- Loonelasticiteit van het arbeidsaanbod =
procentuele verandering van het aanbod / procentuele verandering van het loon
Deze wordt beïnvloed door de mogelijkheid of de productie verplaatst kan worden naar lagelonenlanden en of het productieproces kapitaalintensief dan wel arbeidsintensief is.
Indexcijfer reëel loon (koopkracht) = indexcijfer nominal loon/ prijsindexcijfer x 100
- Av = werkgelegenheid
A = arbeidsproductiviteit
Y = toegevoegde waarde = productie
ic a = ic y / ic av x 100
ic av = ic y / ic a x 100
ic y = (ic av x ic a) / 100
Hoofdstuk 4
- Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao): een overeenkomst over de arbeidsvoorwaarden die per bedrijf of bedrijfstak wordt afgesloten tussen vakbonden en werkgeversbonden.
Voordelen van een cao voor een werknemer:
- Lage transactie kosten; de werknemer hoeft niet zelf te onderhandelen maar laat dit over aan mensen die hierin gespecialiseerd zijn
- Gelijke behandeling voor alle werknemers die onder de cao vallen
- Rechtsbescherming: een cao heeft een wettelijkestatus zodat beide partijen de naleving van cao-afspraken bij de rechter kunnen afdwingen.
Voordelen van een cao voor de werkgever:
- Lagere transactie kosten; de werkgever hoeft niet zelf met elke werknemer afzonderlijk te onderhandelen
- Zekerheid; gedurende de looptijd van de cao heeft de ondernemer zekerheid over de hoogte van de lonen (er zal geen plotselinge loonstijging optreden)
- Arbeidsrust; zolang de cao loopt mag er niet gestaakt worden voor betere arbeidsvoorwaarden.
- Bedrijfstak-cao: zijn bedrijfstakken zoals de bouw en de horeca
- Bedrijfs-cao: zijn grote ondernemingen zoals Philips
kleine bedrijven sluiten zich aan bij een bedrijfstak omdat een eigen cao te duur is.
- Primaire arbeidsvoorwaarden: het loon en de normale arbeidstijd
- Secundaire arbeidsvoorwaarden: verlof en scholing
een cao wordt voor 1 of 2 jaar afgesloten, daarna wordt er opnieuw onderhandeld.
- Vakbond: een organisatie die de belangen van werknemers in een bepaalde bedrijfstak behartigt. Dit zijn organisaties van werknemers en werkgevers die met elkaar overleggen over de arbeidsvoorwaarden om zo een cao af te sluiten.
Redenen om lid te worden van een vakbond:
- De vakbond komt op voor goede arbeidsvoorwaarden voor in een cao
- De vakbond biedt rechtshulp bij arbeidsconflicten
- De vakbond geeft informatie en scholing
- Je kunt via je vakbond korting krijgen op bijvoorbeeld verzekeringen.
In Nederland is ongeveer 21% van de werknemers lid van een vakbond.
Je moet geld betalen om lid te zijn van een vakbond, dit is de reden dat de meesten geen lid worden van een vakbond en omdat wanneer er een cao is afgesloten deze geldt voor alle werknemers in een bedrijfstak, dus deze mensen zijn echte profiteurs.
