Hoofdstuk 4 Productie door de overheid
Paragraaf 1
Collectieve sector: 1. Overheid (Rijk, provincies, schappen, gemeentes). 2. Sociale verzekeringsfondsen (Volksverzekeringen, werknemersverzekeringen).
Voorbeelden schappen: * Waterschap * Recreatieschap (Biesbosch, Hooge Veluwe) * Woonwagenschap
A. Collectieve lastendruk (overheidsinkomsten) = Belastingen en soc. Premies/Nationaal inkomen X 100%
B. Collectieve uitgavenquote = Uitgaven collectieve sector/Nationaal inkomen X 100%
Wanneer er (veel) meevallers zijn: A > B
Paragraaf 2
Salaris van overheidspersoneel wordt geacht gelijk te zijn aan zijn of haar toegevoegde waarde.
Overheidsuitgaven("er gaat geld uit") Overheidsbestedingen("besteden aan / kopen van") Overheidsconsumptie Ambtenaren salarissen Materiële consumptie Overheidsinvesteringen (Dijken, onderwijs, snelwegen) Overdrachtsuitgaven("rijk naar arm")Voorbeelden zijn KB, Bijstand, huursubsidie
Paragraaf 3
Belastingen: verplichte betaling zonder aanwijsbare tegenprestaties. Wij onderscheiden 2 soorten:
A. Directe belastingen
consument ? fiscus
Deze belastingen zijn inkomensafhankelijk.
· loonbelasting
· inkomensbelasting
· vennootschapsbelasting
· vermogensbelasting
B. Indirecte belastingen
consument ? winkelier ? fiscus
Deze belastingen zijn inkomensonafhankelijk.
· accijnzen (vast bedrag)
· BTW (%)
· Invoerrechten (op importgoederen)
· BPM ( vast % op motoren en personenwagens)
Hoe wordt de hoogte van de loon- en inkomstenbelasting berekend? Verschil tussen loon- en inkomstenbelasting ? qua hoogte bedrag geen verschil.
Loon: € 20.000,= ? voorheffing van € 8.000,= (meteen; inhouding op loon.
Ontvangen rente, ontvangen pacht, ontvangen huren, ontvangen winst loon = inkomen.
De loonbelasting wordt dus betaald door voorheffing en eventuele naheffing of teruggaaf. De inkomstenbelasting wordt alleen betaald door middel van een naheffing.
Voor het berekenen van loon- en inkomstenbelasting is er 1 tarief ? schijventarief.
Gegevens:Belastingvrije som = € 9.000,= Belastingtarieven: € 0,= t/m € 10.000,= ? 20% € 10.000,= t/m € 30.000,= ? 30% € 30.000,= en al het meerdere ? 50%
Model:
Bruto inkomen
Aftrekposten -
Belastbaar inkomen
Belastingvrije som -
Belastbare som
Invulling model met gegevens uit tabel:
Bruto inkomen € 100.000,= Rente over hypothecaire lening € 30.000,= - Belastbaar inkomen € 70.000,= Belastingvrije som € 9.000,= - Belastbare som € 61.000,=
Te betalen belasting:
Naam Percentage Bedrag
Belastbare som bedraagt € 61.000,=
1e schijf 20% van € 10.000,= € 2.000,=
2e schijf 30% van € 20.000,= € 6.000,=
3e schijf 50% van € 31.000,= € 15.500,= +
Totaal te betalen aan belastingdienst € 23.500,=
Enkele fiscale begrippen
· Gemiddelde belastingdruk ? hoeveel % van inkomen gaan 'verloren' aan belastingen.
Belasting € 23.500,= X 100% = 25.3% Inkomen € 100.000,=
· Marginale belastingdruk ? hoeveel % belasting betaal ik over 1 gulden extra inkomen.
In het geval van het voorbeeld is het hoogste tarief 50%, dit tarief is ook van toepassing als ik 1 extra gulden verdien, aangezien dit het toptarief is, dus is de marginale belastingdruk 50%.
· Het schijventarief is progressief, dat wil zeggen dat naarmate mijn inkomen stijgt, ik relatief/procentueel meer belasting betaal ( 20%?30%? 50%).
· Het BTW-tarief is proportioneel, dat wil zeggen dat naarmate ik meer koop, ik meer guldens aan BTW betaal, maar relatief/procentueel evenveel ( 6% of 19%, afhankelijk van soort goederen).
· 1. Belastingen
2. Niet-belastingontvangsten
· boetes, school-, markt-, parkeergeld etc.
· staatsloterij
· kijk- en luistergeld
· retributies
Ø In tegenstelling tot de belasting is dit een niet verplichte betaling aan de overheid in ruil voor een tegen prestatie (paspoort, bouwvergunning etc.)
2 belastingprincipes
· Draagkrachtbeginsel ? rijk betaalt meer dan arm ? schijventarief
· Profijtbeginsel
Alleen hij die profijt heeft, die betaalt
? hondenbelasting
? houderschapsbelasting
? tolgelden
Paragraaf 4
Financieringstekort = het te lenen bedrag ?
Begrotingstekort - aflossingen
?
overheidsuitgaven - overheidinkomsten
Opvattingen over de staatsschuld
1. 1900? klassieke opvatting "de kleinste begroting is de beste" (à la VS) ? uiterst kleine rol van de overheid
2. 1955-1970 ? de anti-cyclische begrotingspolitiek
? dempende begrotingspolitiek
Probleem: praktijk anders want in 7 vette jaren gingen de uitgaven omhoog!
? consument heeft meer geld ? 2e auto
? meer Rijkswegen
3. 1970 ?
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden