Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 8, Overheid en miljoenennota

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1847 woorden
  • 12 juni 2004
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie, Hoofdstuk 8 Overheid & Miljoenennota §8.1 Functies van de overheid In Nederland heeft de overheid verschillende functies, zoals: 1. de allocatiefunctie: de overheid oefent invloed uit op het inzetten van de productiefactoren, door de publieke sector die in ons land bestaat. De overheid alloceert de schaarse productiemiddelen via subsidies en belastingen. 2. de verdelingsfunctie: het beïnvloeden van de inkomensverdeling. De overheid oefent hier bijvoorbeeld invloed uit door het progressieve belastingstelsel en de sociale uitkeringen. Door inkomensnivellering wordt de personele inkomensverschillen kleiner, dit gebeurd volgens de volgende inkomensverdeling: - primaire inkomensverdeling: besteedbare inkomens voordat er rekening is gehouden met betaalde inkomsten- en loonbelasting, premies en ontvangsten van sociale uitkeringen -> erg ongelijk - secundaire inkomensverdeling: besteedbare inkomens – belastingen/premies + sociale uitkeringen -> minder ongelijk
3. de stabiliseringsfunctie: het in evenwicht houden van de economie. Betreft het beheersen van de - structurele ontwikkeling v/d economie: de inzet van productiefactoren en de aard en omvang van de productiecapaciteit. Dit is gericht op de economische structuur in Nederland. VB: geen structurele werkloosheid door goede opleidingen. De structurele kant treft voornamelijk de aanbodzijde. (voldoende werk voor minder goed opgeleide mensen) - conjuncturele ontwikkeling v/d economie: de bezetting van de productiefactoren in het algemeen en de beschikbare arbeid in het bijzonder. VB: conjuncturele werkloosheid door gebrek aan vraag van consument en producent niet alle mensen, die willen werken, aan de slag kunnen. Dit betreft dus de vraagzijde. (te weinig werk voor teveel mensen)
§8.2 De ontvangsten van de collectieve sector de overheid haalt inkomsten uit: 1. Belastingen -> al het geld dat afkomstig is van de burgers, onderverdeeld in: o directe belastingen: zoals loon- en inkomstenbelasting, vennootschapbelasting en vermogensbelasting. o indirecte belastingen: zoals omzetbelasting (BTW); accijnzen (benzine, sigaretten) en bijzondere verbruiksbelasting (wordt betaald bij aanschaf van nieuwe auto’s/motorfietsen). De indirecte belastingen houden rekening met de bestedingen. 2. Niet-belastingen -> inkomsten die worden gehaald uit aardgasopbrengsten, omroepbijdragen, winstuitkeringen door overheidsondernemingen aan de schatkist en opbrengsten van boetes. Tot de niet-belastingen behoren ook de retributies: heffingen voor diensten die de overheid aan de burgers verleent, zoals afgifte van paspoorten, school- en collegegelden. Premies voor de sociale verzekeringen, vormen geen ontvangst voor de overheid maar komen in handen van o.a. de bedrijfsverenigingen en de Sociale Verzekeringsbank (de collectieve sector). Deze verenigingen zorgen ervoor dat uitkeringgerechtigden uitbetaald worden. De sociale-premiedruk in Nederlands ligt rond de 20%, dat houdt in dat alle sociale premies bij elkaar ongeveer even groot zijn als 20% van het BBP. De ontvangsten van de collectieve sector, waar niet een direct aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat, de collectieve lasten, bestaan uit: 1. belastingen
2. sommige niet-belastingmiddelen
3. sociale verzekeringspremies
De collectieve lasten in een percentage van het BBP uitgedrukt = de collectieve-lastendruk. §8.3 Beginselen van belastingheffing De beginselen voor de belastingheffing kunnen worden onderscheiden in: • Draagkrachtbeginsel = iemand met een hoog inkomen kan naar verhouding meer belasting betalen dan iemand met een laag inkomen -> verdeling van de belastingdruk d.m.v een progressief belastingstelsel. • Beginsel van de bevoorrechte verkrijging = over vermogens die met betrekkelijk weinig inspanning verkregen worden (zoals een erfenis) moeten flinke successierechten betaald worden. • Profijtbeginsel = bijv. motorrijtuigenbelasting, mensen met een motorrijtuig profiteren meer van het wegennet dan mensen zonder en moeten daarom ook deze belasting betalen. Andere voorbeelden: reinigingsrechten, bibliotheekabonnement en de kosten voor een (nieuw) paspoort. • Welvaartsbeginsel = heeft betrekking op de schade die belastingheffing voor de groei kan betekenen. Een zwaardere belastingdruk naarmate het