HOOFDSTUK 3 WELVAART
Welvaart in enge zin = materiële welvaart, dus de hoeveelheid goederen en diensten die je tot je beschikking heb, met kwantitatieve elementen dus meetbaar
Welvaart in ruime zin = immateriële welvaart, niet-materiële aspecten van het welbevinden
bijv. frisse lucht, milieu
Nominaal inkomen = geldbedrag dat je ontvangt/verdient
Reëel inkomen = koopkracht dus hoeveel producten je met je inkomen kunt kopen
INDEXCIJFER NORMINAAL INKOMEN
INDEX KOOPKRACHT (REELE INKOMEN) = -------------------------------------------------- X 100
PRIJSINDEXCIJFER
CPI = prijsindexcijfer
Economische groei = ook wel volumestijging genoemd, toename van het reëel inkomen dus er worden meer goederen en diensten gemaakt
Parallelle/niet-geldeconomie = activiteiten waarbij wel toename is van welvaart maar niet van een betaling met geld (bijvoorbeeld huishoudelijke klussen)
Formele economie = officieel geregistreerde economie
Informele economie = economie waarbij activiteiten niet worden geregistreerd in de officiële statistieken (parallelle economie, uitzondering van vrijwilligers werk)
Natuurlijke hulpbronnen = materialen in de vorm van planten, dieren, ertsen en fossiele energiedragers die gebruikt worden door de economie
Externe effecten = bijkomende gevolgen van economische handel voor de welvaart van anderen. Negatieve effecten zijn bijv. milieuproblemen
Positieve effecten verhogen de welvaart van een ander zonder dat die ander daarvoor iets hoeft te doen bijv. ontstaan van grindgat bij aanleg weg, kan benut worden door recreanten
HOOFDSTUK 4 DE COLLECTIEVE SECTOR
Collectieve/publieke sector heeft de bevoegdheid om regels voor te schrijven die voor iedereen gelden (publiekrechtelijke bevoegdheid)
wie behoren hiertoe: -Rijk >
-Provincie -> lagere overheid
-Gemeente ->
-Waterschappen >
-instellingen voor sociale zekerheid ( =privaatrechtelijke met enkele
bevoegdheden die publiekrechtelijk zijn, CWI)
Individuele goederen = afzonderlijk leverbaar zijn en kan een prijs voor berekent worden (particuliere bedrijven
Collectieve goederen = bevat 2 eisen:
1. Gebruik is niet uitsluitbaar (een fietspad is voor iedereen)
2. Is niet rivaliserend, geen prijs (niet te splitsen in individuele eenheden)
Quasi-collectieve goederen = goederen die door de overheid geleverd worden maar die ook individueel geleverd hadden kunnen worden, zoals onderwijs en infrastructuur.
De reden voor levering: -toegankelijk voor iedereen (tunnels)
-dienen voor algemeen welzijn (museum)
-hoge kosten waardoor bedrijven ze niet produceren (bejaardenzorg)
Nachtwakenstaat: overheid zorgt alleen voor collectieve goederen zoals veiligheid, rechtspraak en openbaar bestuur
Overheidscomsumptie = salarissen ambtenaren, kosten vd goederen die ambtenaren gebruiken
Overheidsinvesteringen = voorzieningen die lange tijd gebruikt kunnen worden (infrastructuur)
Overdrachten = uitkeringen en aflossen van schulden
Nationaliseren = het overnemen van eigendommen en zeggenschap van particuliere bedrijven door de overheid
Privatiseren =het afstoten van taken naar de particuliere sector door de overheid
Verzorgingsstaat = samenleving met een omvangrijke collectieve sector
Sociaal minimum = minimaal bedrag dat iemand nodig heeft om rond te komen
Waardevaste uitkering = koopkracht van uitkering blijft gelijk, stijgt mee met het gemiddelde prijsniveau (gekoppeld aan CPI)
Welvaartsvast = als de welvaart stijgt (loonstijging) moet de uitkering ook stijgen
Sociale voorziening = voor mensen die niet in staat zijn hun eigen levensonderhoud te voorzien, word betaald uit algemene middelen (belasting)
Belangrijkste sociale voorziening is WWB = Wet werk en bijstand
Sociale verzekering = zekeringen die betaalt wordt worden door premies, in te delen in 2 groepen
1. Volkverzekeringen: verzekering voor iedereen, ongeacht de hoogte van je
inkomen, te herkennen aan beginletter A = algemeen (sociaal minimum)
2. Werknemersverzekeringen: geldt alleen voor mensen in loondienst
Omslagstelsel = schatten van bedrag totaal nodig voor uitkeringen, dit bedrag omslaan in inkomens die in dat jaar worden verdiend
Kapitaaldekkingsstelsel = het systeem van pensioenopbouw, betaalt krijgen van aanvullend bedrijfspensioen omdat je gedurende werktijd pensioenpremie hebt moeten betalen
Inkomen van de collectieve sector (overheid),
1. Belastingen = verplichte afdrachten aan de overheid zonder directe prestatie (algemene middelen)
-directe belastingen = heffingen op het inkomen uit arbeid of vermogen, opgelegd aan personen
-indirecte belastingen = belasting op bijv. koop/verkooptransacties zoals BTW
2. Sociale premies = premies voor het verstrekken van uitkeringen
1 + 2 zijn de collectieve lasten
3. Niet-belastingmiddelen: diensten waarvoor een prijs word gerekend, zoals het verstrekken van paspoorten en van allerlei vergunningen, word alleen betaald door degene die er gebruik van maakt
LOONKOSTEN
WGA _ kosten voor de werkgever
------------------------
BRUTOLOON
WNV verschil = WIG
LOONHEFFING _
------------------------
NETTOLOON ontvangt de werknemer
Box 1
TOTAAL INKOMEN ARBEID
AFTREKPOSTEN _
--------------------------------------
BELASTBAAR INKOMEN
Box 3
Opbrengsten uit vermogen - spaarrekening, huur en pacht:
INKOMEN BEGIN – INKOMEN EIND VAN HET JAAR
----------------------------------------------------------------- = ***
2
*** – HEFFINGSVRIJVERMOGEN = …….. X 4 % = ……. X 30 % = VERMOGENSREDEMENTSHEFFING
VERMOGENSREDEMENTSHEFFING –ALGEMENE HEFFINGSKORTING = te betalen bedrag in box3
Hoofdstuk 3, Welvaart en hoofdstuk 4, Collectieve sector
ADVERTENTIE
Fix onze energie!
Studeer energie & techniek. Iedereen staat te springen om jou! We hebben namelijk veel technische toppers nodig die de energie van morgen fixen. Met een opleiding in energie & techniek ben je onmisbaar voor de toekomst. Check Power Up The Planet en ontdek welke opleiding het beste bij je past!
Check Power Up The Planet!

REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden