Hoofdstuk 2 en 3

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 1351 woorden
  • 9 maart 2017
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Economie Hoofdstuk 1 en 2

1.1   Behoeften

Iedereen heeft behoeften, dat is iets wat je nodig hebt of graag wil. Ze zijn onbeperkt. 3 soorten:

·       Eerste levensbehoeften: Bijv. zuurstof, voedsel, kleding en onderdak. Ook: basis of primaire behoeften.

·       Luxe behoeften: Maken leven aangenaam. Bijv. cd-speler auto. Ook: overige behoeften.

·       Niet-materiële behoeften: Kun je niet in de winkel kopen. Bijv. behoefte aan frisse lucht.

Behoeften verschillen van land tot land en van tijd tot tijd. Behoeften worden voorzien de productie.

1.2   Productie

Een deel van behoeften produceren we binnen het gezin, dit heet zelfvoorziening. Het grootste deel van de productie vind plaats door bedrijven. Hier hoort ook het vervoeren en verkopen van goederen bij. Ook diensten voorzien behoeften. De overheid levert goederen en diensten, die bedrijven niet willen, kunnen of mogen leveren. De meeste van deze diensten worden (bijna) gratis geleverd. Alle burgers mogen er gebruik van maken, dit zijn collectieve goederen of collectieve voorzieningen. Hiervan wordt veel betaald via de belastingen.

1.3   Formeel en informeel

Het Centraal Bureau Statistiek (CBS) registreert de productie in Nederland en maakt daarbij gebruik van de gegevens van de belastingdienst. Geregistreerde productie noemen we formele productie.

Productie, die niet geregistreerd wordt heet informele productie. Als iemand inkomen verdiend zonder dat te laten registreren, omdat ze belasting willen ontduiken, is hij/zij illegaal bezig. Er is sprake van productie in het zwarte circuit. Als er geen inkomen wordt verdiend (zelfvoorziening en vrijwilligerswerk) spreken we van productie in het grijze circuit, dit is legaal. 

1.4   Productiesectoren

Er zijn vier productiesectoren:

1.       Primaire sector: Bedrijven die hun product direct uit de natuur halen. Vroeger was dit de grootste sector, nu de kleinste. Bijv. landbouw, tuinbouw, bosbouw, veeteelt en visserij.

2.       Secundaire sector: Bedrijven die grondstoffen verwerken tot eindproduct (industrie). Deze sector krimpt sinds 1950. Bijv. chemische en elektronische industrie, fabrieken en bakkerijen.

3.       Tertiaire sector: Bedrijven die diensten verlenen en daar winst mee willen maken (commerciële dienstverlening). Bijv. winkels, horeca, reisbureaus, kappers en transport.

4.       Kwartaire sector: De niet-commerciële dienstverlening. Deze verlenen diensten, maar streven niet naar winst. Meestal zijn dit overheidsinstellingen of instellingen die door de overheid gesubsidieerd worden. Bijv. bibliotheken, scholen en ziekenhuizen.

De laatste 2 sectoren zijn  de laatste jaren het grootst geworden.

1.5   Consumeren en investeren

Het kopen van goederen en diensten om direct onze behoeften te voorzien heet consumeren. Deze goederen en diensten heten consumptiegoederen. Consumeren betekent in de economie wat anders dan in het dagelijks spraakgebruik.

Niet alleen mensen kopen goederen, ook bedrijven doen dat. Deze goederen heten kapitaalgoederen, ze worden gebruikt om voor de dienstverlening of productie. Het kopen van deze goederen heet investeren.

1.6   Een kringloop in de economie

De economie bestaat uit de volgende kringloop ->

Consumptie speelt een hele belangrijke rol in de economie. Als consumenten meer gaan consumeren, dan zullen bedrijven groeien, ontstaat er meer werk, mensen krijgen beter inkomen en daarvan kunnen ze weer consumeren. Er is spraken van economische groei. Als het andersom werkt spreken we van een recessie. We moeten niet ons hele inkomen consumeren, het is goed om een deel te sparen. Via de banken kan dat geld terecht komen bij bedrijven. Maar ook teveel sparen kan leiden tot een recessie.

1.7   Welvaart

Als er in een land veel goederen en diensten geproduceerd worden, is de welvaart hoog. Die landen zijn rijk. In derde wereld landen wordt weinig geproduceerd en dus is de welvaart laag. Niet alle behoeften kunnen geproduceerd worden. Daarom moet er niet te veel geproduceerd worden, want dan komt er bijv. vervuiling. Meer productie kan dus ook betekenen dat de welvaart daalt. De economie houdt zich bezig met de keuzes die gericht zijn op het bereiken van meer welvaart.