- Free-ridergedrag / meeliftersgedrag: het profiteren van de inspanningen van anderen
- Vakcentrales: hierin zijn alle vakbonden verzameld
- Werkgeversbond: alle werkgevers uit een bedrijfstak zitten samen in zo’n bond
- Werkgeverscentrale: dit zijn alle werkgeversbonden bij elkaar
- Overlegpatroon over de arbeidsvoorwaarden:
- Centraal Plan Bureau (CPB) voorspelt de verdere economische ontwikkelingen van dat jaar in het Centraal Economisch Plan (CEP) -> op basis hiervan bereiden de werknemers- en werkgeversorganisatie hun overleg voor -> op Prinsjesdag wordt de miljoenennota bekend gemaakt waarin staat welk sociaal-economisch beleid ze willen gaan invoeren en dan verschijnt de Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB, hierin staan het nationaal product, de infllatie en de werkgelegenheid -> de centrales gaan overleggen -> de werknemers- en werkgeverscentrales ontmoeten elkaar in de Stichting van de Arbeid -> ze bereiken overeenstemming over de nieuwe hoofdlijnen van het nieuwe arbeidsvoorwaardenbeleid en dit wordt vastgesteld in een Centraal Akkoord -> hierdoor verlopen de cao-onderhandelingen per bedrijf en bedrijfstak soepeler. Is dit niet het geval dan is er veel ruimte om te onderhandelen. Lukt het alsnog niet dan ontstaat er een arbeidersconflict, de vakbonden kunnen besluiten om te gaan staken en de werkgevers kunnen hier als reactie op een kort geding aanspannen. De rechter kan alleen de staking verbieden als er sprake is van ontwrichting van de samenleving of als een staking tot een nadeling iets leidt.
- Poldermodel: een model waarin de werkgevers en werknemers, de sociale partners, kiezen voor overleg ipv een conflict
- Sociaal Economische Raad (SER): geeft aan de regering adviezen op sociaal-economisch gebied over ontslagrecht, minimumloon etc. deze raad bestaat uit vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en uit onafhankelijke leden die door de overheid zijn benoemd.
- Avv verklaren: de minister kan een cao algemeen verbindend verklaren, wat inhoudt dat de cao voor alle bedrijven en werknemers in een bedrijfstak geldt
- Er ontstaat meer marktwerking op de arbeidsmarkt door het afschaffen van het algemeen verbindend verklaren, waardoor er meer loonflexibiliteit ontstaat.
- Brutoloon: het loon dat in de cao wordt afgesproken, of contractloon
- Nettoloon: is het loon dat de werknemer ontvangt = het brutoloon – loonbelasting en sociale premies (loonheffing).
- Werkgeversaandeel: het deel dat de werkgever betaald is het brutoloon en een deel van de sociale premies. Ook betaald hij de secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals scholing en zorgverlof.
- Loonkosten: de totale kosten die een werkgever betaalt als hij iemand in dienst heeft
- De wig: het verschil tussen wat de werknemer netto ontvangt en wat de werkgever in totaal betaalt aan loonkosten. VB:
-
-
Bruto werknemer
-
Loonheffing (LB)
€8.000
Loonbelasting
€5.000
Sociale premies
€13.000
Netto werknemer
€32.000
Werkgeverswig:
€5000
Wig:
Werkenemerswig:
€13.000
totaal: €18.000
Gaat naar de overheid: loonbelasting
Gaat naar de sociale verzekeringsgfondsen; omslagstelsel: Spt = Sut*
Premies voor werknemers verzekeringen (WW, ZW) -> worden gedeeltelijk door de werkgevers betaald
Sociale premies (SP):
Premies voor de volksverzekeringen (AOW,ANW)
* - Omslagstelsel: een manier waarop de sociale uitkeringen worden gefinancieerd (door de sociale verzekeringsfondsen). Namelijk: alle ontvangen premies in een jaar worden in dat zelfde jaar gebruikt
- Risicodragend vermogen: de verschaffers van eigen vermogen in een bedrijf lopen ondernemersrisico, voor als er meer verlies dan winst is
- (Produceren: het combineren van productiefactoren waarbij een product ontstaat)
- Productiefactoren: zoals arbeid, kapitaal, ondernemerschap, natuur, grondstoffen en hulpstoffen
- Pacht: de belonging voor het ter beschikking stellen van natuur
- Produceren: is het toevoegen van waarde aan de inkoopwaarde van grondstoffen en hulpstoffen
- Toegevoegde waarde = productiewaarde = omzet – de inkoopwaarde van grondstoffen en hulpstoffen (+ ‘derdendiensten’)
- National product: de som van alle toegevoegde waarden van werknemers, bedrijven + overheid in een land
Nationaal product = nationaal inkomen = som alle lonen, rente, huur, pacht en winst
- Toegevoegde waarde van de overheid = ambtenaren salarissen. De overheid verkoopt niets en kan zo dus geen toegevoegde waarde berekenen, de overheid maakt dus geen omzet en daarom is hun toegevoegde waarde de ambtenaren salarissen.
- Binnenlands product: de productie van alle bedrijven in een land opgeteld. In Nederland is dit €600 miljard en 70% daarvan in looninkomen
- Winst: is het deel van het totale inkomen dat overblijft voor de productiefactor ‘ondernemerschap’ nadat de overige productiefactoren hun belonging hebben gekregen
- Arbeidsproductiviteit: productie per werknemer in een tijdseenheid -> hoge arbeidsproductiviteit: met een beperkte inzet van arbeid wordt een hoge productie gerealiseerd. Een hogere arbeidsproductiviteit geeft de financiële ruimte voor loonsverhoging zonder dat de concurrentiepositie in gevaar komt
- Concurrentie positie verbetert als de kosten per product, de kostprijs, lager wordt9 en de stijging van de arbeidsproductiviteit heeft hier een gunstige invloed op
Indexcijfer loonkosten per product =
indexcijfer totale loonkosten / indexcijfer arbeidsproductiviteit x 100%
vb: 103 / 105 x 100 = 98.1 -> daling van de loonkosten met 1.9%
-> kostprijs -> concurrentiepositie -> export
- Nominaal loon: als een werknemer een loonstijging van 4% krijgt dan krijgt hij per maand 4% meer euro’s
- Reeël loon: als de prijzen gelijk blijven dan stijgt de koopkracht van de werknemer ook met 4%
- Consumentenprijsindex (CPI): de prijsverandering die constant veranderd
Als het algemeen prijspeil stijgt dan stijgt de CPI en is er inflatie en andersom is er deflatie.
Met behulp van het CPI kunnen we de reeële verandering van de loonstijging en de koopkracht berekenen:
Indexcijfer reeël loon (koopkracht van het loon) =
indexcijfer nominale loon (netto) / prijsindexcijfer (CPI) x 100.
- Prijscompensatie: een loonstijging die gelijk is aan de stijging van het algemeen prijspeil. Dit gebeurt wanneer er inflatie is, de inflatie tast de koopkracht van de werknemer zijn loon aan en daarom zal hij een compensatie verlangen voor dit verlies aan koopkracht. Wanneer een prijscompensatie wordt afgesproken geldt dit voor alle werknemers die onder de cao vallen
- Initiële loonstijging: de extra loonstijging wanneer een werknemer op grond van gestegen arbeidsproductiviteit bovenop de prijscompensatie nog een algemene loonstijging krijgt en hierdoor zal de koopkracht stijgen
- Als de loonstijging in procenten gelijk is aan de stijging van de arbeidsproductiviteit en de inflatie samen dan verandert het loonaandeel niet
- Loonruimte: het totale percentage waarmee lonen kunnen stijgen terwijl het loonaandeel gelijk blijft. Deze loonruimte wordt bij cao-onderhandelingen gebruikt als richtlijn
- Loonmatiging: dan is de feitelijke loonstijging kleiner dan de loonruimte en dan daalt het loonaandeel in de productiewaarde
- Loonaandeel: geeft weer welk deel van de productiewaarde toevalt aan de productiefactor arbeid
- Loonstijging > loonruimte -> loonaandeel -> winstaandeel
- Loonstijging < loonruimte -> loonaandeel -> winstaandeel
- Loonstijging = loonruimte -> loonaandeel constant
Als de loonstijging in het bedrijfsleven groter is dan in de overheid, dan gaan de beste werknemers naar het bedrijfsleven, waardoor het dienstleven van de overheid verslechtert.
Als de loonstijging < loonruimte dan is er sprake van loonmatiging met als gevolg dat het loonaandeel daalt en het winstaandeel stijgt
- Incidentele loonstijging: deze geldt niet voor iedereen: het is een loonstijging per individu, deze loonstijging krijg je bij promotie of overwerk of als je een bonus ontvangt
- De overheid is de grootste werkgever van Nederland, zij betaald de salarissen van ambtenaren, ministeries, provincies en van mensen die werken in de zorg en het onderwijs. Hierdoor biedt zij haar ‘producten’ niet aan op een markt zoals andere bedrijven en maakt zij ook geen winst, er zijn geen omzetgegevens omdat deze salarissen worden betaald uit belastinggeld en hierdoor is de loonruimte van de overheid niet te bepalen. Daarom wordt er elk jaar een budget vastgesteld voor het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel
- De quartaire sector: de door de overheid betaalde dienstverlening. Een probleem hierbij is dat de groei van de arbeidsproductiviteit erg laag is, dit komt doordat deze sector mensenwerk blijft omdat in de zorg en in het onderwijs bijvoorbeeld de mensen moeilijk vervangen kunnen worden door machines
- Prestatieloon: de werknemer krijgt betaald per geproduceerde eenheid (stukloon), het bedrag van de loon is dus variabel
- Tijdloon: een vast bedrag per uur. Deze loon ontvangen werknemers nu. Een probleem hierbij is dat de werkgever moeilijk kan controleren of de werknemer zijn best doet of dat hij zijn werk verwaarloosd
- Principal-agentrelatie: de relatie tussen werkgever en werknemer. De werkgever is de principaal want hij geeft de opdrachten en de werknemer is de agent want hij voert de opdrachten uit, de agent ontvangt hier voor een beloning; zijn loon.
De principaal kan met tijdloon moeilijk controleren of de agent hard werkt en de agent weet dat wel, daarom is de informatie asymmetrisch. De principaal kan dit probleem proberen op te lossen door de agent te motiveren efficiënter te werken of hij kiest voor prestatieprikkels, zoals bonussen, zo wordt de loon gedeeltelijk variabel
- Menselijk kapitaal: dit is de kennis en vaardigheden die de werknemers bezitten en waarover het bedrijf kan beschikken als ze de werknemer aannemen
- Wanneer de werknemer op kosten van een bedrijf een cursus volgt zijn dit verzonken kosten voor het bedrijf, omdat de kennis bij de werknemer hoort en niet meer gebruikt kan worden als de werknemer vertrekt, ook is er de kans dat de werknemer een hoger loon gaat eisen als hij beseft dat hij waardevoller is voor het bedrijf. Ook kan de werknemer misschien een beter betaalde baan bij een ander bedrijf vinden en zo kan hij dus de baas onder druk zetten
- Hold-upprobleem/berovingsprobleem: zo staat dit probleem bekend in de economie. Dit probleem ontstaat als in een samenwerkingsverband de ene partij meer investeert in de samenwerking dan de andere partij waardoor de machtsverhouding veranderd. Wanneer de werkgever besluit de werknemer niet bij te scholen dan groeit het menselijk kapitaal minder dan mogelijk zou zijn, dan zou een deel van het arbeidspotentieel dus onbenut blijven.
Een andere oplossing voor dit probleem is om de werknemer voor een langere tijd bij het bedrijf te houden dmv een langdurig contract. In het contract kan dan komen te staan dat wanneer de werknemer toch opstapt hij een deel van de scholingskosten terug moet betalen.
