Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 5

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3871 woorden
  • 3 juli 2007
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie: H5 Toestweek 5.1 Eenmanszaak: Onderneming heeft één eigenaar. Eigenaar heeft leiding en is als enige aansprakelijk voor mogelijke verliezen. Bedrijf gaat failliet? Eigenaar schuld uit eigen privé vermogen betalen. VOF: Vennootschap Onder Firma: Enkele mensen (vennoten) brengen arbeid en vermogen in. Voordelen: taken zijn verdeeld. Firmanten kunnen met elkaar overleggen. Iedere vennoot is hoofdzakelijk aansprakelijk voor mogelijke schulden. Het hangt van de inbreng van elke vennoot af hoe de winst van de VOF onder de vennoten verdeeld wordt. Bij BV/NV zijn de aandeelhouders eigenaar. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de mogelijke verliezen van de BV/NV. In een BV en een NV zijn de aandeelhouders eigenaar van de onderneming. Wie een aandeel koopt, brengt dus geld in zijn haar eigen onderneming in. Ieder jaar krijgt de aandeelhouders een deel van de winst. Dat heet dividend. Van de winst van een BV/NV gaat eerst 35% vennootschapsbelasting af. Op de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering wordt besloten welk deel van de winst na belasting in de onderneming blijft en welk deel nar de aandeelhouders gaat. Het deel van de winst dat in de onderneming blijft wordt toegevoegd aan de reserve van de BV of NV. Aandeelhouders kunnen nooit met hun privé vermogen aansprakelijk worden gesteld voor mogelijke schulden. Dat komt doordat een BV en een NV rechtspersonen zijn volgens de wet. Een rechtspersoon is een organisatie met rechten en plichten. Een rechtspersoon kan zijn eigen bezittingen en zijn eigen schulden hebben los van de leden die ertoe behoren. Net als een mens kan een rechtspersoon failliet gaan. Als het misgaat met de onderneming, kunnen de schuldeisers alleen aan het vermogen van de BV of NV komen. De aandeelhouders zijn dan alleen het geld kwijt dat ze voor hun aandelen hebben betaald. Een BV, maar vooral een NV is de beste ondernemingsvorm als er veel vermogen nodig is. Een NV kan namelijk aandelen uitgeven via de Effectenbeurs in Amsterdam en daardoor veel eigen vermogen aantrekken. De aandelen van een NV zijn vrij verhandelbaar. De aandeelhouders van een BV zijn meestal familieleden of andere personen uit een kleine kring. Omdat de aandeelhouders met hun vermogensdeelname geregistreerd staan in een register weet de BV precies wie ze zijn. Buitenstaanders kunnen niet zomaar aandeelhouder van de BV worden. Daarvoor moet de directie van de BV toestemming geven. In een NV zijn de leiding en de vermogensverschaffing van elkaar gescheiden. De directieleden zijn meestal geen aandeelhouder, maar door de NV in loondienst aangesteld. Bijna alle grote bedrijven hebben de NV als ondernemingsvorm. Schema 5.1: Ondernemingsvorm Eenmanszaak VOF BV en NV
Eigendom Eigenaar Vennoten Aandeelhouders

Leiding Eigenaar Vennoten Door aandeelhouders aangestelde personen
Aansprakelijkheid Eigenaar met Vennoten met BV en NV zijn zijn/haar hun hele rechtspersonen hele vermogen vermogen

5.2 Alle ondernemingen zijn wettelijk verplicht om jaarlijks een balans en resultatenrekening op te stellen. Een onderneming stelt een balans op om een overzicht te hebben van de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen op een bepaald moment. Balans van een onderneming is altijd in evenwicht. Het eigen vermogen bestaat uit het geld dat door de eigenaren is ingebracht. Het vreemd vermogen bestaat uit schulden. Rechterkant van de balans (creditkant) staat de bronnen waaruit het geld van de onderneming afkomstig is. Hier staan de passiva: het eigen en vreemd vermogen
Aan de linkerkant van de balans (de debetkant) zien we wat er met het vermogen van de onderneming is gedaan. Hier staan activa of bezittingen van de onderneming. Deze kunnen bestaan uit: grond, machines, gebouwen , voorraden geld in kas en of geld op de bank of Postrekening, vorderingen voor geleverde goederen of diensten op afnemers (debiteuren) Kosten en opbrengsten van een onderneming staan niet op de balans maar op de resultatenrekening. (winst en verliesrekening.) Het verschil tussen een balans en een resultatenrekening is dat op een balans bezittingen, eigen vermogen en vreemd vermogen staan en op een resultatenrekening kosten en opbrengsten. Het tweede verschil is dat een balans de stand van zaken op een bepaald moment laat zien en een resultatenrekening de winst of het verlies over een bepaalde periode 5.3 Kapitaalgoederen: Op de korte termijn hangt het vooral van de omvang van de aanwezige kapitaalgoederenvoorraad af hoeveel eenheden product een onderneming per periode max. kan voortbrengen. Het aantal producten dat in een bepaalde periode max. kan worden voortgebracht heet de productiecapaciteit. De productiecapaciteit is de max. mogelijke productie in een bepaalde periode. Het productievolume of productieomvang is de werkelijke omvang van de productie van een onderneming in een bepaalde periode. Op lange termijn. Kijkend naar de productiefactor kapitaal kan de productiecapaciteit op de lange termijn toenemen door de aanschaf van meer of verbeterde kapitaalgoederen. Dat heet uitbreidingsinvesteringen. Deze factoren bepalen omvang particuliere investeringen: - Winstverwachtingen - Afzetverwachtingen: verwacht bedrijf toename afzet? Goed om productiecapaciteit uit te breiden om in de toekomst aan de grotere vraag te kunnen voldoen - Vermogenskosten: als de rente laag is, is investeren m.b.v geleend geld aantrekkelijker dan bij een hoge rentestand. Kosten van het aantrekken van vreemd vermogen zijn dan namelijk laag. Bij investeringen onderscheidt te maken tussen netto- en bruto-investeringen. Bruto investeringen omvatten alle investeringen van een bedrijf in een bepaalde periode. Als we van de bruto investeringen de investeringen wegwens vervangen van versleten kapitaalgoederen aftrekken, houden we het netto investeringen over. Waardeverlies = afschrijvingen
Netto investeringen = bruto investeringen – vervangingsinvesteringen/afschrijvingen. Vaste kapitaalgoederen (vast kapitaal of vaste activa) en in vlottende kapitaalgoederen (vlottend kapitaal of vlottende activa) - vast kapitaal gaat meer dan één productieproces mee. - Vlottend kapitaal gaat maar één productieproces mee. Mogelijke investeringen: - Vervangingsinvesteringen: versleten (afgeschreven) vaste kapitaalgoederen - Uitbreidingsinvesteringen: de vaste kapitaalgoederen worden uitgebreid - Voorraadinvesteringen (voorraadmutaties) zorgen voor genoeg vlottend kapitaal - Netto-investeringen = uitbreidingsinvesteringen + voorraadinvesteringen - Bruto-investeringen = netto investeringen + vervangingsinvesteringen 5.4 op de lange termijn neemt de productiecapaciteit van een onderneming toe of af door veranderingen in de omvang en of de productiviteit van de productiefactoren natuur kapitaal, arbeid en ondernemersactiviteit. Met de productiviteit van een productiefactor bedoelen we het aantal eenheden product dat één eenheid van de productiefactor gemiddeld per periode voortbrengt. Arbeidsproductiviteit bijv. is d productie per werknemer per tijdseenheid. De omvang en de aard van de productiecapaciteit kan in de loop van de jaren veranderen. Ondernemingen kunnen in de breedte en in de diepte investeren. Bij diepte investeringen neemt de hoeveelheid kapitaal(goederen) meer toe dan de hoeveelheid arbeid: de verhouding kapitaal/arbeid stijgt. Sprake van een arbeidsbesparende investering. Ondernemers investeringen in de diepte als de productiefactor kapitaal goedkoper is dan de productiefactor arbeid en als er nieuwe