2.1   Soorten inkomen

Er zijn twee soorten inkomens: primair inkomen en overdrachtsinkomen. Er zijn twee soorten primaire inkomens: Inkomen uit arbeid en inkomen uit vermogen.

2.2   Inkomen uit arbeid

Dor te werken lever je een bijdrage aan de productie, de beloning die je daarvoor krijgt is je inkomen uit arbeid. Bij werknemers in dienst van een bedrijf heet dat loon en bij ambtenaren salaris. Als je voor jezelf werkt of een eigen bedrijf hebt vormt de winst van je bedrijf je inkomen. Dit noemen we geen loon. Er zijn voor verschillende beroepsgroepen verschillende benamingen voor arbeids-inkomens.

2.3   Inkomen uit vermogen

Om een inkomen uit vermogen te verdienen, moet je eerst een inkomen hebben door te sparen, een vermogen te erven of te winnen. Als je je vermogen op een spaarrekening zet, krijg je rente uitbetaald. Als je voldoende vermogen heb, kan je hier van leven. Een 2de mogelijkheid is aandelen kopen van een bedrijf. Je hebt zo recht op winst (dividend). Tenslotte kun je oog beleggen in huizen of winkelpanden. Die kun je verhuren, de huur is dan een vorm van inkomen.

2.4   Overdrachtsinkomen

In Nederland is er een systeem dat ervoor zorgt dat iedereen een inkomen krijgt om in de basisbehoeften te voorzien, het stelsel van sociale zekerheid. Inkomen dat je ontvangt zonder daarvoor een tegenprestatie te leveren noemen we overdrachtsinkomen.

2.5   Sociale verzekeringen

De belangrijkste uitkeringen zijn de uitkeringen van de sociale verzekeringen. Deze werken net zo als gewone verzekering. Sociale verzekeringen zijn echter wel verplicht. Ze worden betaald met sociale premies. Er zijn twee soorten:

1.       Volksverzekeringen: Iedereen heeft hier recht op en iedereen, die een inkomen verdient betaalt er aan mee.

Volksverzekeringen

Doel

AOW

Algemene Ouderdomswet

Voor  67-plussers.

ANW

Algemene Nabestaandenwet

Voor weduwen, weduwnaars en wezen.

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Vergoeding van bijzondere ziektekosten.

2.       Werknemersverzekeringen: Iedereen betaalt eraan mee, maar alleen werknemers (mensen die in loondienst werken) krijgen een uitkering van deze verzekeringen.

Werknemersverzekeringen

Doel

WW

Werkloosheidswet

Voor werknemers, die ontslagen zijn.

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeids-vermogen

Voor werknemers, die arbeidsongeschikt zijn geworden.

2.6   Bijstand

Er zijn ook mensen, die geen inkomen verdienen en geen recht hebben een uitkering van de sociale verzekeringen. Voor hen is er de Algemene BijstandsWet. Je krijgt deze uitkering alleen als je niet in je levensbehoeften kunt voorzien. De bijstand is geen vetpot. Bijstand wordt betaald uit belastingen.

2.7   Subsidies

Er zijn verschillende soorten subsidies:

·       Kinderbijslag: Geregeld in Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Tegemoetkoming in de kosten van verzorging en opvoeding van niet werkende kinderen onder de 18 jaar. Per kwartaal uitbetaald. Hangt af van leeftijd van het kind en de gezinsgrootte.

·       Huursubsidie: Bijdrage om huur te betalen voor mensen met laag inkomen. Als de overheid een maximale huur in een wet vast zou leggen, zouden er geen woningen verhuurd worden.

·       Studiefinanciering: Om studie te betalen. Overheid wil dat iedereen kan studeren.

2.8   Brutoloon en nettoloon

De overheid betaalt de uitkeringen en subsidies met belasting en sociale premies. De werkgevers helpen de overheid bij het innen hiervan. Ze houden dit namelijk in op het loon. Mensen, die niet in loondienst werken of inkomen uit vermogen verdienen moeten zelf zorgen dat de belasting en de premies aan de overheid betaald worden door aangifte te doen. Het loon dat je verdient heet het brutoloon, het loon dat je overblijft is het nettoloon. Er zijn verschillende inhoudingen:

-          Pensioenpremie: De meeste werknemers sparen via  een pensioenpremie voor een aanvullend pensioen, zij vinden de AOW-uitkering niet genoeg.

-          Loonbelasting: Gaat naar de overheid m bijv. het onderwijs en kinderbijslag te betalen.

-          Premies volksverzekeringen: Om sociale uitkeringen te betalen.

De laatste twee inhoudingen noemen we samen de loonheffing.

-          Premies werknemersverzekeringen: Gelden alleen voor werknemers in loondienst.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.