* - Omslagstelsel: een manier waarop de sociale uitkeringen worden gefinancieerd (door de sociale verzekeringsfondsen). Namelijk: alle ontvangen premies in een jaar worden in dat zelfde jaar gebruikt
- Risicodragend vermogen: de verschaffers van eigen vermogen in een bedrijf lopen ondernemersrisico, voor als er meer verlies dan winst is
- (Produceren: het combineren van productiefactoren waarbij een product ontstaat)
- Productiefactoren: zoals arbeid, kapitaal, ondernemerschap, natuur, grondstoffen en hulpstoffen
- Pacht: de belonging voor het ter beschikking stellen van natuur
- Produceren: is het toevoegen van waarde aan de inkoopwaarde van grondstoffen en hulpstoffen
- Toegevoegde waarde = productiewaarde = omzet – de inkoopwaarde van grondstoffen en hulpstoffen (+ ‘derdendiensten’)
- National product: de som van alle toegevoegde waarden van werknemers, bedrijven + overheid in een land
Nationaal product = nationaal inkomen = som alle lonen, rente, huur, pacht en winst
- Toegevoegde waarde van de overheid = ambtenaren salarissen. De overheid verkoopt niets en kan zo dus geen toegevoegde waarde berekenen, de overheid maakt dus geen omzet en daarom is hun toegevoegde waarde de ambtenaren salarissen.
- Binnenlands product: de productie van alle bedrijven in een land opgeteld. In Nederland is dit €600 miljard en 70% daarvan in looninkomen
- Winst: is het deel van het totale inkomen dat overblijft voor de productiefactor ‘ondernemerschap’ nadat de overige productiefactoren hun belonging hebben gekregen
- Arbeidsproductiviteit: productie per werknemer in een tijdseenheid -> hoge arbeidsproductiviteit: met een beperkte inzet van arbeid wordt een hoge productie gerealiseerd. Een hogere arbeidsproductiviteit geeft de financiële ruimte voor loonsverhoging zonder dat de concurrentiepositie in gevaar komt
- Concurrentie positie verbetert als de kosten per product, de kostprijs, lager wordt9 en de stijging van de arbeidsproductiviteit heeft hier een gunstige invloed op
Indexcijfer loonkosten per product =
indexcijfer totale loonkosten / indexcijfer arbeidsproductiviteit x 100%
vb: 103 / 105 x 100 = 98.1 -> daling van de loonkosten met 1.9%
-> kostprijs -> concurrentiepositie -> export
- Nominaal loon: als een werknemer een loonstijging van 4% krijgt dan krijgt hij per maand 4% meer euro’s
- Reeël loon: als de prijzen gelijk blijven dan stijgt de koopkracht van de werknemer ook met 4%
- Consumentenprijsindex (CPI): de prijsverandering die constant veranderd
Als het algemeen prijspeil stijgt dan stijgt de CPI en is er inflatie en andersom is er deflatie.
Met behulp van het CPI kunnen we de reeële verandering van de loonstijging en de koopkracht berekenen:
Indexcijfer reeël loon (koopkracht van het loon) =
indexcijfer nominale loon (netto) / prijsindexcijfer (CPI) x 100.
- Prijscompensatie: een loonstijging die gelijk is aan de stijging van het algemeen prijspeil. Dit gebeurt wanneer er inflatie is, de inflatie tast de koopkracht van de werknemer zijn loon aan en daarom zal hij een compensatie verlangen voor dit verlies aan koopkracht. Wanneer een prijscompensatie wordt afgesproken geldt dit voor alle werknemers die onder de cao vallen
- Initiële loonstijging: de extra loonstijging wanneer een werknemer op grond van gestegen arbeidsproductiviteit bovenop de prijscompensatie nog een algemene loonstijging krijgt en hierdoor zal de koopkracht stijgen
- Als de loonstijging in procenten gelijk is aan de stijging van de arbeidsproductiviteit en de inflatie samen dan verandert het loonaandeel niet
- Loonruimte: het totale percentage waarmee lonen kunnen stijgen terwijl het loonaandeel gelijk blijft. Deze loonruimte wordt bij cao-onderhandelingen gebruikt als richtlijn
- Loonmatiging: dan is de feitelijke loonstijging kleiner dan de loonruimte en dan daalt het loonaandeel in de productiewaarde
- Loonaandeel: geeft weer welk deel van de productiewaarde toevalt aan de productiefactor arbeid
- Loonstijging > loonruimte -> loonaandeel -> winstaandeel
- Loonstijging < loonruimte -> loonaandeel -> winstaandeel
- Loonstijging = loonruimte -> loonaandeel constant
Als de loonstijging in het bedrijfsleven groter is dan in de overheid, dan gaan de beste werknemers naar het bedrijfsleven, waardoor het dienstleven van de overheid verslechtert.
Als de loonstijging < loonruimte dan is er sprake van loonmatiging met als gevolg dat het loonaandeel daalt en het winstaandeel stijgt
- Incidentele loonstijging: deze geldt niet voor iedereen: het is een loonstijging per individu, deze loonstijging krijg je bij promotie of overwerk of als je een bonus ontvangt
- De overheid is de grootste werkgever van Nederland, zij betaald de salarissen van ambtenaren, ministeries, provincies en van mensen die werken in de zorg en het onderwijs. Hierdoor biedt zij haar ‘producten’ niet aan op een markt zoals andere bedrijven en maakt zij ook geen winst, er zijn geen omzetgegevens omdat deze salarissen worden betaald uit belastinggeld en hierdoor is de loonruimte van de overheid niet te bepalen. Daarom wordt er elk jaar een budget vastgesteld voor het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel
- De quartaire sector: de door de overheid betaalde dienstverlening. Een probleem hierbij is dat de groei van de arbeidsproductiviteit erg laag is, dit komt doordat deze sector mensenwerk blijft omdat in de zorg en in het onderwijs bijvoorbeeld de mensen moeilijk vervangen kunnen worden door machines
- Prestatieloon: de werknemer krijgt betaald per geproduceerde eenheid (stukloon), het bedrag van de loon is dus variabel
- Tijdloon: een vast bedrag per uur. Deze loon ontvangen werknemers nu. Een probleem hierbij is dat de werkgever moeilijk kan controleren of de werknemer zijn best doet of dat hij zijn werk verwaarloosd
- Principal-agentrelatie: de relatie tussen werkgever en werknemer. De werkgever is de principaal want hij geeft de opdrachten en de werknemer is de agent want hij voert de opdrachten uit, de agent ontvangt hier voor een beloning; zijn loon.
De principaal kan met tijdloon moeilijk controleren of de agent hard werkt en de agent weet dat wel, daarom is de informatie asymmetrisch. De principaal kan dit probleem proberen op te lossen door de agent te motiveren efficiënter te werken of hij kiest voor prestatieprikkels, zoals bonussen, zo wordt de loon gedeeltelijk variabel
- Menselijk kapitaal: dit is de kennis en vaardigheden die de werknemers bezitten en waarover het bedrijf kan beschikken als ze de werknemer aannemen
- Wanneer de werknemer op kosten van een bedrijf een cursus volgt zijn dit verzonken kosten voor het bedrijf, omdat de kennis bij de werknemer hoort en niet meer gebruikt kan worden als de werknemer vertrekt, ook is er de kans dat de werknemer een hoger loon gaat eisen als hij beseft dat hij waardevoller is voor het bedrijf. Ook kan de werknemer misschien een beter betaalde baan bij een ander bedrijf vinden en zo kan hij dus de baas onder druk zetten
- Hold-upprobleem/berovingsprobleem: zo staat dit probleem bekend in de economie. Dit probleem ontstaat als in een samenwerkingsverband de ene partij meer investeert in de samenwerking dan de andere partij waardoor de machtsverhouding veranderd. Wanneer de werkgever besluit de werknemer niet bij te scholen dan groeit het menselijk kapitaal minder dan mogelijk zou zijn, dan zou een deel van het arbeidspotentieel dus onbenut blijven.
Een andere oplossing voor dit probleem is om de werknemer voor een langere tijd bij het bedrijf te houden dmv een langdurig contract. In het contract kan dan komen te staan dat wanneer de werknemer toch opstapt hij een deel van de scholingskosten terug moet betalen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden