Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 8, Belastingen en sociale premies: lust of last?

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3217 woorden
  • 8 juni 2010
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie


Colectieve lastenquote= totaal collectieve lasten:nationaal inkomen
Volksverzkereingen zijn bestemd voor elke Nederlander. Vb : aow.premie zit in loon en inkomstenbelasting.
Werknemersverzekerngen zijnbestemd voor mensen in loondienst..vb is ww en wao.
De gemiddelde belastingdruk stijgt naarmate het belastbare bedrag toeneemt doordat de eerste twee schijven vooral met volkverzekeringen bezighoudt.
Gemiddelde premiedruk neemt af hoe meer belastbaar inkomen iemand verdient.
Marginale Belastingdruk = betaalde belasting : totaal inkomen

8.2
De overheid heeft bepaalde functies, te verdelen in allocatiefuntit, de stabilisatiefunctie en de herverdelingsfunctie.
Allocatie is de vraag wie wat hoeveel wanneer enz produceert. Overheid kan dit beïnvloeden door collectieve (goederen die niet splitsbaar zijn in eenheden (politie, defensie)) en quasi-collectieve goederen (individuele goederen (dus wel splitsbaar en kunnen worden betaald) die door de overheid worden voortgebracht (gas,water, openbaar vervoer, onderwijs).
Overheid heeft indirecte invloed op allocatie door heffingen, hierdoor worden producten duurder en het gebruik ontmoedigd. Vb is alcohol en tabak en loodhoudende benzine. In dit verband heet dit het opvoedingsaspect.
Overheid geeft ook subsidies, gebruik word aangemoedigd. Vb is openbaar vervoer, musea, bibliotheek. Overheid kan ook goederen verbieden (asbest) en er zijn ook goederen waarvan de overheid het gebruik wilt beïnvloeden (bemoeigoederen).
8.2.2
Bij de stabilisatiefunctie stelt de overheid haar bestedingen af op toename en verbetering van productiecapaciteit/structuur.
Bij conjuncturele onevenwichtigheid kan deoverheid de economie stabiliseren. Dit heet een anticyclisch begrotingsbeleid. Dit kan worden gedaan door subsidies te verstrekken en belasting te verlagen. Het nationaalinkomen en werkgelegenheid stijgen omdat minderhoeft worden uitgegeven. We noemen dat inverdieneffecten. Kan een hoge staatschuld ontstaan als nationaal inkomen niet stijgt.
Bij structurele onevenwichtigheid is sprake als bedrijven niet kunnen concurreren met buitenlanse bedrijven doordat de prijs te hoog is. De overheid stabiliseert dit door productiekosten te verminderen. Hierdoor stabiliseert de concurrentiepositie van bedrijven in NL. Belangrijk is het om kapitaalvernieteging te voorkomen. Dat gebeurt als machines en gebouwen niet meer worden gebruikt als bijv. een bedrijf failliet gaat.
8.2.3

Bij de herverdelingsfunctie zorgt de overheid ervoor dat het geld wat men bijv. binnenkrijgt van sociale premies weer bij de mensen met lage inkomens terecht komen door sociale uitkeringen. Het nationaal inkomen word dus door de overheid herverdeeld.
8.3
Economische politiek omdvat alle maatreglen die de overheid neemt om het economisch leven te beïnvloeden.
De rijksbegroting is een wetsvoorstel over de begrote inkomsten en uitgaven van het rijk in het komende jaar, bestaat vooral uit cijfers. De miljoenennota laat zien hoe de rijksbegroting past in de huidige situatie. Het vat de rijksbegroting samen en verantwoord bepaalde acties. Bestaat vooral uit tekst.
Het parlement (gekozen volksvertenwoordiging) bestaat uit de eerste en tweede kamer. Binnen economische politiek twee functies:
1- Controle van de regering: oordelen over zaken en vragen stellen in tweedekamer
2- Beoordeling van wetten, stemmen op bepaalde ideeën
In de begrotingsdebatten worden amendementen (wijzigingen) in de rijksbegroting voorgesteld.
De regering bestaat uit minister-president, de ministers en de staatssecretarissen. Heeft twee functies:
1- Voorbereiden, dat is als de rijksbegroting word opgesteld
2- Uitvoeren, als de regering maatregelen neemt (naar aanleiding van de rijksbegroting)
Regering word geholpen door adviesorganen:
- CBS, verzamelt en publiceert statistische gegevens. Zo krijgt de regering gegevens over bijv. belastinginkomsten
- CPB, informeert en adviseert bij het opstellen van de rijksbegroting of bepaalde maatregel dmv economische modellen.

- SER (Sociaal-Economische Raad), word om advies gevraagd bij knelpunten als bijv. sociale uitkeringen, verandering belastingstelsel, afschaffen minimumloon enz. Is benoemd door vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en bepaalde deskundigen.
Elke minister heeft zijn eigen verantwoordelijkheden. Degenen die eenrol spelen zijn:
- Minister van financiëen, verantwoordelijk voor de rijksbegroting en voor de monetaire politiek
- Minister van economische zaken, verantwoordelijk voor een gezond bedrijfsleven. Regelt zaken als subsidieregelingen, prijsvorming, exportbeleid enz.
- Minister van sociale zaken en werkgelegenheid, verantwoordelijk voor de sociale zekerheid en werggelegenheid. Neemt beslissingen als loonvorming of hoogte van sociale premies.
8.4
Inkomsten van de rijksoverheid:
- (directe belastingen) Belastingen op inkomen en winst
- (indirecte belastingen) Kostprijsverhogende belastingen
- Niet-belastingmiddelen. Vb is winstuikeringen van staatsbedrijven en aardgasbaten door verkoop van NL aardgas. Ook retributies en heffingen horen erbij. Retributies zijn inkomsten als vergoeding van een dienst van de overheid. Vb retributie is schoolgeld, parkeergeld, havengeld e.d.
Uitgaven van de rijksoverheid kun je op twee manieren verdelen:
- Overheidsbestedigen/overdrachtsuitgaven. Overheidsbestedingen zijn te verdelen in oveheidsinvesteringen(infrastructuur, bouw van scholen) en overheidscomsumptie (ambtenarensalarissen). Overheidsuitgaven bestaan uit uikeringen en subsidies.

- Uitgaven per departement.vb is aflossing en rente over de staatsschuld.

8.5
Belastingheffing in NL is gebaseerd op twee beginselen (principes). Dat zijn:
- Draagkrachtbeginsel: de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen.
- profijtbeginsel: Iedereen die profiteert van diensten van de overheid moet betalen. komt vooral tot uiting bij retributies. Vb is schoolgeld en milieuheffingen. Niet bij belasting, daar staat geen tegenprestatie tegenover.
Collectieve-uitgavenquote= totaal van de uitgaven van de collectieve sector : nationaal inkomen x 100%
In visies op de manier om de rol van de overheid steeds meer terug te dringen komen we de volgende begrippen tegen:
Privatisering: overhevelen van activiteiten van de overheid naar de marktsector. Vb is PTT naar KPN en NS.
Deregulering: het verminderen van aantal wetten en regelingen om flexibeler te kunnen werken en concurrentiepositie te verbeteren.
Decentralisatie: streven de besluitvorming over te laten aan lagere instellingen. Dus van Den haag naar gemeentes en provincies.
8.6
In nederlands treeft de overheid de volgende vijf doelstellingen na:
1 - evenwichtige arbeidsmarkt. Spanningen zoals werkloosheid vermijden

2- prijsstabiliteit. Grote en snelle prijsveranderingen voorkomen.
3- rechtvaardige inkomensverdeling. Te grote of te kleine inkomensverschillen vermijden.
4- evenwichtige betalingsbalans. Streven naar balans in export en import
5- evenwichtige (duurzame) groei. Streven naar productie en consumptiegroei die niet ten koste gaat aan welvaart voor latere generaties.
8.7
De overheid kan om de doelstellingen te realiseren gebruikenmaken van verschillende economische instrumenten. We hebben er drie:
1: instrumenten die ingrijpen in de omvang van productie, inkomen en bestedingen.
Gaat om de verbetering van de conjuctuur. Dit kan door
- Begrotinspolitiek: overheid kan belasting verlagen of uitgaven verhogen
- Monetaire politiek: de centrale bank verruimt de mogelijkheden voor banken om leningen af te sluiten
- Inkomenspolitiek: kan door sociale uitkeringen te verhogen of inkomstenbelasting te verlagen.
- Prijspolitiek: Het verlagen van prijzen voor eigen producten. Denk aan paspoorten, openbaar vervoer, gas water licht.
2: instrumenten die ingrijpen in de structuur van productie, inkomen en bestedingen.

