Economie Hoofdstuk 5
Eenmanszaak: als een onderneming maar 1 eigenaar heeft. Die eigenaar heeft de leiding, is aansprakelijk met het hele vermogen.
VOF: Vennoten onder Firma: een aantal vennoten brengt arbeid en vermogen in. Zo zijn de taken verdeeld en de firmanten kunnen zo overleggen.
BV en NV: Besloten en Naamloze Vennootschap: de aandeelhouders zijn eigenaar. Rechtspersonen, dus nooit met privé-vermogen aansprakelijk. Aandelen NV verhandelbaar. Aandelen BV niet.
Balans: een overzicht van de bezittingen en schulden op een bepaald moment.
Credit: eigen vermogen, vreemd vermogen(schulden). Rechts
Debet: Bezittingen, is te zien wat er met het vermogen is gedaan. Links
Resultatenrekening (Winst&Verlies rekening): daarop staan kosten en opbrengsten.
Verschil Resultatenrekening en Balans: *Op balans bezittingen, eigen vermogen en vreemd vermogen en op RK kosten en opbrengsten. *Resultatenrekening is over een bepaalde periode, balans is bepaald moment.
Variabele kosten: kosten die variëren met de productieomvang. Constante kosten: kosten die binnen bepaalde grenzen onafhankelijk zijn van de productieomvang.
Factoren die vraag van consumenten bepalen: *preferenties *inkomen *prijs product *prijs andere producten *aantal vragers
Substitutiegoederen: als producten elkaar kunnen vervangen. Complementaire goederen: als producten elkaar aanvullen.
Individuele vraagfunctie: het verband tussen de prijs en gevraagde hoeveelheid van 1 persoon. Collectieve vraagfunctie: alle individuele vraagfuncties bij elkaar opgeteld.
Prijselastisch: als het duurder wordt, dan is er minder vraag naar. De prijsverandering wordt dan gevolgd door een grotere verandering van de vraag. Prijsinelastisch: het maakt niet uit hoeveel het kost, consumenten kopen het toch wel. De prijsverandering wordt dan gevolgd door een kleinere verandering van de vraag.
Markt: samenhangend geheel van vraag naar/aanbod van een product. Concrete markt: een duidelijk aanwijsbaar geografisch bepaalde plaats. Vaste tijden. Abstracte markt: aanbieders en vragers komen elkaar zomaar tegen.
Monopoliepositie: als een bedrijf de enige aanbieder van een product is.
Potentiële concurrenten: de mogelijkheid dat er concurrenten op de markt toe treden.
Prijsoorlog: als 1 aanbieder tot een prijsverlaging gaat en de concurrenten doen
dat ook.
Kartel: overeenkomst tussen zelfstandige ondernemingen om onderlinge concurrentie te vermijden. Prijskartel: ondernemingen spreken af niet te verkopen onder bepaalde prijs. Productiekartel: ondernemingen stellen onderling vast hoeveel eenheden van een product elke onderneming in een bepaalde periode mag voortbrengen.
Consumentenorganisaties doen: *warenonderzoek *info geven over product *juridisch bijstand leveren *overheid adviseren
Marketing-mix: Prijsbeleid, Productiebeleid, Promotiebeleid, Plaatsbeleid.
groter worden van bedrijven: Fusie: Twee ongeveer even grote ondernemingen samen in een nieuwe onderneming. Overname: kleine onderneming wordt eigendom van grote onderneming.
Sterke concentratie: markt wordt overheerst door aantal grote ondernemingen.
Voor-en nadelen van een sterke concentratie van een aantal bedrijven: - schaaleffecten: daling gemiddelde productiekosten door massaproductie - planning: continuïteit - innovatie: technische ontwikkeling - verstarring:- te weinig concurrentie - bureaucratie (veel regels en voorschriften door de grootte) - minder flexibel(grote onderneming kan minder snel inspringen op markt? (kan leiden tot gebrek aan dynamiek)
Wetten van de overheid om in te grijpen in het marktproces: - mededingingswetten: om gezonde concurrentieverhoudingen in stand te houden - sociale wetten: om het wegvallen van inkomen op te vangen - milieuwetten: om het milieu et verbeteren en te behouden
TK = TVK + TCK 24 x q
TW = TO - TK
P x q TVK + TCK
Geen winst/ geen verlies (kostendekking) TO = TK (Break-evenpunt, BEP)
Break-evenafzet (BEA), De afzet bij de BEP… d’r onder
Break-evenomzet, (BEO), BEA x p
Ev = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid Procentuele verandering van de prijs
Nieuw – oud Oud = procentuele verandering
qv = Gevraagde hoeveelheid (allebei 0 invullen, p en qv) qa = Aangeboden hoeveelheid. ( twee keer p invullen)
evenwichtsprijs = de prijs waarbij de bevraagde gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Als:
qv = qa
Gewoon formules invullen en oplossen
Evenwichtshoeveelheid = evenwihchtsprijs invullen in de formule
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden