Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 3 en 4 consumenten&producenten

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1940 woorden
  • 29 maart 2012
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Index Consumenten en Producenten H3
Heterogene goederen:
Goederen die niet hetzelfde zijn

Homogene goederen:
Goederen die wel precies hetzelfde zijn.

Marktvorm:
Het geheel van omstandigheden waaronder vragers en aanbieders producten kopen en verkopen.

Abstracte markt:
Het geheel van vraag en aanbod naar een bepaald goed.

Concrete markt:
Waar vragers en aanbieders elkaar ook echt ontmoeten.

De richting van de aanbod -en de vraaglijn
Een aanbod lijn loopt omhoog omdat bij hogere prijzen meer aanbieders dat product willen verkopen, terwijl een vraaglijn naar beneden loopt omdat bij lagere prijzen meer mensen dat product willen kopen.

Evenwichtsprijs (p) & evenwichtsaanbod(q)
Het punt in de grafiek waar vraag en aanbod elkaar snijden.

Marktmechanisme
De markt vervangt slechtlopende producten uit zichzelf en door het marktmechanisme wordt alles op tijd geproduceerd en afgeleverd.

Doordraaien
Bij doordraaien beperken de aanbieders het aanbod bewust door producten te vernietigen.

Verticale aanbodlijn
Er is sprake van een dagmarkt. (Ik weet niet of dat altijd zo is.)De hoeveelheid spinazie die op een bepaalde dag oogstrijp is en daarom op de veiling wordt aangeboden, hangt niet af van de prijs.

Collectieve aanbodlijn & en vraaglijn
Dit zijn de lijnen van de totale vraag en het totale aanbod.

Volkomen concurrentie
Heel veel aanbieders, aanbieder geen invloed op totale aanbod.

Hoeveelheidsaanpassers
Aanbieders bij een volkomen concurrentie die met het aanbod van hun bedrijf schuiven om de hoeveelheid aan te bieden die het meeste winst oplevert.

GO-lijn
De Prijs-afzetlijn of de Gemiddelde opbrengstlijn.

MO-lijn
De marginale opbrengstlijn. Marginale opbrengsten zijn de extra opbrengsten per extra verkocht product. De MO-lijn is bij volkomen concurrentie gelijk aan de GO-lijn.

Maximale winst
Er is maximale winst bij MO=MK

Vrije toetreding
Bij volkomen concurrentie is het als individu relatief makkelijk om toe te treden tot de markt.

Bedrijfstakevenwicht
Als alle bedrijven op de markt quitte spelen. Bij winst komen er bedrijven bij en bij verlies verlaten bedrijven de markt. Als de bedrijven quitte spelen blijft het aantal bedrijven constant.

GO-lijn snijdt laagste punt GTK-lijn
Dit betekent bij volkomen concurrentie dat de bedrijven quitte draaien. De gemiddelde opbrengsten zijn gelijk aan de gemiddelde kosten.

Volkomen markt
Een volkomen markt is een markt waarin homogene goederen verkocht worden op een transparante markt(transparant houdt in dat iedereen weet wat de evenwichtsprijs is en de vragers weten dat ze bij een prijsverhoging ergens anders goedkopen kunnen shoppen).

Marktresultaat
De gevolgen voor producenten en consumenten in de ruime zin van het woord. Bij volkomen concurrentie is het marktresultaat voor de producenten dat ze hun producten bijna tegen de kostprijs aanbieden. Voor de consumenten betekend dit marktresultaat dat ze niet te hoge prijzen betalen.

Monopolie
Een aanbieder en veel vragers.

Prijs afzetlijn bij monopolie
De prijs afzetlijn bij een monopolie loopt naar beneden omdat hoe lager de prijs, hoe meer ze verkopen en hoe hoger de prijs, des te minder ze verkopen.

TW bij een monopolie
De beste afzet ligt bij MO=MK. De beste prijs ligt bij GO. De rechter onderhoek van het rechthoek ligt bij het snijpunt van de GTK-lijn en de beste afzet.

Prijszetter
Een monopolist is een prijszetter. Hij kan zelf de prijs van zijn product bepalen. Als de prijs hoog is, verkoopt hij wat minder, is de prijs laag dan wat meer. Hij kan zijn prijs zo bepalen dat hij precies zoveel verkoopt dat zijn winst maximaal is.

3 soorten monopolies
- Een wettelijke monopolie (Nederlandsche bank)
- Een natuurlijk monopolie (Maar 1 supermarkt in het dorp)
- Een feitelijke monopolie (Bijv. technische voorsprong of octrooien, Microsoft)

Waarom streeft een monopolist niet altijd naar maximale winst?
- Omdat het een overheidsbedrijf is. Die streven eerder naar kostendekking.
- Omdat bij het streven naar maximale omzet de werkgelegenheid dan groter is.
- Omdat ze beter meer kunnen produceren tegen een lagere prijs waardoor potentiële concurrenten door de grote aangeboden hoeveelheid en de lage prijs niet makkelijk de strijd aan kunnen gaan.

Prijsdiscriminatie
Als je voor de ene een andere prijs rekent dan voor de ander. (NS voordeel urenkaart)
Dit is een bijzondere manier van winstmaximalisatie.

Prijsdifferentiatie
Bijna hetzelfde als prijsdiscriminatie alleen is het prijsverschil gebaseerd op werkelijke verschillen in kwaliteit of kosten. Het gaat dan om een heterogeen goed. (Zitplaatsen op de eerste of op de tiende rang in een theater)

Als een monopolist maximale winst wil behalen door middel van prijsdiscriminatie dan moet er voldaan zijn aan twee voorwaarden:
- Doorverkoop tussen consumenten moet onmogelijk zijn. Daarom staan er vaak persoonlijke gegevens op voordeelkaarten.
- Als er meerdere markten zijn (bijv. binnen –en buitenland) dan moet MK=MO1+MO2.

Marktvorm, marktgedrag en marktresultaat bij een Monopolie
Marktvorm = 1 aanbieder veel vragers.
Marktgedrag = Niet perse streven naar maximale winst.
Marktresultaat = Duurdere prijzen en kleinere beschikbare hoeveelheden dan bij volkomen concurrentie. Consumenten kunnen wel profiteren van productvernieuwingen die betaald worden uit de winst.

Monopolistische concurrentie
Veel aanbieders die een heterogeen product aanbieden.(Kledingwinkels bijvoorbeeld)
Volgens de consument hebben de aanbieders van deze producten allemaal iets verschillends. Dit kan zijn door reclame, assortiment of de locatie van de winkel. Ook prijs en kwaliteit spelen een rol.

Marketingmix
Dit zijn alle marketinginstrumenten die een bedrijf ter beschikking heeft.

Oligopolie
Weinig aanbieders die met zo weinig zijn dat ze op elkaar reageren. Bij een markt met een paar hele grote aanbieders en nog een groot aantal kleintjes gaat het nog steeds om een Oligopolie.
Een maximum aantal aanbieders bij een oligopolie is moeilijk te noemen, maar bij meer dan 10 belangrijke aanbieders wordt het moeilijk om als aanbieder op iedereen te reageren.

Oligopolisten concurreren liever niet met prijs
Dit is omdat ze dan steeds lager gaan zitten en uiteindelijk gaan er aanbieders failliet. Ze hoeven ook niet perse te concurreren met de prijs want zolang niemand het doet blijft de prijs gelijk. Ze maken liever hun producten meer heterogeen waardoor de consument alsnog naar hun toe komt.

Prijsleider
Het bedrijf wat als eerste prijsveranderingen doorberekend. Dit is vaak elke keer hetzelfde bedrijf.

Kartel
Een afspraak om onderlinge concurrentie te beperken. Dit is niet toegestaan in Nederland.

Formules
Gegevens: Qa=10 Qv=-0,8p+16 Qa=Qv
Evenwichtshoeveelheid: Qa= 10
Evenwichtsprijs: Q(aangeboden)=10 Q(vraag)=-0,8p+16 Qa=qv 10=-0,8p+16 p=7,5

Als je de maximale hoogte van de TW-functie wilt weten moet je de afgeleide van de TW nemen.
Voor een maximum van de TW functie geldt: afgeleide is gelijk aan nul, de afgeleide functie is voor de max. positief(de originele lijn stijgt) en daarna negatief(de originele lijn daalt).

Soms heb je de wortelformule nodig om de afgeleide op te lossen.
-b +/- wortel (b²-4ac) :2a=0 geeft de oplossingen voor de vergelijking: ax²+bx+c=0

Hier moet dus een positief getal uit komen voor q.

Het berekenen van de prijs voor maximale winst bij een monopolie:
Gegevens P=-3Q+180                   TK=0,75Q²+30Q+1000
TW=TO-TK (-3Q+180)*Q       -                        “
-3Q²+180Q                               -                        “
TW=                    -3,75Q²+150Q-820
TW’=                   -7,5Q+150=0
Q=                         20
Bij een afzet van 20 is de winst maximaal. De prijs is dus P= -3*20+180=120.

Index Consumenten en Producenten H4
Verticale prijsbinding
Dit houdt in dat de producent de consumentenprijs aan de detaillist oplegt. Dit is verboden volgens de wet. Alleen de boekenprijs mag vastgezet worden.

Horizontale prijsbinding
Als verschillende verkopers afspreken hun goed voor dezelfde prijs te verkopen. (Bijvoorbeeld tankstations)

Wanneer grijpt de overheid in?
Sommige bedrijven die ongestoord hun gang kunnen gaan hebben soms weinig oog voor het milieu. De overheid kan dan boetes uitdelen of bijvoorbeeld ecotaxen opleggen. Als een ondernemer iets goeds doet voor de samenleving kan hij ook hulp krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van subsidie.

Europees Landbouwbeleid
Volgens het internet: Het Europese landbouwbeleid moet ervoor zorgen dat er genoeg voedsel wordt verbouwd. Consumenten moeten voor redelijke prijzen landbouwproducten kunnen kopen; boeren moeten een behoorlijk inkomen hebben.

Garantieprijs
Een gegarandeerde prijs voor de aanbieder, vaak boven de marktprijs. Het opkopen van de overschotten wordt betaald door de Europese belastingbetaler.

Er is discussie over de Garantieprijs
De consument betaalt twee keer, namelijk voor het landbouwproduct en voor de overschotten.
Als de garantieprijs wordt afgeschaft dan hebben de boeren ineens een veel lager inkomen. De boeren zijn daarom ook fel tegen het afschaffen van die minimumprijs.

De boeren in ontwikkelingslanden zijn ook de dupe van dit landbouwbeleid omdat ze bij de grens een enorme invoerheffing moeten betalen waardoor ze gelijk geen kans meer maken op de Europese markt.

Exportsubsidies
Subsidies die er voor zorgen dat Europese producten goedkoper worden in het buitenland. Hierdoor kunnen de overschotten gedumpt worden op markten buiten europa. Hier hebben de ontwikkelingslanden ook last van omdat ze ook buiten de EU moeten concurreren met de gesubsidieerde EU producten.

Conclusie
Invoerheffingen sluiten de markt af. De opbrengsten betalen de exportsubsidies.

Maximumprijzen
Een maximumprijs is een gegarandeerde prijs voor de vrager, meestal onder de marktprijs/evenwichtsprijs. Hierdoor ontstaat een vraagoverschot.

Vraagoverschot
Als er meer vraag dan aanbod is op een markt.

Maatschappelijke kosten
Effecten van consumptie en productie die moeilijk in geld uit te drukken zijn. (Roken, stinkende fabrieken, etc.)

Externe effecten
Externe effecten zijn neveneffecten van consumptie en productie die niet in de prijs van het goed zijn inbegrepen. Deze effecten kunnen positief of negatief zijn.

Negatieve externe effecten
Milieuvervuiling, voetbalvandalisme, etc.

Positieve externe effecten
Een sportploeg die een medaille wint, een ondernemer die z`n monumentale pand opknapt, etc.

De overheid is de enige die kan optreden bij externe effecten. Dit kan door middel van accijnzen of bijvoorbeeld wetgeving die schadelijke producten verbied.

De overheid moet de keuze maken tussen een verbod of een heffing. Bij een verbod bestaat de kans dat andere negatieve externe effecten zoals illegaliteit de kop op steken. Bij een heffing blijven de producten wel verkrijgbaar en sommige producten moeten gewoon verboden zijn.

Afwentelen
Het doorberekenen van een heffing aan de consument.

Door een heffing verschuift alleen de aanbodlijn,voor de aanbieders is een heffing een verandering van buitenaf. De vraaglijn blijft liggen, want consumenten kopen minder vanwege de prijsstijging Anders gezegd: op het verschuiven van de aanbodlijn na geldt dat alles gelijk blijft. (Dit betekent dat de aanbod en de vraaglijn elkaar op een ander punt kruisen.)

Heffingen en subsidies bij verschillende marktvormen
Volkomen concurrentie: Door heffingen of subsidies verandert de collectieve aanbodlijn omdat het de kosten omhoog of omlaag gaan.
Monopolie, monopolistische concurrentie en oligopolie: De vraaglijn is vaak minder elastisch waardoor de producent de heffingen makkelijker door kan rekenen aan de consument. Dit werkt alleen als ze ook goede producten of diensten leveren want anders zouden consumenten kunnen gaan klagen.

Heffingen betekenen altijd meer kosten en daarom zal een producent bij onvolkomen concurrentie de heffingen zoveel mogelijk doorberekenen aan de consument.

Kartel
Een kartel is een overeenkomst tussen juridisch zelfstandige ondernemingen die de concurrentie beperkt.

Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)
Wordt ook wel ‘Kartelpolitie’ genoemd. De NMa houdt zich bezig met het bestrijden van oneerlijke concurrentie en kartelafspraken.

OPTA
OPTA staat voor Onafhankelijke Post en Telecom Autoriteiten. De OPTA zorgt ervoor dat de consument niet teveel betaalt en of de concurrentie wel binnen de Europese afspraken valt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.