productietechnieken beschikbaar komen die de arbeidsproductiviteit vergroten. Milieusparende investeringen: ondernemingen kiezen daarvoor als de productiefactor milieu duur is of als de overheid strenge milieumaatregelen neemt. Kapitaalbesparende investering: Als door een investering minder eenheden kapitaalnodig zijn voor dezelfde productieomvang. Innovatie : letterlijk “vernieuwing”. Bij productinnovatie worden met succes nieuwe of verbeterde producten voortgebracht. Bij procesinnovatie wordt met succes gebruik gemaakt van nieuwe productietechnieken. Vb: productinnovatie: discman, woningisolatie, mountainbike
Procesinnovatie: lopende band, thuisbankieren, postorderbedrijf. De factoren die bepalen of een onderneming in voldoende mate geschikt personeel kunnen aantrekken zijn: - De scholingsgraad van de beroepsbevolking - De omvang van de beroepsbevolking - In hoeverre de potentiële beroepsbevolking bereid is betaalde arbeid te verrichten
De laatste wordt beïnvloed door emancipatie en arbeidstijd. 5.5: steeds meer concurrentie. Een van de belangrijkste afspraken in de EU is: dat er in de EU sprake is van vrij verkeer van goederen diensten personeel en kapitaal.: er mogen geen belemmeringen zijn voor de handel tussen EU landen, je mag in elk land van de EU gaan werken en een onderneming mag zich in elk land van de EU vestigen. Mondiale vrijhandelsafspraken; steeds meer bedrijven proberen afzetmarkten te veroveren en vestigingen te openen in allerlei ‘verre’ landen. Milieuheffingen remmen de productie en de consumptie van milieubelastende producten omdat milieuheffingen deze producten duurder maken. 5.6 De kosten op de resultatenrekening vallen uiteen in twee hoofdgroepen: variabele kosten en constante kosten. Variabele kosten zijn kosten die variëren met de productieomvang
De variabele kosten stijgen als een onderneming meer producten voortbrengt. V.b kosten van grond en hulpstoffen van arbeid van energie en van transport. Constante kosten zijn kosten die niet variëren met de productieomvang. De totale constante kosten worden vooral bepaald door de productiecapaciteit van de onderneming. V.b van o.a capaciteitskosten zijn: afschrijvingskosten, onderhoudscontracten van gebouwen machines en auto’s. de constante kosten vernaderen dan ook niet meteen als de onderneming veel weinig of geen producten maakt. Maar constante kosten blijven niet altijd gelijk. V.b door huurverhoging, loonstijging verhoging van de rente. Ook door uitbreiding van de onderneming gaan de constante kosten omhoog. V.b als er meer machines nodig zijn. Zolang de productieomvang kleiner is dan de productiecapaciteit zullen de constante kosten alleen veranderen door prijswijzigingen. Het totaal van alle kosten (TK) is gelijk aan de som van de totale variabele kosten(TVK) en de totale constante kosten (TCK) Dus: TK=TVK+TCK
Als de totale variabele kosten TVK stijgen rechtevenredig met het aantal eenheden product Q dan wordt er gesproken over proportioneel variabele kosten. Een kostenfunctie laat zien wat het verband is tussen de kosten en het aantal geproduceerde eenheden product. v.b: · TVK = 25q
Telkens als er één eenheid product extra wordt gemaakt (dus telkens als q met één eenheid toeneemt) stijgen de totale variabele kosten (TVK) met €25,- · TCK = 15.000
Onafhankelijk van het aantal eenheden product zijn de totale constante kosten (TCK) €15.000,- per periode (binnen de gegeven productiecapaciteit van 15000 eenheden product per periode) · TK= 25q+15000
dat volgt uit TK = TVK + TCK - De TVK lijn is een stijgende rechte lijn vanuit de oorsprong. Dat betekent dat de totale variabele kosten proportioneel stijgen, dus rechtevenredig met het aantal eenheden product. - De TCK lijn is een horizontale lijn want de totale constante kosten per periode zijn even groot voor elk aantal eenheden product (binnen de bestaande productiecapaciteit) - De TK lijn is een stijgende lijn en begint ter hoogte van de totale constante kosten bij 0 eenheden product. Dus als je 0 eenheden product voortbrengt geldt; TK = TCK = €15000,- Om te berekenen of de onderneming winst maakt moeten we de totale kosten (TK) vergelijken met de totale opbrengst (TO) van de onderneming. De totale wint (TW) van de onderneming is gelijk aan het verschil tussen de totale opbrengst (TO) en de totale kosten TK dus: TW = TO – TK
De snijpunt van de TO lijn en de TK lijn heet het break-evenpoint. Bij dat snijpunt is de totale opbrengst gelijk aan de totale kosten (dus volledige kostendekking) De break even omzet = de break even afzet x verkoopprijs
De totale opbrengst (TO) is gelijk aan het aantal verkochte eenheden product q maal de verkoopprijs per eenheid product
Dus : TO=pxq
v.b: TO=40q en TK=25q + 15000
Er is kostendekking (geen winst of verlies) als
TO – TK = 0 of als TO = TK Dus er is winst noch verlies als
TO = TK
40q = 25q + 15000
40q – 25q + 15000
15q = 15000
q = 15000/15 = 1000 eenheden product
Als een producent naar kostendekking streeft moet hij 1000 eenheden product afzetten. 5.7 Ondernemingen kunnen alleen winstgevend produceren als ze genoeg eenheden van een product verkopen. De volgende factoren bepalen de vraag van de consumenten naar een bepaald consumptiegoed: - Preferenties (=voorkeuren) - Inkomen - Prijs van een product - Prijzen van andere producten - Aantal vragers
De preferenties / behoeften van de consumenten zijn geen constant gegeven. Vaak beïnvloedbaar
Er zijn producten die elkaar kunnen vervangen en producten die elkaar aanvullen. - als producten elkaar kunnen vervangen wordt er gesproken van substitutiegoederen. Zulke goederen voorzien in ongeveer dezelfde behoefte. - Als producten elkaar aanvallen spreken we van complementaire goederen. Als een complementair goed in prijs stijgt, wordt ook van het bijbehorende goed minder gekocht. De (prijs)vraaglijn is altijd een rechte lijn. Als de prijs (de oorzaak) verandert, verandert de gevraagde hoeveelheid (gevolg).(prijs)vraaglijn ook te tekenen aan de hand van een wiskundige vergelijking. Die vergelijking wordt een (prijs) vraagfunctie genoemd. v.b qv=-5p+250
p = prijs in euro’s per kist tomaten
qv= gevraagde aantal kisten tomaten
Uit het – teken voor p blijkt dat er een negatief verband bestaat tussen de prijs p en de gevraagde hoeveelheid qv.: een stijging van de prijs veroorzaakt een daling van de gevraagde hoeveelheid en omgekeerd. Qv = -5p + 250
Als p = 0 dan geldt qv = 250
Als qv = 0 dan geldt 0 = -5p+250 à 5p = 250 à p = 50
Een vraagfunctie die het verband weergeeft tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van één persoon, is een individuele vraagfunctie. Als we alle individuele vraagfuncties bij elkaar optellen, krijgen we de collectieve vraagfunctie. 5.8 Bij een prijsverandering verandert de gevraagde hoeveelheid van het ene goed meer dan van een ander goed. op luxe artikelen wordt gemakkelijker bezuinigd dan op de primaire levensartikelen. De prijs naar b.v aardappelen is erg (prijs) inelastisch en de vraag naar gebak erg elastisch. Bij een prijselastisch product wordt een prijsverandering gevolgd door een relatief grotere verandering van de vraag
Bij een prijsinelastisch product wordt een prijsverandering gevolgd door een relatief kleinere verandering van de vraag. Met behulp van elasticiteit kunnen we weergeven hoe sterk het verband is tussen een verandering in de ene grootheid (de oorzaak) en een verandering in de andere grootheid (het gevolg) in zijn algemeen bereken je een elasticiteit (E) als volgt: E = procentuele verandering van het gevolg ---------------------------------------------------------- procentuele verandering van de oorzaak
door een verandering in de prijs van een goed verandert de gevraagde hoeveelheid van een goed. de mate waarin dat gebeurt berekenen we met behulp van de prijselasticiteit van de vraag. Onder de prijselasticiteit van de vraag (Ev) verstaan we: Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid -------------------------------------------------------------------------- procentuele verandering van de prijs
De prijselasticiteit van de vraag (Ev) is bijna altijd negatief: - een stijging van de prijs veroorzaakt normaal gesproken een daling van de gevraagde hoeveelheid - bij een daling van de prijs stijgt (normaal gesproken) de gevraagde hoeveelheid
EV = -0,25 betekent: - als de prijs stijgt met bijv. 10 % daalt de vraag met 0.25 x 10% = 2,5% - als de prijs daalt met bijv. 20% stijgt de vraag met 0,25 x 20% = 5% Het – teken wil zeggen: de stijging van de ene grootheid leidt tot een daling van de andere grootheid. Als p met een groter percentage stijgt dan Qv daalt - neemt TO = pxqv toe - ligt Ev tussen –1 en 0 omdat het negatieve getal boven de breukstreep kleiner is dan het positieve getal onder de breukstreep
we spreken dan van een inelastische vraag. Als p met een kleiner percentage stijgt dan qv daalt, - neemt TO = p x qv af - is de uitkomst van de Ev kleiner dan –1 omdat het negatieve getal boven de breukstreep groter is dan het positieve getal onder de breukstreep
we spreken dan van een elastische vraag. De vraag van primaire goederen is volkomen inelastisch. De prijselasticiteit van deze vraag is dus bijna gelijk aan 0. dat komt doordat de mensen deze goederen altijd nodig hebben. Een verandering in de prijs van deze producten veroorzaakt dus (bijna) geen veranderingen in de gevraagde hoeveelheid van deze goederen. Ofwel: de procentuele verandering van Qv boven de breukstreep is (bijna) 0. ook in de Ev formule is het getal boven de breukstreep bijna gelijk aan 0% zodat de uitkomst van de breuk ook bijna 0 is. De (prijs)vraaglijn van deze goederen loop dan ook (min of meer) verticaal: bij elke mogelijke prijs worden (ongeveer) evenveel eenheden van dit goed gevraagd. 5.9 Een markt is het samenhangend geheel van vraag naar aanbod van een goed. onderscheiding in abstracte en concrete markten: - bij een concrete markt is er sprake van een duidelijk aanwijsbare geografische plaats waar vragers en aanbieders elkaar op vaste tijden ontmoeten (veemarkt, automarkt) - bij een abstracte markt heeft geen duidelijk aanwijsbare plaats waar vragers en aanbieders elkaar op vaste tijden ontmoeten. (de huizenmarkt, arbeidsmarkt) Aanbodlijn: we kunnen het aanbod weergeven met een aanbodlijn en een aanbodfunctie
Een aanbodlijn laat zien hoeveel eenheden van een product worden aangeboden bij uiteenlopende prijzen van het product. Vb. aanbodfunctie: Qa = 10p – 200
Qa is aangeboden aantal kisten tomaten
P is prijs in euro’s per kist tomaten
Voor p staat geen minteken(!!!). daaruit blijkt dat er een positief verband is tussen de prijs p en de aangeboden hoeveelheid Qa dus; - een stijging van p leidt tot een stijging van Qa - een daling van p leidt tot een daling van Qa
de evenwichtsprijs is de prijs waarbij de gevraagde en de aangeboden hoeveelheid gelijk zijn. De evenwichtshoeveelheid is de hoeveelheid die bij de evenwichtsprijs wordt verhandeld. Berekenen evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid: Vb. –5 p + 250 = 10p – 200 -15p = -450 - -450 p = ------------ = 30 ( is evenwichtsprijs) -15
evenwichtshoeveelheid te berekenen door p = 30 in te vullen in de vraag of aanbodfunctie. Qv = -5 x 30 + 250 = 100
Qa = 10x30 –200 = 100
De evenwichtshoeveelheid is dus 100 er is dus sprake van marktevenwicht bij
P = 30 en q = 100
In het algemeen verschuift de vraaglijn van een product naar rechts al: - de behoefte aan het goed toeneemt - het inkomen van de gezinnen stijgt - de prijzen van vergelijkbare producten stijgen - het aantal vragers toeneemt. In het algemeen verschuift de aanbodlijn van een product naar rechts als - de technische ontwikkeling het eenvoudiger (goedkoper) maakt om een product voort te brengen - het aantal aanbieders toeneemt. Dat gebeurt vooral als de evenwichtsprijs is gestegen door de toegenomen vraag. 5.10 De EU heeft gemeenschappelijk landbouwbeleid. De prijzen voor landbouwproducten en de regelingen voor het voortbrengen van landbouwproducten voor alle boeren in EU gelijk zijn. De doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de EU zijn: - een gemeenschappelijke landbouwmarkt - vergroting van de productiviteit in de landbouw - een redelijk inkomen voor de landbouwers - stabilisering van de prijzen voor landbouwproducten - het veiligstellen van de voedselvoorziening - redelijke prijzen van landbouwproducten voor de consument
minimumprijs om producenten te beschermen. Door gegarandeerde prijzen landbouwers kunnen productiviteit in bedrijf opvoeren. Door hogere opbrengstern per product hebben ze namelijk meer financiële ruimte om te investeren
nadeel garantieprijzen is dat aangeboden hoeveelheid groter wordt dan gevraagde hoeveelheid. = aanbodoverschot. Landbouwers krijgen voor veel producten exportsubsidies om hun producten ook buiten de Eu af te kunnen zetten. In toekomst verdwijnen subsidies en heffingen waarschijnlijk. VS en ontwikkelingslanden vinden dat de EU met haar subsidies en heffingen de concurrentie vervalst. 5.11 aanbieders (producenten) meestal macht op de markt. Oorzaken: - maar één aanbieder op de markt. = monopolie. Producent kan zelf verkoopprijs vaststellen. - Klein aantal aanbieders beheerst markt. - Product word in verschillende uitvoeringen op markt aangeboden. - Aanbieders op markt hebben afgesproken om product niet onder bepaalde prijs te verkopen. Vakbonden verdedigen belangen van groepen aanbieders op arbeidsmarkt. Ook vragers macht op markt hebben, door zich te verenigen in consumentenorganisaties. Als bedrijf enige aanbieder van product is heeft het monopoliepositie: het bedrijf is monopolist. Die stelt zelf verkoopprijs vast en bepaalt ook hoeveel eenheden bedrijf van een bepaald product mag verkopen. Monopolist altijd rekening houden met concurrentie. Prijsoorlog: als één aanbieder toch het initiatief neemt tot een prijsverlaging en als zijn concurrenten dat vervolgens ook doen. Alle aanbieders worden er uiteindelijk de dupe van.: verkoopprijzen dalen: afzet neemt niet echt toe. Kartel: overeenkomst tussen zelfstandige ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken. - product niet onder bepaalde prijs verkopen - hoeveel eenheden van een product elke onderneming in een bepaalde periode mag voortbrengen. Totale aanbod op markt wordt beperkt. Zodat prijs hoog kan blijven. Meeste consumentenorganisaties houden zich bezig met: - vergelijkende warenonderzoeken doen - info en voorlichting geven over aanschaf producten - juridische bijstand verlenen bij problemen met leveranciers - overheid adviseren ten aanzien van wetgeving of voorschriften die belangrijk zijn voor consument. 5.12 geleding: elk vakje in de bedrijfskolom. Door bedrijven hun economische activiteiten in verticale of horizontale richting vergroten kunnen ze een grotere economische macht krijgen. Van een verruiming in verticale richting is sprake als een bedrijf ook actief wordt in een voorgaande en / of volgende geleding in de bedrijfskolom. Van een verruiming in horizontale richting is sprake als een bedrijf ook actief wordt in een geleding op het zelfde niveau ( in, een of meer ) andere bedrijfskolommen
