Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 5

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2895 woorden
  • 8 maart 2003
  • 78 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
78 keer beoordeeld

Economie hoofdstuk 5 Produceren voor de markt. Winst maken hoe doe je dat? Van belang is: ondernemen, prijsvorming en economische mededinging. 5.1 ondernemingsvormen. eenmanszaakè onderneming met 1 eigenaar. Hij heeft de leiding en is alleen aansprakelijk. VOF: Vennoten brengen arbeid en vermogen in. Dit wordt vooraf bepaald. Iedere vennoot is aansprakelijk voor de schulden ook al heeft hij die niet gemaakt. Winstverdeling is afhankelijk van inbreng. BV en NV: Aandeelhouders zijn eigenaren van de onderneming. Ieder jaar krijgt aandeelhouder deel vd winst dividend. Van de winst gaat eerst 35% vennootschapsbelasting af en daarna wordt het verdeeld. Ook naar reserve. Aandeelhouders zijn niet prive aansprakelijk. Als je vermogen nodig hebt kan je als NV zijnde aandelen uitgeven. Iedereen kan die kopen. Aandeelhouders van BV zijn meestal familieleden of personen uit kleine kring. 5.2 Balans en de resultatenrekening van een onderneming. Onderneming moet jaarlijks resultatenrekening opstellen. Balans van bezittingen, schulden en eigen vermogen(- vreemd vermogen). Op de balans staan aan de rechterkant Eigen en Vreemd Vermogen, zoals aandelenvermogen, reserves., schulden en crediteuren. Aan de linkerkant staan de bezittingen zoals, grond, machines, gebouwen, voorraden, geld in kas, bank, giro en debiteuren. Kosten en opbrengsten staan niet op balans, maar op resultatenrekening(= winst en verlies rekening). Balans is een moment opnamen, resultatenrekening is winst of verlies over een bepaalde periode.
5.3 Investeren. De kapitaalgoederen bepalen hoeveel eenheden product een onderneming kan voortbrengen. Productiecapaciteit= het aantal producten dat in een bepaalde periode maximaal voortgebracht kan worden. Productievolume of productieomvang = de werkelijke omvang van de productie van een onderneming in een bepaalde periode.( Bijv: prod.cap = 200, prod volume = 160 dus 160/200X 100%= 80% benut.) Op lange termijn kan de productiecapaciteit toenemen door aanschaf van nieuwe of verbeterde kapitaalgoederen. Factoren die de omvang van investeringen bepalen: - Winstverwachting: meer winst is meer financiële middelen om te investeren. - Afzetverwachting: toename afzet: uitbreiding productiecapaciteitè kan je meer afzetten. - Vermogenskosten: bij lage rentestand is investeren m.b.v. lening aantrekkelijk. Bij investeringen verschil tussen Bruto en Netto investeringen. Bruto- investeringenè Alle investeringen van een bedrijf in een bepaalde periode. Netto- investeringenè Bruto investeringen minus de investeringen wegens vervanging van versleten kapitaalgoederen. Afschrijvingenè Waardeverlies van kapitaalgoederen door slijtage.(bijv machine 50000, afschrijven in 5 jaar, dus elk jaar 10000 opzij zetten om na 5 jaar nieuwe machine te kopen) Investeren kan je in vaste kapitaalgoederen of in vlottende kapitaalgoederen. Vast kapitaal: gaat meer dan 1 productieproces mee (machines, gebouwen) Vlottend kapitaal: gaat 1 productieproces mee (grondstoffen, halffabrikaten). Er zijn diverse investeringen: - Vervangingsinvesteringen: Versleten vaste kapitaalgoederen worden vervangen door nieuwe. - Uitbreidingsinvesteringen: Vaste kapitaalgoederenvoorraad wordt uitgebreid met nieuwe machines, gebouwen of inventaris. - Voorraadinvesteringen: Als de eindvoorraad van een bepaalde periode groter is dan de beginvoorraad,dan is er sprake van een positieve voorraadmutatie. - Netto-investeringen: uitbreidingsinvesteringen + voorraadinvesteringen. - Bruto-investeringen: nettoinvesteringen + vervangingsinvesteringen. 5.4 Productiecapaciteit. Omvang en aard van de productiecapaciteit kan veranderen. Productiefactor Omvang hangt af van Productiviteit hangt af van
Natuur natuurlijke omgeving uitputting natuurlijke hulpbronnen
natuurlijke hulpbronnen milieuvervuiling
Arbeid beroepsbevolking scholing/ervaring/arbeidsverdeling/ gezondheid
Kapitaal investeringen technische ontwikkeling
Ondernemersactiviteit bereidheid om economische kwaliteit van de ondernemersbeslissingen
risico’s te nemen
Diepte investeringen: Hoeveelheid kapitaalgoederen neemt meer toe dan de hoeveelheid arbeid.(arbeidsbesparende investering), vooral als arbeid duur is of als er verbeterde machines komen. Milieubesparende investeringen: Bijv. als er strenge milieueisen zijn. Kapitaalbesparende investeringen: Als er door een investering minder eenheden kapitaal nodig is voor dezelfde productieomvang.(betere machines) Productinnovatie: Vernieuwing: met succes nieuwe of verbeterde producten voortbrengen. (discman) Procesinnovatie: met succes gebruik maken van nieuwe productietechnieken. (thuisbankieren) Factoren die bepalen of ondernemingen geschikt personeel kunnen aantrekken zijn: - Scholingsgraad van de beroepsbevolking - omvang van de beroepsbevolking - In hoeverre is de potentiele beroepsbevolking bereid om betaalde arbeid te verrichten. 5.5. De wereld 1 markt. Concurrentie uit andere landen. Afspraken EU: vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal. Ook buiten Europa afspraken: mondiale vrijhandelsafspraken. Om productiecapaciteit in stand te houden moet concurrentie vermogen groot zijn. Om te voorkomen dat de productiecapaciteit in Nederland niet verloren gaat moet de overheid rekening houden met de wensen van de ondernemingen.(bijv. goed personeel en gunstig investeringsklimaat). Maatregelen die de overheid kan nemen zijn: Wensen Bedrijfsleven Maatregelen Overheid -lage loonkosten loonmatiging bepleiten in de Stichting vd Arbeid -goed personeel goed onderwijsstelsel en arbeidsmobiliteit bevorderen -meer vrouwen in arbeidsproces kinderopvang en arbeidstijdverkorting bevorderen -flexibel inzetbaar personeel flexibilisering van de arbeidsmarkt bevorderen -laaggeschoold personeel winstgevend loonkostensubsidies geven voor het in dienst nemen van

in dienst kunnen hebben laaggeschoold personeel -innovatie subsidies geven voor technische ontwikkeling -goede verbindingswegen infrastructurele voorzieningen bevorderen
Milieubeleid van de overheid kost geld en daardoor kan de concurrentiepositie verslechteren. De consumptie van milieubelastende producten neemt af, omdat ze duurder worden en dan worden er meer milieuvriendelijke producten gekocht. 5.6 Het break-evenpunt. Variabele kostenè kosten die variëren met de productieomvangè meer producten voortbrengen, meer grond en hulpstoffen nodig. Constante kostenè kosten die niet variëren met de productieomvang( bijv afschrijvingskosten, interestkosten, huurkosten) De constante kosten kunnen wel veranderen door bijv huurverhoging of als een onderneming gaat uitbreiden. Het totaal van alle kosten (TK) is gelijk aan de som van de totale variabele kosten(TVK) en de totale constante kosten(TCK) Dus: TK= TVK + TCK
zie schema blz 213. Proportioneel variabele kostenè Als de TVK evenredig stijgt met het aantal eenheden product. Samenhang tussen aantal eenheden product en de bijbehorende kosten kan je duidelijk maken met kostenfuncties. Kostenfunctie laat zien wat het verband is tussen de kosten en het aantal geproduceerde eenheden product. zie grafiek blz 214
De Totale Winst(TW) van de onderneming is gelijk aan het verschil tussen de Totale Opbrengst(TO) en de Totale Kosten(TK) Dus: TW = TO – TK. Bekijk berekeningen blz 215 en 216. Hoeveel eenheden product een onderneming gaat voortbrengen is afhankelijk van zijn doelstelling. Maximale Winst, of Kostendekkend etc. Je kan dat uit de grafiek aflezen. Kostendekkend kan je ook op de volgende manier uitrekenen: TO – TK = 0 of TO = TK 5.7 De vraag naar consumptiegoederen. Je kan alleen winstgevend produceren als je genoeg verkoopt. Welke factoren bepalen de vraag van de consumenten naar een bepaald consumptiegoed: - Preferenties: als ze geen behoefte eraan hebben kopen ze het niet. - Inkomen: hoe hoger het inkomen hoe meer je koopt. - Prijs van het product: Hoe lager de prijs hoe meer er gekocht wordt. - Prijzen van andere producten - Aantal vragers: als er meer mensen zijn, wordt er meer gekocht. Preferenties worden beïnvloed door reclames. Substitutiegoederen: producten die elkaar kunnen vervangen bijv Pepsi cola en Coca cola
