Paragraaf 1:
Balans= overzicht van bezittingen & schulden (moet altijd in balans zijn)
-alles is opgesplitst in verschillende delen
- verschil tussen bezittingen – schulden = eigen vermogen
Activa (debetzijde) = alle bezittingen
-vaste activa= bezittingen die langer dan een jaar meegaan (winkel, auto)
-vlottende activa= bezittingen die korter dan een jaar mee gaan (goederen)
-bedrijf krijgt nog geld van klant → debiteuren
-liquide middelen= direct beschikbaar geld (kas, banktegoed)
Passiva (creditzijde) = alle schulden + eigen vermogen
-vreemd vermogen= alle schulden
-lang vreemd vermogen= schulden met een looptijd langer dan 1 jaar
-kort vreemd vermogen= schulden die binnen een jaar moeten worden betaald
-nog te betalen rekeningen→ crediteuren
-eigen vermogen= bezittingen – schulden
-bij negatief eigen vermogen→ meer schulden dan bezittingen
|
Paragraaf 2:
Winst-en-verliesrekening (resultatenrekening)
=schematische overzicht van alle kosten, opbrengsten, en de winst.
-aan de debetzijde staan alle:
-aan de creditzijde staan de opbrengsten → omzet
-aan de debetzijde komt ook de winst om de rekening in balans te brengen
-om te kijken of het bedrijf het goed heeft gedaan vergelijk je het totale vermogen met de winst. (totale vermogen = eigen vermogen + vreemd vermogen)
Paragraaf 3:
Balansmutatie = verandering op de balans
-balans moet altijd in evenwicht zijn, dus als er iets veranderd aan de ene kant, veranderd er ook wat aan de andere kant, tenzij er aan de ene kant iets gebeurd wat het weer in balans brengt.
Mutaties op resultatenrekening
-alle kosten en opbrengsten worden opgeschreven.
-hoeven elkaar niet in evenwicht te houden→doet de winst
-als er een goed wordt verkocht komt de inkoopwaarde bij debet en de omzet bij credit.
-voorbeeld:
Broek heeft inkoopwaarde 35,- en wordt verkocht voor 120,-
Debetzijde |
Creditzijde |
Voorraad goederen - 35,- |
Eigen vermogen + 85,- |
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden