Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 3, schaarste, geld en handel

Beoordeling 8.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 984 woorden
  • 26 oktober 2019
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 8.8
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

3.1 De uitvinding van geld

Samenvatting:
Om te kunnen ruilen moet er een ruilverhouding ontstaan. Het is niet praktisch om heel veel verschillende soorten ruilverhouding vast te stellen, dus is hier al lang geleden een oplossing voor bedacht: bepaal voor alle middelen de ruilverhouding ten opzichte van hetzelfde middel. Dit middel is geld. Alle ruilverhoudingen tot geld heten de prijs. Geld heeft drie functies:

  1. Ruilmiddel: Middelen kun je ruilen tegen geld. Dit geld kan weer worden gebruikt om andere middelen te ruilen. De transactiekosten van een ruil worden verlaagd door het gebruik van geld, want van ieder middel moet alleen nog de prijs worden betaald.
  2. Oppotmiddel: Geld maakt het mogelijk om te ruilen in de tijd. Je kunt geld opsparen en het later besteden.
  3. Rekenmiddel: Het is makkelijk om de totale prijs te bereken en om zo middelen in waarde te vergelijken.

Begrippen:
Geld: middel dat geruild kan worden tegen alle andere middelen.
Prijs: ruilverhouding van middelen tot het middel geld.
Ruilmiddel: functie van geld waardoor goederen en diensten geruild kunnen worden.
Oppotmiddel: functie van geld waardoor de aanwending van middelen later gebruikt kan worden.
Rekenmiddel: functie van geld waardoor de waarde van verschillende middelen met elkaar vergeleken kan worden.

 

3.2 De verschijningsvormen van geld

Samenvatting:
Niet elk middel kan als geld worden gebruikt. Om aan de drie functies te voldoen, moet het aan vier eisen voldoen:

  1. Er moeten verschillende waarden zijn. Bijvoorbeeld 1 euro, 2 euro, etc.
  2. Je moet het makkelijk mee kunnen nemen.
  3. Het moet niet kunnen slijten.
  4. Niet makkelijk na te maken. Als mensen gemakkelijk zelf het geld na kunnen maken, komt er steeds meer geld in de omloop. Dit zorgt ervoor dat het geld zijn waarde zal verliezen.

Munten van edelmetaal zorgden voor het ontstaan van bankbiljetten. Mensen wilden niet al die munten steeds meenemen of bewaren, dus gingen ze naar de bank voor een geldwissel. Dat was een document met daarop het aantal geruilde munten, die je dan later bij een bank weer in kon wisselen. Later werd de geldwissel zelfs gebruikt als betaalmiddel, zo veranderen geldwissels in bankbiljetten.

In de economie is het belangrijk dat er fiduciair geld is. Dit houdt in dat het geld zijn waarde ontleent aan het vertrouwen dat mensen erin hebben en niet aan de waarde van het materiaal waarvan het geld gemaakt is. Modern geld komt op twee manieren voor: chartaal en giraal.

Begrippen:
Geldwissel: document waarop staat hoeveel geld de houder aan de bank heeft gegeven.
Fiduciair geld: geld dat zijn waarde ontleent aan het vertrouwen dat mensen erin hebben en niet aan het materiaal waarvan het is gemaakt.
Chartaal geld: bankbiljetten en munten.
Giraal geld: (direct opvraagbare) tegoeden op bank- of girorekeningen.

 

3.3 De waarde van geld

Samenvatting:
Geld heeft vier waarden:

  1. Intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal waar het geld van is gemaakt. Alleen chartaal geld heeft deze waarde, giraal geld niet.
  2. Nominale waarde: bij chartaal geld is dit de waarde die op het geld gedrukt staat. Bij giraal geld is dit de omvang van het banktegoed.
  3. Interne waarde: koopkracht van geld, de hoeveelheid middelen die je voor het geld kunt kopen.
  4. Externe waarde: de waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt/valuta. Deze waarde wordt weergegeven met de wisselkoers.

De nominale waarde van geld blijft altijd gelijk. De intrinsieke waarde kan veranderen, als de prijs van de materialen toe- of afneemt. De interne waarde verandert ook, dit komt meestal door inflatie en soms door deflatie.
Bij vaste wisselkoersen verandert de externe waarde niet, maar bij variabele wisselkoersen wel. Iedere regio is vrij om dit zelf te kiezen, bij beide kanten zitten voor- en nadelen.

Chartaal geld blijft in de omloop zolang de nominale waarde hoger is dan de intrinsieke waarde. Ook kunnen munten met verschillende intrinsieke waarden dezelfde nominale waarde hebben. Mensen zullen de munt met de hoogste intrinsieke waarde niet meer uitgeven en deze zal uiteindelijk niet meer omloop zijn. Dit verschijnsel wordt de Wet van Gresham genoemd: ‘Bad money drives out good money’.  

Begrippen:
Intrinsieke waarde: waarde van het materiaal waarvan het geld gemaakt is.
Nominale waarde: waarde die op het geld uitgedrukt staat.
Interne waarde: koopkracht van het geld.
Valuta: muntsoort
Externe waarde: waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt.
Wisselkoers: ruilverhouding tussen twee valuta’s
Wet van Gresham: ervaringsgegeven dat zegt dat geld met een relatief hoge intrinsieke waarde uit de omloop gaat.

 

3.4 Waar komt geld vandaan?

Samenvatting:
Geld moet niet makkelijk na te maken zijn. Mensen zouden zelf geld produceren, er komt veel meer in de omloop en dus worden de prijzen heel veel verhoogd. Als er meer geld in de omloop is, daalt de interne waarde van dat geld. Door deze geldontwaarding zal het vertrouwen van mensen in het geld weggaan. De economie zal dan terugvallen in een ruileconomie zonder geld, waardoor er hele hoge transactiekosten zullen zijn.

Het in de omloop brengen van chartaal geld en het reguleren van giraal geld is voorbehouden aan de centrale bank. Dit is de bank waar andere banken een bankrekening hebben. De Nederlandsche Bank is de centrale bank van Nederland, dit is onderdeel van een netwerk van centrale banken dat verantwoordelijk is voor de euro. Dit wordt geleid vanuit de Europese Centrale Bank, in Frankfurt. De centrale bank bepaalt hoeveel geld er in de omloop wordt gebracht en dus ook voor geldschepping, het in de omloop brengen van nieuw geld. De optelsom van al het chartale en girale geld dat in handen is van gezinnen en bedrijven is de maatschappelijke geldhoeveelheid. Deze hoeveelheid wordt gestuurd door de Europese Centrale Bank.

Begrippen:
Centrale bank: bank belast met de ontwikkeling en uitvoering van monetair beleid en met het beleid en met het toezicht op het bank- en verzekeringswezen.
De Nederlandsche Bank: Centrale Bank van Nederland
Europese Centrale Bank: centrale bank van eurolanden.
Geldschepping: nieuw geld in omloop brengen.
Maatschappelijke geldhoeveelheid: totale hoeveelheid chartaal en giraal geld dat in omloop is.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.