Bedrijven kunnen hun economische macht ook vergroten door in verticale of horizontale richting een bedrijf over te nemen of met een bedrijf te fuseren. Bij een overname wordt een kleine onderneming eigendom van een grote onderneming. Bij een fusie gaan ongeveer twee even grote ondernemingen samen in één onderneming. Steeds meer bedrijven fuseren of nemen elkaar over. Zo ontstaan bedrijven met grote marktaandelen en worden kosten per product meestal lager vanwege schaalvoordelen van massaproductie. Productie vindt steeds op grotere schaal plaats. 5.13 marktbeleid valt uiteen in vier categorieën: prijsbeleid, productbeleid, promotiebeleid en plaatsbeleid. 4 p’s. = marketingmix. Prijsbeleid
Als een onderneming winst wil maken moet ze voor haar producten een prijs vragen die hoger is dan de gemiddelde promotiekosten. met break even analyse te berekenen welke prijs een onderneming moet vragen. En of welk aantal eenheden een onderneming moet voortbrengen om winst te maken. Productbeleid: Heeft te maken met het assortiment dat de onderneming aanbiedt. Promotiebeleid: Gaat om de goede naam en grote naamsbekendheid te krijgen onder afnemers. Dmv reclame verkoopacties en service probeert onderneming bepaald imago op te bouwen bij de doelgroepen die ze wil bereiken
Plaatsbeleid: Heeft te maken met de plaats(en) waar de onderneming zich vestigt. Meeste bedrijven proberen zo groot mogelijk te worden: via fusies en overnames. Hierdoor blijven op de markt vaak maar een klein aantal machtige ondernemingen over. Die maken meestal grote winsten. Wan. Markt wordt beheerst door klein aantal grote ondernemingen = sterke concentratie. Voor en nadelen voor samenleving: 1. Schaaleffecten: hoe grote bedrijven worden , des te meer kunnen ze aan massaproductie doen. = efficiënt produceren. Gemiddelde productiekosten dalen à verkoopprijs producten kan dalen. 2. Planning
3. innovatie: bedrijven die grote winsten maken hebben veel geld voor product en procesinnovatie. 4. Verstarring: - economische macht zo groot dat bedrijven toch hoge verkoopprijs vaststellen dor gebrek aan concurrenten - bedrijven kunnen ook zo groot worden dat voor de organisatie van onderneming talrijke regels en voorschriften nodig zijn. = bureaucratie - grote onderneming is minder flexibel dan kleinere onderneming. Als deze ontwikkelingen leiden tot gebrek aan dynamiek op markt spreken we van verstarring. Overheid heeft wetten gemaakt voor ingrijpen marktproces - mededingingswetten:om gezonde concurrentieverhoudingen in stand te houden - sociale wetten; om het wegvallen van inkomens op te vangen - milieuwetten: om het milieu te verbeteren en vervolgens schoon leefmilieu te behouden. 5.14 groot aantal bedrijven dat opgaan in een klein aantal grote bedrijven kan nadelig zijn voor samenleving: - minder concurrentie. Op korte termijn hoge verkoopprijzen - bedrijven zullen hun dynamiek verliezen. Ontwikkeling van nieuwe productietechnieken en nieuwe producten loopt in gevaar. Lange termijn: goedkoper beter of nieuwe producten op markt door andere nieuwe bedrijven
van gezonde concurrentie tussen ondernemingen samenleving dubben voordeel; - op korte termijn vorm van scherpe prijzen - op lange termijn vorm van innovatie
Mededingingsbeleid: EU wil dat er concurrentie moet blijven bestaan. Kartel moet weg. Drie voorschriften voor ondernemingen in Eu bevorderen concurrentie: 1. ongewenste bedrijfsconcentraties in EU tegengaan
2. de voorschriften voor techniek, milieu en gezondheid in EU gelijktrekken
Fusies in Eu kunnen pas doorgaan als EU toestemming heeft gegeven. Kartels in hele EU zo goed als verboden. Kan wel sprake zijn van rayonkartel: totale afzetgebied wordt verdeeld onder verschillende deelnemers aan het kartel. Iedere aanbieder krijgt eigen afzetgebied, prijzen kunnen hoog blijven. 3. Belastingen in Eu harmoniseren: grote verschillen tussen EU landen. Uiterlijke doel Europese eenwording is machtig handelsblok laten ontstaan ten opzicht van andere handelsblokken naties zoals de VS en Japan. Om doel te bereiken moet economische integratie in EU bevorderd worden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.