verschillen
De markt is transparant/doorzichtig als iedereen vraag en aanbod kent, waardoor prijsverschillen onmogelijk zijn. Afhankelijk van het aantal aanbieders onderscheiden we een aantal marktvormen: 1. monopolie; één aanbieder
2. beperkt aantal aanbieders; oligopolie
3. groot aantal aanbieders; volkomen concurrentie( homogene producten, dus de veiling)/monopolistische concurrentie (heterogene producten) §4 Marktgedrag: het handelen van producenten om bepaalde doeleinden te bereiken. Een doel kan zijn; grote winst, of groot marktaandeel
Marktgedrag van verschillende soorten marktvormen:  Oligopolie: zullen samenwerken en de heterogeniteit bevorderen van hun product  Volkomen concurrentie: geen reclame of productaanpassing,  monopolistische concurrentie; juist wel reclame  monopolist zal weinig moeite doen, want hij is toch de enige
Hoeveelheidsaanpassing: producent geen invloed op de prijs. Hij kan alleen de aangeboden hoeveelheid aanpassen aan de marktprijs (volkomen concurrentie) Prijszetting: individuele producent heeft meer/minder invloed op de prijs die hij wil hebben; bij monopolie, oligopolie en monopolistische concurrentie. Marktresultaat: manier waarop marktfunctie informatieverschaffing verzorgt. Goede markt; zo groot mogelijke behoeftebevrediging tegen zo laag mogelijke prijs.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.