Hoofdstuk 5

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1813 woorden
  • 28 april 2005
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
27 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 5

Internationale handel: Als mensen van het ene land goederen of diensten kopen in een ander land.
Import: invoeren van goederen of diensten
Export: uitvoeren van goederen en diensten.
Let op het verschil: Internationale handel: handel over de politieke landsgrenzen (bijv. Ned -Dld). Interregionale handel: handel tussen regio's (bijv. tussen een bedrijf in Friesland er een bedrijf in Zeeland)
Internationale handel:

- goederen die moeilijk of niet zelf te maken zijn
- goederen die zelf wel gemaakt kunnen worden maar bijv elders goedkoper zijn
Redenen om internationale handel aan een aparte bestudering te onderwerpen:
• Wisselkoersen: de prijs die we voor vreemd geld betalen. Deze bewegingen kunnen de handel beïnvloeden.
• Eigen economische politiek: bepaalde producten van de markt weren, eigen belastingpolitiek waardoor de lonen hoger of lager zijn => beïnvloed de prijs van de producten.
• immobiliteit (=onbeweeglijkheid) van de productiefactor arbeid: taal en cultuurverschillen.

Belangrijkste handelspartners van ons: Azië, Noord-Amerika, Afrika

Waarom is er internationale handel?
• Goederen of diensten zijn in het eigen land niet te krijgen: o.a. grondstoffenreserves en klimaatverschillen.
• Er is een voorkeur voor buitenlandse producten: andere producten zijn soms kwalitatief beter
• Politieke overwegingen: EU wil zelfvoorzienend zijn op voedselgebied, communistische landen handelden vooral samen, zodat er weinig te maken was met de kapitalisten.
• Buitenlandse producten zijn goedkopen dan vergelijkbare binnenlandse goederen:

- Absolute kostenverschillen: Als in een ander land evenveel producten kunnen worden gemaakt, alleen in minder arbeidsuren, zullen ze in dat land gaan produceren.
- Relatieve/comparatieve kostenverschillen: het land, dat een relatief kostenvoordeel heeft, zal een product gaan maken (onderlinge ruilverhouding)

Als landen zich gaan toeleggen op producten die ze relatief goedkoper dan andere landen kunnen maken, ontstaat er een internationale arbeidsverdeling. Deze specialisatie heeft gevolgen voor de manier waarop binnenslands de productiefactoren worden aangewend

Autarkisch: wanneer een land geen handelsrelaties heeft met het buitenland en alle goederen zelf maakt.
Vrijhandel: wanneer de overheid de internationale goederen- en dienstenstromen niets in de weg ligt.
Allocatie: aanwending van de productiefactoren

Of een land meer of minder goederen of diensten kan uitvoeren is afhankelijk van de concurrentiepositie.
Internationale concurrentiepositie: de mate waarin een land in staat is goederen te exporteren.
Factoren die belangrijk zijn voor deze positie:
• De relatieve schaarste van productiefactoren: Ontwikkelingslanden hebben een comparatief voordeel als het gaat om arbeidsintensieve producten (textiel), westerse landen met kapitaalintensieve producten (machines).
• De beschikbaarheid van technisch hoogwaardige kapitaalgoederen:
1) mechanisering: machines nemen mensenhanden over.

2) automatisering: machines nemen de besturen van de productie over.
• De scholing van de beroepsbevolking: Door deze scholing is er veel human capital opgebouwd dat gebruikt kan worden bij de productie van kennisintensieve goederen.
• Het bestaan van schaalvoordelen: kostenvoordelen als bedrijven op grotere schaal gaan produceren. Kan omslaan in een nadeel wanneer het bedrijf té groot wordt en niet meer te overzien valt.
• Het bestaan van arbeidsrust: Een land dat voortdurend wordt geteisterd door stakingen, zal internationaal geen naam opbouwen als betrouwbare leverancier.
• Aanwezigheid van goede infrastructuur: communicatie & informatienetwerk, wegen, luchthavens zijn belangrijk voor het afvoeren van eindproducten en aanvoeren van grondstoffen.
• Stabiele wisselkoers: geven zekerheid en stimuleren de internationale handel.

De ruilvoet: prijsindexcijfer uitvoer
prijsindexcijfer invoer

Een land met hoge lonen kan ook concurreren met andere landen met lage lonen. Arbeid is schaars dus duur maar ook productiever. Het uurloon en de arbeidsproductiviteit per uur bepalen samen de loonkosten per product.

Arbeidsproductiviteit: de waarde van de geproduceerde hoeveelheid goederen per arbeidsuur.
waarde van de geproduceerde hoeveelheid goederen
benodigde hoeveelheid arbeidsuren

Vrijhandel: als overheden de internationale handel niets in de weg leggen (handel tussen landen zonder handelsbelemmeringen)

Door vrijhandel kan men de goederen in de gewenste kwaliteit en de hoeveelheid daar kopen waar ze het goedkoopst zijn. De internationale arbeidsverdeling kan verder toenemen, waardoor de productie kan toenemen en hierdoor neemt de welvaart toe.
Protectie: bescherming van een bedrijfstak of een gehele economie tegen buitenlandse concurrentie (binnenlands prijspeil stijgt)
Argumenten protectie:
- Lagelonenargument: oneerlijke concurrentie als export. Als de arbeidsproductiviteit in die landen hoger is, zijn de producten relatief goedkoper.
- Antidumpingargument: het niet meer onder de kostprijs verkopen van een bepaald product, zodat de markt niet veroverd kan worden.
- Opvoedingsargument: als een bedrijfstak nog tot ontwikkeling moet komen heeft het geen kans om tegen de buitenlandse concurrentie op te boksen.
- Zelfvoorzieningsargument: het niet afhankelijk zijn van andere landen als het gaat om strategische producten als militair materieel of voedsel.
- Retorsie: het afschermen van een land voor de import. Als één land begint met de bescherming van een bedrijfstak, zullen andere landen daar niet achter blijven staan. => handelsoorlog.

Handelspolitiek: het ingrijpen door overheden in het internationale geoderen- en dienstenverkeer. Dat gebeurt wanneer een land besluit tot protectie van een of meer bedrijfstakken of de gehele economie.

Autarkie: als een land geen contact heeft met het buitenland i.v.m. de handel. Ze produceren alles zelf.
Invoerquote: waarde van goederen- en diensteninvoer als een percentage van het

nationaal product.
Uitvoerquote: waarde van goederen- en dienstenuitvoer als een percentage van het nationaal product.
Open economie: een land met relatief hoge in en uitvoerquotes.

Economische integratie: landen die aan een integratieproces meedoen, gaan uiteindelijk één economie vormen.

Handelspolitieke maatregelen

Tarifair: invoerrechten betalen aan Non-tarifair
de grens (aan de overheid)

Contingenteringen/quota: Administratieve beperkingen: Handelsverdragen: Subsidies:
Maximale hoeveelheid die van een bepaald product mag worden ingevoerd Douane, fiscale gezondheid of milieueisen Afspraken over de vrije toegang tot elkaars markten - subsidie door een land op een product, zodat deze gemakkelijker kunnen concurreren met buitenlandse producten
- exportsubsidies om de export te bevorderen. Bij de uitvoer van een eenheid product wordt een bepaald bedrag aan subsidie gegeven

Nederlandse import en export 2 zaken van belang:

• Geografische spreiding
• Samenstelling van export- en importpakket

3 grote handelsblokken:
EU, VS en Japan nemen grootste deel van internationale handel in

• Overschotlanden: landen die een overschot in het internationale goederen- en dienstenverkeer hebben
• Tekortlanden: landen die een tekort in het internationale goederen- en dienstenverkeer hebben

Economische integratie wilt 1 economie vormen en ze zorgen via grotere markten voor hoger productie + hoger inkomen

Economische integratieproces
1. vrijhandelszone - vrij verkeer van goederen en diensten d.m.v. certificaten van oorsprong (EVA)
2. douane-unie - gemeenschappelijk buitentarief: dezelfde invoerrechten
3. gemeenschappelijke markt - vrij verkeer van productiefactoren
4. economische unie - gemeenschappelijke economische politiek: beslissingen over bijv. landbouw politiek, mededingbeleid
5. economische en monetaire unie - invoering gemeenschappelijke munteenheid

landen moeten voorwaarden voldoen tot toetreding Eurogebied: convergentiecriteria

(inflatie, rente, wisselkoers, schuld, financieringstekort)

landen binnen Eurogebied moeten gezond economisch beleid voeren, ook wel
Stabiliteitspact.

Voorwaarden: (ook wel convergentiecriteria)
1. de inflatie : niet hoger dan 1,5 procent punt van de laagste drie landen
2. de rente : niet hoger dan 2 procentpunt boven de drie landen met de laagste inflatie.
3. financieringstekort : niet meer dan 3% van het nationaal product.
4. staatsschuld : maximaal 60% van het nationaal product.
5. wisselkoers : koers moet minsten twee jaar redelijk stabiel zijn binnen het monetair stelsel

Internationale Organisaties:
• World Trade Organisation (WTO) (1995): het bevorderen van de vrije wereldhandel door afschaffing va protectionistische maatregelen. Voorheen GATT (1947). WTO richten op invoerrechten + non-tarifaire maatregelen
Meestbegunstigingsclausule: een overeenkomst tussen twee WTO-landen (bijv het vrij verhandelen van artikelen) moet gelijk voor alle WTO-landen gelden.
• Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (1948): adviezen uit brengen voor de verdeling van de Marshallhulp & ontwikkelen van plannen voor herstel van de Europese economieën. Tegenwoordig zijn er meer landen lid en houdt het zich bezig met het uitvoeren van vergelijkende studies over de aangesloten landen => maken van landsrapporten waarin adviezen zin opgenomen aan de regeringen van die landen over het te voeren economisch beleid.