inkomen hoger wordt maakt de inkomensverdeling rechtvaardiger, maar diezelfde druk kan ervoor zorgen dat het BBP vermindert of negatief wordt. Hierdoor kan het gebeuren dat mensen zich minder gaan inspannen of gaan verhuizen naar landen waar de belastingdruk minder hoog is, belastingvlucht. • Het beginsel van de minste pijn = men gaat de belastingheffing zoveel mogelijk laten samenvallen met de inkomensverkrijging of –besteding, zodat het aantal aftrekposten groter wordt (dus betrekking op de uitvoering van de belastingheffing) • Het beginsel van de maximale realisatie = de belastingopbrengst moet voor de fiscus met zo weinig mogelijk kosten gepaard gaan, zonder dat de rechtszekerheid in gevaar komt. §8.4 Reacties op de druk van de collectieve lasten Men kan via verschillende manieren onder de belasting uitkomen: • Afwentelen: een ander laten betalen. VB: een werknemer eist extra loonstijging. Wanneer dit lukt, worden de loonkosten en belastingen van de ondernemingen hoger. Dit kan een negatief effect hebben op de economie, zoals daling van de bedrijfswinsten, slechtere concurrentiepositie en vermindering van het aantal arbeidsplaatsen. • Ontduiken: het verzwijgen van inkomsten voor de fiscus. Bijv. doordat iemand op een buitenlandse rekening rente ontvangt over zijn tegoed en dit niet vermeldt op de belastingaangifte. Dit is dus illegaal. • Ontwijken: op een geoorloofde (legale) manier de belastingbetaling voorkomen, bijv door niet in Nederland te gaan tanken, maar in België omdat het daar goedkoper is. Een verhoging van de belastingen kan er toe leiden dat mensen gaan proberen het nadelige effect op hun inkomen te ontwijken/ontduiken -> mogelijk dat door verhoging van de lastendruk een daling van de belastingopbrengsten optreedt. Dit wordt weergegeven in de Laffer-curve: §8.5 De Rijksbegroting Rijksbegroting = wetvoorstel van de regering aan het parlement en gaat over de uitgaven in het komende kalenderjaar. Ook de manier waarop de uitgaven gefinancierd moeten worden volgens de regering staat in deze begroting. Miljoenennota = een samenvatting van de rijksbegroting en hierin wordt uitgelegd hoe de ingediende begroting past in de financiële en economische toestand van het land. Macro-Economische Verkenning = een boekje dat de voorspellingen over de economische ontwikkeling (en de financiële toestand van het land) voor het komende kalender weergeeft. Het parlement heeft het budgetrecht, een recht dat inhoudt dat de regering geen uitgaven kan doen zorgen dat zij zijn goedgekeurd door het parlement -> het recht van amendement. Na een begrotingsjaar wordt de uitvoering gecontroleerd door de Algemene Kamer, die verslag uitbrengt aan het parlement. De laatste jaren zijn er nogal wat bezuinigen geweest op o.a. de sociale zekerheid, ambtenaren en ambtenarensalarissen. er wordt onderscheidt gemaakt tussen: • Overdrachtsuitgaven = de uitkeringen die de overheid geeft aan werklozen, zieken, arbeidsongeschikten en subsidies die ondernemingen soms ontvangen -> de overheid ontvangt géén tegenprestatie. • Overheidsbestedingen = bijv. de aanleg van nieuwe (rijks)wegen, de bouw van Deltawerken, salarissen van werknemers bij de overheid (ambtenaren) -> de overheid ontvangt wel een tegenprestatie
§8.6 Het financieringstekort en de overheidsschuld Begrotingstekort = het bedrag dat de overheid meer uitgeeft dan zij ontvangst
Financieringstekort = laten zien met welk bedrag de staatsschuld jaarlijks stijgt. Staatsschuldquote = de staatsschuld uitgedrukt in een percentage van het BBP. §8.7 Begrotingsbeleid Liberale politieke stroming = een politieke stroming die in de 19e eeuw ontstond. De liberalen wilden zoveel mogelijk vrijheid in de economie, vooral voor de ondernemers. Momenteel zijn er nog steeds liberalen (bijv. in de VVD), zij gaan echter niet zo ver. J.M Keynes: een belangrijke, Engelse econoom die als eerste bedacht dat de overheid best een actieve rol zou kunnen spelen in de economie. Hij gaat ervan uit dat de overheid ten opzichte van de ontwikkelingen in de particuliere sector een aanvullende rol speelt. Anticyclische begrotingspolitiek = een begrotingspolitiek die tegen de cyclus van de economie ingaat: wanneer het goed gaat in de economie moet de overheid haar belastingen verhogen en haar uitgaven verlagen. Wanneer het economische leven stagneert en de bedrijvigheid op een veel lager pitje staat, moet de overheid ingrijpen door haar uitgaven te verhogen of de belastingen te verlagen. Het toepassen van deze politiek