Complementaire goederen: producten die elkaar aanvullen. bijv Benzine en auto’s. Als de prijs verandert (oorzaak), dan verandert de gevraagde hoeveelheid(gevolg). Prijsvraaglijn geeft aan hoeveel eenheden van een product wordt gekocht bij verschillende prijzen van het product. Als er andere omstandigheden veranderen dan kan de gevraagde hoeveelheid ook veranderen bijv. als het warm weer is dan worden er meer ijsjes verkocht. Prijsvraaglijn kan ook op wiskundige manier: P = prijs van het product

Qv = gevraagde aantal van het product. zie schema blz 221. Individuele vraagfunctie: een vraagfunctie die het verband weergeeft tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van 1 persoon. Als je die allemaal bij elkaar optelt dan krijg je de collectieve vraagfunctie. 5.8 De prijselasticiteit van de vraag. Als bijv. de prijs van aardappelen stijgt wordt er niet minder aardappelen verkocht: (prijs)inelastisch. Als bijv. de prijs van gebak stijgt wordt er wel minder gebak verkochtè (prijs) elastisch. Hoe bereken je de
elasticiteit = procentuele verandering van het gevolg : procentuele verandering van de oorzaak. prijselasticiteit= procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid : procentuele verandering van de prijs(oorzaak) De prijselasticiteit is bijna altijd negatief omdat: - een stijging van de prijs veroorzaakt normaal gesproken een daling van de gevraagde hoeveelheid. - bij een daling van de prijs stijgt normaal gesproken de gevraagde hoeveelheid. Procentuele verandering bereken je met nieuwe waarde – oude waarde : oude waarde X 100% Zie blz. 224. Als de prijselasticiteit (Ev) = -0,25 dan betekent dat: - als de prijs stijgt met bijv 10%, dan daalt de vraag met 0,25 X 10%= 2,5% - als de prijs daalt met bijv. 20%, dan stijgt de vraag met 0,25 X 20%= 5% Het – teken wil zeggen: de stijging van de oorzaak leidt tot een daling van het gevolg. Als p met een groter % stijgt dan Qv daalt, dan: - neemt TO=PxQv toe. - ligt Ev tussen –1 en 0 omdat het negatieve getal boven de breukstreep kleiner is dan het positieve getal onder de breukstreep. Dan is er sprake van een inelastische vraag. zie vb 7 blz. 226
Als p met een kleiner % stijgt dan Qv daalt, dan: - neemt TO=PxQv af. - is de uitkomst van Ev kleiner dan –1 omdat het negatieve getal boven de breukstreep groter is dan het positieve getal onder de breukstreep. Dan is er sprake van een elastische vraag. zie vb 8 blz 226
Vraag naar primaire goederen (melk, brood etc) zijn vrijwel volkomen inelastisch. De prijselasticiteit van de vraag is gelijk aan (bijna)0. Deze goederen heb je altijd nodig. Ook wel de procentuele verandering van Qv boven de breukstreep is (bijna) 0. 5.9 De prijsvorming op de markt. Concrete marktè sprake van een duidelijk aanwijsbare geografische plaats waar vragers en aanbieders elkaar op vaste tijden ontmoetenè bijv. groentemarkt, veiling, automarkt. Abstracte marktè heeft geen duidelijk aanwijsbare plaats waar vragers en aanbieders elkaar op vaste tijden ontmoeten. bijv. huizenmarkt, de arbeidsmarkt en de vermogensmarkt. Als vragers en aanbieders geen invloed op de prijs kunnen uitoefenen dan wordt de prijs bepaalt door het marktmechanismeè aanbod van het product en de gevraagde hoeveelheid wordt gelijkè er is evenwicht. Aanbod kan je weergeven met een aanbodlijn en een aanbodfunctie. Aanbodlijnè laat zien hoeveel eenheden van een product wordt aangeboden bij uiteenlopende prijzen van een product. Meestal komt er bij een hogere prijs meer eenheden van het product in omloop, want je kan goede winst maken. Als er een positief verband is tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid dan betekent dat: - een stijging van p leidt tot een stijging van Qa (aangeboden hoeveelheid) - een daling van p leidt tot een daling van Qa. Zie blz 230
Evenwichtsprijs: de prijs waarbij de gevraagde en de aangeboden hoeveelheid gelijk zijn. Dit is dus als Qv=Qa. De evenwichtsprijs is een moment opname, omdat de vraag en aanbod lijnen steeds verschuiven. De vraaglijn van een product schuift naar rechts als: - de behoefte aan een goed toeneemt - het inkomen van de gezinnen stijgt - de prijzen van vergelijkbare producten stijgen - het aantal vragers toeneemt

Er wordt dus meer gevraagd van dat product. De aanbodlijn van een product schuift naar rechts als: - de technische ontwikkeling het eenvoudiger maakt om een product voort te brengen - het aantal aanbieders toeneemt. Dat gebeurt vooral als de evenwichtsprijs is gestegen door de toegenomen vraag. 5.10 Het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie. De Eu heeft een gemeenschappelijk landbouwbeleidè de prijzen voor landbouwproducten en de regelingen voor het voortbrengen van landbouwproducten voor alle boeren in de Eu zijn gelijk. Doelstellingen van het beleid: - een gemeenschappelijke landbouwmarkt. - vergroting van de productiviteit in de landbouw - een redelijk inkomen voor de landbouwers - stabilisering van de prijzen voor landbouwproducten - het veiligstellen van de voedselvoorziening - redelijke prijzen van landbouwproducten voor de consument
Minimum prijzen, zodat er meer ruimte is om te investeren. Soms is aanbod groter dan de vraagè aanbodoverschot. De overheid koopt dit overschot op. Krijgen subsidies om ook buiten Europa hun producten af te zetten, omdat anders hun prijs te duur is. Om producten buiten Europa tegen te gaan worden er invoerheffingen ingevoerd. Als er veel overschot is kost dat de overheid veel geld, daarom wordt een bepaalde maximum hoeveelheid product ingevoerd, dus bijv. een boer mag maar max. X liter melk produceren. Als hij meer aanbiedt dan moet hij een boete betalenè superheffing. Als boeren hun productie verminderen krijgen ze van de EU een inkomenssubsidie. 5.11 Macht op de markt. Meestal hebben producenten wel macht op de markt bijv door: - er maar 1 aanbieder op de markt is: monopolie - een klein aantal aanbieders beheerst de markt, ze helpen elkaar - een product wordt in verschillende uitvoeringen op de markt aangeboden: autobranche, stelt op grond van de verschillen de autoprijzen vast. - aanbieders op de markt hebben afgesproken om een product niet onder een bepaalde prijs te verkopen. Vragers kunnen ook macht op de markt hebben, door bijv zich te verenigen in consumenten organisaties. Een aantal voorbeelden zijn: - monopolie - Kartel - consumentenorganisaties - vakbonden en wekgeversorganisaties
Monopolie: Als een bedrijf de enige aanbieder van een product is heeft dat bedrijf een monopoliepositie: bedrijf is een monopolist: stelt zelf verkoopprijs vast. Wel concurrentie van soort gelijke bedrijven c.q producten. Zoals bij de spoorwegen
Kartel: Wet Economische Mededinging verbiedt afspraken tussen ondernemingen. Er kan namelijk prijs oorlog ontstaan, alle prijzen van gelijksoortig bedrijf gaan bijv. omlaag, maar je kan niet meer verkopen, omdat iedereen lage prijzen heeft. Om dus prijzenoorlog te voorkomen vormen ze een kartel. Kartelè overeenkomst tussen zelfstandige ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken. Voorbeelden: - Prijskartelè product wordt niet onder een bepaalde prijs verkocht. - Productiekartelè hoeveel eenheden er van een bepaald product in een bepaalde periode maximaal wordt geproduceerd, zo beperk je het aanbod op de markt, zodat de prijs hoog kan blijven. Consumentenorganisaties: Bijv. Consumentenbond, Vereniging Eigen Huis, ANWB etc. De activiteiten van de consumentenorganisaties zijn: - vergelijkend waren onderzoek doen - informatie en voorlichting geven over de aanschaf van producten - juridische bijstand verlenen bij problemen met leveranciers - overheid adviseren ten aanzien van wetgeving of voorschriften die belangrijk zijn voor de consument. vakbonden en werkgeversorganisaties: Komen voor de belangen van werknemers en werkgevers op. 5.12 Vergroting van de macht op de markt. Hoe kan een onderneming zijn economische macht vergroten? Een product ondergaat eerst allerlei bewerkingen voordat het op de markt komt.(bijv koffie: koffiebonen plantage è exporteurè koffiebranderijè winkel) Je kan dit vermelden in een bedrijfskolom zie blz. 247. Meestal houdt een bedrijf zich bezig met meer dan 1 bewerking of met meer dan 1 product. Hoe meer je zelf doet hoe meer je economische macht krijgt. Verruiming in verticale richting: uitbreiding in bewerking. Verruiming in horizontale richting: uitbreiding van producten

Je kan ook afstoten als een bepaald product of bewerking geen winst meer maakt. Economische macht kan je ook vergroten door fusie of overname. Bij verticaalè fabriek neemt een een fabriek over die grondstoffen voor zijn product maakt. Bij horizontaalè Bank fuseert met verzekeringsmaatschappij. Er wordt veel gefuseerd om grote sterke bedrijven te krijgen voor concurrentie met de EU. 5.13 De marketingmix en de concentratie op de markt. Marketingbeleid van een bedrijf bestaat uit 4 categorieën: - prijsbeleid - productbeleid - promotiebeleid - plaatsbeleid
Prijsbeleid: Prijs van een product moet hoger zijn dan de productiekosten. Breakeven punt berekenen. Prijs ook afhankelijk van de concurrenten en van andere producten in de winkel. Productbeleid: het assortiment wat de onderneming aanbiedt, ontwikkeling van nieuwe of verbeterde producten. Promotiebeleid: om goede naam en grote naamsbekendheid te krijgen. Reclame en verkoopacties. Plaatsbeleid: waar vestigt de onderneming zich. Goede bereikbaarheid etc. Fusie: 2 ongeveer even grote ondernemingen gaan samen in 1 nieuwe onderneming. Overname: Kleine onderneming wordt eigendom van een grote onderneming. Als er op de markt een klein aantal grote ondernemingen zijn dan heet dat sterke concentratie. Dit heeft voor en nadelen: - Schaaleffecten: Hoe groter de bedrijven hoe meer massaproductie. Productiekosten dalen en de verkoopprijs kan dalenè schaalvoordeel. - Planning: Ook het voortbestaan van grote bedrijven is niet altijd zeker, als dat wel zo was kan je beter plannen. - Innovatie: Als bedrijven veel winst maken hebben ze geld voor product en procesinnovatie. - Verstarring: Er zijn ook nadelen aan grote bedrijven
1. Economische macht kan zo groot zijn, dat ze ondanks het schaalvoordeel toch de prijzen hoog houden, omdat er bijna geen concurrentie is. 2. Bedrijven kunnen zo groot worden, dat er allemaal regels en voorschriften nodig zijnè bureaucratie. 3. Grote onderneming is minder flexibel. Ze kunnen niet makkelijk inspelen op veranderingen in de markt. Dit kan ten koste gaan van de innovatie. Als deze 3 leiden tot een gebrek aan dynamiek op de markt (dus hoge prijzen, geen nieuwe concurrentie, weinig nieuwe of verbeterde producten) dan heet dat verstarring. Overheid heeft wetten gemaakt om in te kunnen grijpen in het marktproces: - mededingingswetten: om gezonde concurrentieverhoudingen in stand te houden. - sociale wetten: om het wegvallen van inkomen op te vangen, bijv bij ontslag. - milieuwetten: om milieu te verbeteren en een schoon leefmilieu te behouden. 5.14 Het mededingingsbeleid van de Europese Unie. Als veel kleine bedrijven opgaan in grote bedrijven kan dat nadelig zijn: - Minder concurrentie, dus hogere prijzen. - Verliezen van dynamiek, ontwikkeling van nieuwe producten komt in gevaar. Concurrentie is belangrijk voor de prijzen en voor de innovatie. Het doel van het Europese mededingingsbeleid is om de bedrijven te dwingen tot scherpe prijzen en innovatie. Er zijn 3 voorschriften: 1. Ongewenste bedrijfsconcentraties in de EU tegengaan. 2. Voorschriften van techniek, milieu en gezondheid in de EU gelijktrekken. Fusies in de Eu kunnen pas doorgaan als de EU toestemming geeft. Kartels zijn zo goed als verboden. 3. Belastingen in de EU harmoniseren. BTW tarieven in de EU verschillen per land. Of zoals de benzineaccijns. Is in Nederland hoger dan in België en Duitsland, dus gaan ze daar tanken. Willen dus proberen de belasting gelijk te trekken. Doel van de Europese eenwording is om een machtig handelsblok te worden t.o.v. VS en Japan. Beroepen en Welvaart. Als productie van een product langere tijd kost, dan sluit het aanbod niet altijd goed aan bij de vraag. Denk aan varkenscyclus. Varkenscyclus heb je ook bij vervolg opleidingenè in 1990 kiezen veel scholieren vervolgopleiding in handel, horeca en reparatie. In 1993/1994 merken ze dat er maar weinig vacatures hier voor zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.