Gaat om de verbetering van de aanbodkant van de economie. Gebruikt volgende methoden:
- Investeringspolitiek: subsidies voor bedrijven voor verbetering of verbetering van de infrastructuur.
- Handelspolitiek: Bevoorbeeld het afsluiten van handelsovereenkomsten met andere landen.
- Belastingpolitiek: Het verlagen van de loonbelastingen (factor arbeid) en op andere productiefactoren de kosten verhogen
- Consumptiepolitiek: via heffingen en subsidies kan de overheid bepaalde goederen stimuleren en juist andere afremmen
3: instrumenten die ingrijpen in de sturing van productie, inkomen en bestedingen.
Stel dat overheid “meer markt, minder overheid”. Dat kan ze met de volgende instrumenten behalen:
- Deregulering
- Privatisering
- Marktinterventie: dmv heffingen en subsidies de marktwerking verbeteren als bepaalde markten niet lekker lopen
8.8
Productiecapaciteit is mazimaal mogelijke productieomvang in een bepaalde periode. Wordt nooit helemaal benut vanwege praktische redenen. Wordt onderscheid gemaakt in theoretische capaciteit en capaciteit bij normale bezetting.
Op korte termijn is de productiecapaciteit van onderneming/land te veronderstellen. Je ziet dat het nationaal inkomen op korte termijn afhangt van de effectieve vraag.
De effectieve vraag zijn de bestedingen van gezinnen (consumptie), bedrijven (investeringen), overheid(overheidsbestedingen) en export.

Als effectieve vraag hoog is spreek je van hoogconjunctuur. Als die zo hoog is dat er een tekort aan arbeidskrachten zijn, heet dit een overspannen arbeidsmarkt. Lage effectieve vraag is laagconjunctuur. Dat veroorzaakt conjunctuur-werkeloosheid. Neemt nationaal inkomen minder toe dan trend, dan is er een recessie. Vergevorderd heet dit een depressie.
Bij laagconjunctuur is er onderbesteding, de effectieve vraag is kleiner dan normale bezetting toelaat. Bij hoogconjunctuur heb je overbesteding. Effectieve vraag is groter dan de normale bezetting aankan. Als effectieve vraag gelijk is aan capaciteit van normale bezetting, is er sprake van bestedingsevenwicht.
Verwachtingen, en ten gevolge het consumentenvertrouwen, zijn heel belangrijk bij conjunctuur. Bij hoog vertrouwen gaan consumenten meer uitgeven. Ze durven meer te lenen, waardoor de geldhoeveelheid omhooggaat en er meer besteed kan worden.
Producentenvertrouwen groeit samen met het consumentenvertrouwen. Ze merken dat in hun orderportefeuille.
Consumentenvertrouwen, producentenvertrouwen, geldhoeveelheid en de orderportefeuille zijn de conjunctuurindicatoren. Ze dienen als conjunctuurbarometer. Als prognose gunstig is ontstaat de self-fullfilling prophecy. De bestedingen nemen toe en de economie groeit.
Als de overheid maatregelen neemt om een conjuncturele beweging tegen te gaan, spreek je van anticylisch begrotingsbeleid. Heet ook wel het keynesiaans beleid. Vb is belasting en overheidsbestedingen aanpassen.
Als de overheid haar bestedingen verhoogt, zal het nationaal inkomen zijn gestegen met een veelvoud. Besteed de overheid 1 miljoen, dan krijgen ze 4 miljoen nationaal inkomen terug. De multiplier is dan 4 en heet het multiplier-effect.
Naast dat bestedingen en nationaal inkomen elkaar opjutten en elkaar steeds hoger maken, is er nog een ander manier om bestedingen te vergroten. Dat is door verruiming van de kredietmogelijkheden door bijv. de rentestand te verlagen. Er wordt makkelijker geleend en meer geconsumeerd.
8.9
Conjuncturele ontwikkeling ( bestedingen, economishe ontwikkeling op korte termijn) en structurele ontwikkeling (uitbreiding/verbetering van productiecapaciteit, economische ontwikkeling op lange termijn).
Het bestedingseffect van investeringen is dat bedrijven meer kunnen besteden door investeringen van andere bedrijven en leidt tot een verbeterde conjunctuur.

Het capaciteitseffect van investeringen is dat de productiecapaciteit wordt veroorzaakt door investeringen die gedaan zijn en waardoor er meer productiecapaciteit ontstaat.
Bestedingen (en dus de conjuctuur) gaat omhoog als belasting omlaag gaat. Er is dan meer te besteden. Voor structurele ontwikkeling betekent verlaging van de belasting een betere concurrentiepositie.
Bestedingen (en dus de conjuctuur) gaan omlaag als de besparingen omhoog gaan. Er is dan minder te besteden. Voor structurele ontwikkeling betekent verhoging van de besparingen een stijging van de productiecapaciteit. Er is immers meer geld om te investeren.
Investeringen zullen als gevolg hebben dat onderbesteding omlaag gaat, omdat er meer besteed kan worden. Maar de onderbesteding kan ook verder omhoog gaan omdat de productiecapaciteit omhoog gaat waardoor er weer meer geïnvesteerd moet worden.
Ook de overheid en de ECB kunnen elkaar tegenwerken als de overheid de investeringen bevorderd en de ECB de rente omhoogklapt. Dan word het extra bespaarde geld alsnog niet geconsumeerd.
8.10
Het tekort op de rijksbegroting heet het begrotingstekort. Om dit tekort op te vullen worden er staatsleningen uitgeschreven. Als je je inschrijft voor een staatslening, dan kopen je staatsopbligaties. Dat zijn leningen aan de staat waar je rente over ontvangt.
Een nadeel van obligaties is dat de vraag naar geleend geld stijgt, dan gaat de rentestand omhoog wat nadelig is voor de bestedingen van mensen. Bedrijven die noodzakelijk geld moeten lenen hebben dan te maken met hogere rentekosten, wat in de verkoopprijzen terugkomt. Nadelig voor bestedingen consument en internationale concurrentiepositie.
Het begrotingstekort kun je terugdringen door de tarieven van loon- en inkomstenbelasting te verhogen. Ondernemingen zullen deze stijgende kosten doorberekenen in hun verkoopprijzen, dus word het afgewenteld op de de consument. Als dat gebeurt, spreek je van kosteninflatie.
Stijgt nationaal inkomen met 5% en prijzen door inflatie met 2%, dan is de reële koopkrachtstijging te berekenen met indexcijfers 105 en 102: 105:102 x 100% = 102,94. Koopkracht stijgt met 2,94%

De staatschuld is al het geld dat de overheid mnog moet terugbetalen aan degenen (binnen en buitenland) die geld hebben uitgeleend aan de staat. Dus niet de schuld die de staat aan het buitenland heeft. Aflossingen worden vaak direct weer omgezet in leningen, omdat obligaties risicoloos zijn. De staat betaalt toch wel terug, in tegenstelling aandelen.
Het begrotingstekort minus de aflossing van de staatschuld is het financieringstekort. Een financieringstekort van 9 miljoen betekent dat de staatschuld met 9 miljoen per jaar stijgt. Als de overheid 15 miljoen leent en 6 miljoen aflost, kom je daar op uit.
Om vergelijkingen te kunnen maken met voorgaande jaren en landen wordt de staatschuldquote berekend. Men drukt dan de staatschuld als percentage van het bruto binnenlands product. Je berekent het BBP door de bruto toegevoegde waarden van bedrijven en de overheid van een land bij elkaar op te tellen
BBP – door Nederlands in het buitenland verdient + door buitenlanders in Nederland verdient = BNP.
Staatsschuld : BBP x 100% = staatsschuldquote. Hiermee is de ontwikkeling van de staatsschuld makkelijk te vergelijken met voorgaande jaren.
Hoge financieringstekort zorgt voor hogere rente-uitgaven. Financieringstekort hoeft niet altijd slecht te zijn. Door overheidsinvesteringen met dit geleende geld kan op lange termijn geld verdient worden. Denk aan verbetering van concurrentiepositie en verbetering van productiestructuur (infrastructuur). Overheid ontvangt meer belasting en kan daarmee de rente en aflossing mee betalen.
Als de overheid geld leent voor consumptieve uitgave word het geld niet direct terugverdient. Is niet helemaal waar, want hierdoor gaat de conjunctuur omhoog, wat voor meer bestedingen zorgt.
Twee belangrijke voorwaarden voor invoering euro:
- financieringstekort moest kleiner zijn dan 3% van BBP
- staatsschuldquote moest kleiner zijn dan 60% van BBP
8.11
Doel van sociaal stelsel is bestaanszekerheid verschaffen aan iedereen in NL. Ook kan de inkomensverdeling door het sociale stelsel worden beïnvloed.
De sociale zekerheid komt voort uit solidariteit (clementie van de sterkeren voor de armeren) en uit eigenbelang (iedereen kan in barre omstandigheden terechtkomen).
Het sociale stelsel kunnen we verdelen in sociale voorzieningen en sociale verzekeringen. Sociale voorzieningen (overheidshuizen, bibliotheken, openbaar vervoer) komt van de overheid, dus van de belastingbetaler. De sociale verzekeringen zijn te verdelen in volksverzekeringen (betaald door mensen met inkomen, vb aow) en werknermersverzekeringen (betaald door werknemers en werkgevers, vb ww, wao)

Belastingdienst int de volksverzekeringen. Verschillende verzekeringen:
AOW ( staatspensioen voor iedereen ouder dan 65),
ANW (geeft nabestaanden van kostwinners recht op uitkering)
AAW (geeft mensen die arbeidsongeschikt zijn recht op uitkering)
AWBZ (recht op vergoeding voor bijzondere ziektekosten)
AKW (geeft recht op een bijdrage in kosten van een gezin met kinderen). Wordt betaald door overheid, niet door werknemers.
Je ziet dat er word verzekerd tegen inkomstenderving en hoge kosten. Is geen percentage van het brutoloon, maar een vast bedrag.
Werknemersverzekeringen gelden alleen voor mensen in loondienst. De ziektewet is geprivatiseerd, dat betekent dat niet de overheid maar de werkgever het loon doorbetaald van een zieke werknemer. We onderscheiden:
WAO (zelfde als AAW)
WW (geeft mensen die ontslagen zijn een bepaalde periode recht op een uitkering)
ZFW (geeft werknemers die via het ziekenfonds verzekerd zijn recht op een vergoeding van ziektekosten). Vergoedt de kosten die ziekte met zich meebrengen.
ZW (geeft werknemers die ziek zijn recht op een uitkering door inkomstenderving)

Is een percentage van het brutoloon.
De overheid bepaalt de premietarieven en de hoogte van uitkeringen. Iedereen moet een nominale premie (vast bedrag) aan de ZFW. Doordat sociale premies alleen uit de eerste twee schijven kan worden gehaald, zit er een maximum aan deze premies.
Bij sociale voorzieningen gaat het om de ABW (bijstandswet), geldt voor mensen die niet meer in aanmerking komen voor een andere uitkering. Het bedrag word het sociaal minimum genoemd. Geldt ook voor jongeren jonger dan 21 jaar die geen werk kunnen vinden. Is een vast bedrag per maand.
8.12
Om de kosten voor sociale zekerheid te verminderen worden veel sociale verzekeringen naar de marktsector overgeheveld. Dat heet privatisering. Vb is Ziektewet. Hoe minder ziekte in een bedrijf heerst, hoe minder de premie voor de werkgever word. Hierdoor zal hij de arbeidsomstandigheden verbeteren. Aan de andere kant zullen ongezonde mensen minder snel worden aangenomen.
Bij de AOW is pas te zien hoeveel de sociale zekerheid kost. Door de vergrijzing moeten minder werkenden meer geld ophoesten voor meer ouderen. Om de extreme premieverhogingen voor te zijn heeft de regering het AOW fonds ontwikkeld. Dat is een fonds waarin geld apart word gelegd voor deze premie.
Waarom moet sociale zekerheid wél naar de markt worden overgeheveld:
- Efficiency (de overheidsinstellingen hebben geen concurrentie en werken minder vlot dan de particuliere instellingen)
- eigen verantwoordelijkheid (Met particuliere instellingen kun je je eigen polis beslissen, met veel of weinig zekerheid.
- Lagere collectieve lasten (collectieve lasten zijn hoog in NL, dat komt door sociale premies. Door die premies naar de markt over te hevelen worden collectieve lasten lager)
- zekerheid (Als je iedereen verplicht om zich te verzekeren is niemand meer onverzekerd)

- Solidariteit (mensen die wél een inkomen hebben betalen sociale premies om de sociale uitkeringen van mensen die geen inkomen hebben te betalen)
- lastenverdeling (Hoewel de collectieve lasten dalen, zullen mensen meer van hun netto-inkomen betalen aan premie)
- betaalbaarheid (Het stelsel kost NL erg veel, er komen minder actieven bij en meer mensen die uitkering trekken.)
In Nederland geldt het omslagstelsel. Dat betekent dat van de sociale premies die in een jaar betaald worden ook de sociale uitkeringen van dat jaar betaald worden. Bij pensioenen geldt een kapitaaldekkingsstelsel. Je betaalt als je werkt pensioenpremie en daarvan krijg je later pensioen.
Er zijn tegenwoordig in de pensioenvoorziening manieren ontworpen om eerder met pensioen te gaan (flexibele pensionering). Een van die maatregelen was de VUT (vervroegde uittreding). Maar bij de VUT werkt het omslagstelsel en dat is erg duur.
Mensen kunnen ook aanvullend pensioen nemen. Dat kan na hun 65e bij hun pensioen worden opgeteld, maar ook worden gebruikt om eerder met pensioen te gaan. Sommige pensioenen zijn waardevast (stijgt mee met de prijzen), anderen zijn welvaartsvast (stijgen mee met de lonen).
8.13
Een stijging van belasting- en premiedruk -> werknemers moeten meer betalen en eisen meer brutoloon om er niet op achteruit te gaan -> werkgevers verhogen de verkoopprijs om lagere winst te voorkomen -> door prijsverhoging eisen werknemers meer loon.
Door deze afwentelingsmechanismen verzwakt de concurrentiepositie. Dit voorbeeld heet een loonprijsspiraal. Lonen,prijzen jutten elkaar op.
Belasting ontwijken is toegestaan. Vb = in een land met mild belastingregime gaan wonen, in het buitenland tanken enz. Je kunt ook je bestedingspatroon aanpassen naar de belastingwetten. Bijvoorbeeld veel kosten maken en die van de inkomstenbelasting aftrekken.
Belasting ontduiken is niet toegestaan. Vb = zwart werken en omzet verzwijgen. Als je omzet verzwijgt ontvangt de werkgever meer geld en wordt er te weinig BTW afgedragen.

Vroeger werd veel fraude gepleegd met sociale uitkeringen. Mensen lieten zich dan werkeloos verklaren om in de WAO terecht te komen. Ook in de bijstand is er misbruik, dat komt omdat het verschil tussen de uitkering en het minimumloon heel klein is. Men word niet geprikkeld om een baan te gaan zoeken.
Fraude met belastingen en uitkeringen is de volgende manieren tegen te gaan:
- fraudebestrijding (strengere controles, simpelere regels, hoge boetes)
- regelgeving aanscherpen
- prikkels inbouwen (vb = vakantiedagen afnemen bij afweizgheid, uitkeringen verlagen)
8.14
Het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon is de wig. Werkgevers zien graag een vermindering van de loonkosten, dat geld kunnen ze dan ergens anders voor gebruiken.
Omdat het verschil tussen het minumumloon en de netto-uitkering voor mensen in de bijstand klein is hebben ze de prikkel niet om aan het werk te gaan. Ze gaan er zelfs op achteruit omdat ze heel veel sociale uitkeringen niet meer krijgen als ze aan het werk zijn. Hierdoor is er een daling van het aanbod van arbeid.
Dit wil zeggen: als de sociale premies omlaag gaan neemt het aanbod aan arbeid toe. Aan de vraagkant omdat arbeid goedkoper wordt voor de werkgevers. Aan de aanbodkant omdat het verschil tussen de uitkering en het minimumloon minder wordt. Hierdoor zullen meer mensen van de beroepsbevolking gaan werken, gevolg is een stijging van de participatiegraad (deelnemersgraad). Hierdoor ontstaat er meer draagvlak: er zijn meer actieven die premie betalen voor minder inactieven.
Maatregelen om arbeidsparticipatie te bevorderen en het beroep op sociale zekerheid te verkleinen zijn:

- subsidies verstrekken om werklozen in dienst te nemen
- werklozen begeleiden bij hun scholing en werkervaring laten opdoen
- mogelijkheden van kinderopvang verbeteren
- de sociale zekerheid privatiseren
- flexibele pensionering mogelijk maken.









REACTIES

-.

-.

Dankjewel!

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.