• Internationaal Monetair Fonds (IMF) (1940): (verzorgen leningen voor landen die tekorten hebben op de betalingsbalans) een ordelijk internationaal betalingsverkeer te stimuleren en het maken van een stelsel van vaste wisselkoersen. Tegenwoordig houdt het zich bezig met betalingsbalanssteun in ontwikkelingslanden. Ook kunnen landen geld lenen bij het IMF. Elk deelnemend land kan beschikken over een deel (quotum) van het fonds, wat door henzelf aanvankelijk gestort is. Afhankelijk van het nationaal inkomen en het aandeel in de internationale handel wordt het quotum vastgesteld. Algemeen trekkingsrecht: land kan vrij of na overleg beschikken over het quotum. Bijzondere trekkingsrechten (special drawing rights, SDR’s) (‘papiergoud’) ontstond door sterk toegenomen internationale handel. Ze zijn verdeeld o.g.v. quota die de landen in het IMF hebben
• De Wereldbank (1940): ontwikkelingslanden aan zachte leningen te helpen d.m.v. het aantrekken van geld op de kapitaalmarkten van de westerse landen, maar ook uit een eigen fonds.
• United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) (1964): vergaderen van lidstaten van de VN om de ontwikkelingslanden meer te betrekken in het internationale goederenverkeer. Vergadering om de vier jaar in de hoofdstad van een ontwikkelingsland.
Resultaten:
- Tariefpreferenties: rijke landen kunnen arme landen het recht geven bepaalde producten zonder of tegen gereduceerde invoerrechten in te voeren.
- Buffervoorraden: grondstoffenovereenkomst waarin buffervoorraden kunnen worden aangelegd. Het heeft als doel de grondstoffenprijzen te stabiliseren.

Economische groei: de groei van het nationaal product

Waardoor wordt de internationale concurrentiepositie bepaald?
- prijs van het product
- kwaliteit van het product

Vestigingsfactoren:
- relatieve schaarste van productiefactoren
- beschikbaarheid van kapitaalgoederen
- scholing van de beroepsbevolking
- bestaan van schaalvoordelen
- bestaan van arbeidsrust
- aanwezigheid van goede infrastructuur
- stabiele wisselkoers

voorbeeld:
Nederland India
loonkosten per werknemer € 26 € 4
arbeidsproductiviteit 100 5


Arbeidskosten per persoon: 26 4
100 = 0,26 5 = 0,8

herallocatie: herverdeling

- vrije handel: landen kunnen zonder belemmeringen goederen importeren en exporteren (iedereen binnen het land)

aantal vb. van protectie
- import verbeiden van goederen, vaak een bepaalde hoeveelheid importeren (importquota of contingenteringen)
- invoerrechten (=extra belasting die moet worden betaald bij het invoeren van producten)

nationaal product: hoeveel er geproduceerd wordt per jaar in een land

N.P.= 350 mld - exportquote= waarde export
Export= 200 mld N.P. x 100 %
= 57,1 %
Import= 300 mld - importquote= waarde import
N.P. x 100 %
= 85,7 %

- importquote + exportquote hoeven samen geen 100 % te zijn, het staat los van elkaar want je kan zoveel als je wil importeren/exporteren

DNB (=De Nederlandse Bank)

Het WTO is opgericht om in elk land vrij te kunnen handelen zonder belemmeringen
Non-tarifaire maatregel: je mag maar een bepaald aantal invoeren

Marshall-hulp EGKS (=Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal)
- doel
- wijze

voorbeelden van de invloed die de wisselkoers van een land kan uitoefenen op de internationale handel van dat land
- wisselkoers € neemt toe, producten uit het buitenland worden goedkoper, import buitenland neemt toe
- wisselkoers € daalt, onze producten goedkoper voor het buitenland en zal de export toenemen
- wisselkoersstijging, producten duurder, daalt de export

in EU belastingen hoger dan in VS of Japan. Dit heeft invloed op de export van de EU omdat hoge belasting betekent dat er hoge loonkosten zijn, worden doorgerekend in de prijs, minder export

Nederland is niet slechter af door het verdwijnen van bedrijfstakken (textielindustrie en steenkolenproductie) omdat er nieuwe industriën daarvoor in de plaats zijn gekomen.
De arbeidsproductiviteit is in westerse landen hoger dan in landen waar de lonen lager liggen omdat ze daar betere machines, betere infrastructuur en betere arbeidsverdeling hebben.

‘We hoeven ons in Nederland niet druk te maken over onze hoge arbeidskosten. Die zijn eerder een teken van kracht dan van zwakte’= de lonen kunnen hoog zijn, want de werknemer kan veel produceren.


Het belangenconflict is ontstaan bij de instelling van een invoerrecht doordat het gunstig voor de suikerfabrikanten is en de consument moet meer gaan betalen.

REACTIES

F.

F.

heeey...(K)
vet goed van je die eco. samenvattingen!!!
hoofdstuk 4 & 5 moet ik allebei leren en heb me boeken niet mee..:s maar met dat van jouw(K)

18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.