is echter niet erg gemakkelijk omdat vele uitgaven al ver van tevoren vast staan, omdat de bevolking het er vaak niet mee eens is dat wanneer het goed gaat met de economie de regering zuinig doet en omdat er steeds aanpassingen en geld gepompt moet worden in de publieke sector. Sinds begin jaren ’60 is in Nederland geprobeerd een begrotingsbeleid te voeren dat aansloot bij de aanbodzijde van het economisch proces -> structurele begrotingsbeleid. Dit structurele begrotingsbeleid werd door minister van Financiën en president van DNB, J. Zijlstra, geïntroduceerd. Bij dit beleid ziet men de besparingen als een voorwaarde voor kapitaalvorming. §8.8 De gewenste omvang van het overheidstekort Behoedzaam begrotingsbeleid = er wordt uitgegaan van een bescheiden economische groei, zodat er eerder meevallers dan tegenvallers te verwachten zijn. Het beleid wordt constanter: er zijn niet steeds bijstellingen en extra bezuinigingen nodig. De meevallers in de belastingsfeer worden allereerst gebruikt om het financieringstekort verder omlaag te brengen. Gulden financieringsregel = de norm voor het toegestane financieringstekort. Deze regel houdt in dat de overheid alleen geld zou moge lenen voor sommige investeringen (bij. voor aanleg van wegen en spoorlijnen) Inflatiecorrectie = wanneer er inflatie optreedt, horen de belastingplichtigen in een steeds hogere inkomens- en belastingschijven gaan vallen, zodat zij er reëel op vooruitgaan. Deze sluipende drukverzwaring kan worden opgevangen door aanpassing van de inkomensbelastingtarieven -> inflatiecorrectie. Door de EU en de invoering van de Euro kan Nederland niet langer zelfstandig beslissen over de hoogte van het overheidstekort. Een lidstaat kan alleen lid worden van de EMU (Europese Monetaire Unie) als deze zich aan de volgende voorwaarden houdt: 1. het financieringstekort is niet hoger dan 3% van het BBP; 2. de overheidsschuld bedraagt maximaal 60% van het BBP; 3. de inflatie is minder dan 1,5% hoger dan in de drie EU landen met de geringste geldontwaarding. §8.9 De financiering van het tekort 3 manieren om de middelen te verkrijgen om het tekort te financieren: 1. lenen op de open kapitaalmarkt door uitgifte van staatsobligatie (een waardepapier waarop staat dat de staat bij je geleend heeft) -> deze vorm van lenen wordt ook wel staatslenen genoemd. Het uitgeven van de obligaties gaat via het tendersysteem, dit houdt in dat de belegger zelf bepaald tegen welke koers zij de obligatie willen kopen. De beleggers die de hoogste koers wilt betalen, (dat kan boven pari of onder pari zijn) krijgt de obligaties. Deze obligaties worden door de staat met rente terugbetaalt. 2. onderhands lenen op de kapitaalmarkt bij de institutionele beleggers -> de staat leent ook grote bedragen rechtstreeks bij de institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen en de levensverzekeringsmaatschappijen. Deze instellingen beheren een groot deel van de besparingen van de gezinnen. Zowel voor het ministerie van Financiën als voor de beleggers is deze vorm van lenen voordelig omdat het de minste kosten met zich meebrengt. 3. kortlopend lenen op de geldmarkt -> wanneer de overheid voor korte tijd een tekort aan liquide middelen heeft (= vlottende schuld), kan zij een beroep doen op de banken. Consolidatie = wanneer de overheid een lening met lang looptijd sluit om een vlottende schuld af te betalen. §8.10 De financiën van gemeenten en provincies Overheid in ruime zin = centrale overheid in Den Haag + lagere overheden (zoals gemeenten en provincies) zij zijn o.a. belast met de aanleg + onderhoud van wegen, het bekostigen van bibliotheken, zwembaden en buurthuizen, het ophalen van huisvuil en de verzorging van een deel van het onderwijs. De gemeenten hebben 3 bronnen van inkomsten: 1. Eigen heffingen, bestaan uit: - Gemeentelijke heffingen, zoals de onroerende-zaakbelasting, de hondenbelasting of de toeristenbelasting - Diverse retributies, bijv. rioolrechten, marktgelden en parkeergelden

2. Het Gemeentefonds, de overheid stort elk jaar een vast percentage van de belastinginkomens in dit fonds. Hieruit krijgen gemeenten jaarlijks een uitkering die afhankelijk is van het aantal inwoners en de oppervlakte van de gemeente. 3. specifieke uitkeringen door de rijksoverheid, deze uitkeringen ontvangen gemeenten als vergoeding voor de taken die zij verplicht uitvoeren (bijv. zorg voor openbaar onderwijs, de politie of uitvoering van de ABW)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.