Hoofdstuk 2, Consumenten en Producenten

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 614 woorden
  • 9 maart 2009
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
14 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie Hoofdstuk 2: Producenten.

2.1 Introductie.
Bij de break-even afzet zijn de opbrengsten gelijk aan de kosten.

2.2 Een klein bedrijf op een grote markt.
De Totale Kosten(TK) bestaat uit:
• Totale Constante Kosten(TCK): zijn er altijd bijv. loon of huur.
• Totale Variabele Kosten(TVK): zijn afhankelijk van de productieomvang bijv. transportkosten of hulpstoffen.
TK= TCK + TVK
De Gemiddelde Totale Kosten(GTK)(=kostprijs per product) bestaat uit:
• Gemiddelde Constante Kosten(GCK);

• Gemiddelde Variabele Kosten(GVK).
GTK=GCK+GVK
GTK = TK
Q
GVK = TVK (Q= hoeveelheid)
Q
GCK = TCK
Q
Vraag(Qv) en aanbod(Qa) komen samen > Evenwichtsprijs P.
Qa, de collectieve aanbodcurve = som van alle individuele vragen van consumenten.

Hoe komt deze prijs in deze markt tot stand?
Kort gezegd: door vraag en aanbod.
Marktvorm: Een marktvorm is de machtsverhouding tussen concurrenten op een bepaalde markt.
Marktvorm 1: Volkomen concurrente(volledige mededinging).
Kenmerken:
• Veel aanbieders;
• Vrije toetreding van andere aanbieders;
• Homogeen product(producten lijken op elkaar);

• Transparante markt(aanbieders en vragers weten welke hoeveelheden voor welke prijzen worden verhandeld);
• Hoeveelheidsaanpasser.
Een voorbeeld van een volkomen concurrentie is de groente/fruitmarkt.
Bij een concrete markt onder volkomen concurrentie is er een veilingfonds om de schade te beperken. Als de markt instort, koopt het fonds de producten tegen de bodemprijs in. Aanbieders zijn zo van hun ergste inkomenszekerheid verlost, ze weten wat ze minimaal verdienen.
Een veiling is een voorbeeld van een concrete markt, maar de meeste totale markten zijn abstracte markten.
Bij de individuele aanbieder op de totale markt verandert de markt voortdurend. Door berekening van de break-even afzet weet de producent hoeveel hij minimaal moet maken om uit de kosten te komen. Alles wat hij daarna verkoopt, vergroot zijn winst. Wat dat betreft werkt volkomen concurrentie eenvoudig: een aanbieder moet zoveel mogelijk maken, dan is zijn winst maximaal.

2.3 Eén aanbieder op de grote markt.
Marktvorm 2: Monopolie.
Kenmerken:
• 1 aanbieder;
• Homogeen product(er is maar 1 aanbieder);
• Geen transparante markt;
• Prijszetter(er is maar 1 aanbieder);
Er zijn 3 soorten monopolies:
• Overheidsmonopolie(wettelijke monopolie): Productie van bepaalde goederen en diensten worden overgelaten aan 1 bedrijf. De overheid treft daarbij regelingen over leveringsverplichtingen. Bijv: NS, voorheen openbare nutsbedrijven.
• Feitelijke monopolie(technische monopolie): De desbetreffende onderneming heeft beschikking over productiefactoren waarover geen enkele andere onderneming kan beschikken. Bijv: Microsoft.

• Natuurlijke monopolie: De productie(winning) van een weinig voorkomende grondstof is daarbij in handen van 1 onderneming.
Heeft de monopolist invloed op de prijs?
Ja, een monopolist bepaald zelf de prijs, rekening houdend met de wensen van de consumenten. De monopolist is een prijszetter.
De monopolist zet de prijs van zijn product zelf en moet daarbij rekening houden met de wensen van de consument. Zet hij de prijs hoog, dan zal zijn afzet klein zijn. Verlaagt hij zijn prijs, dan neemt de afzet toe. De totale opbrengsten bij de prijszetter vormen een parabool, in tegenstelling tot de totale opbrengsten van de individuele aanbieder, die gaan in een rechte lijn omhoog met zijn productieomvang.
Prijsdiscriminatie = verschillende groepen mensen betalen een andere prijs voor dezelfde dienst of hetzelfde product.

2.4 De andere marktvormen.
Marktvorm 3: Monopolistisch concurrentie.
Kenmerken:
• Veel aanbieders/vragers;
• Vrije toetreding;
• Transparante markt;
• Heterogeen product;
• Prijszetter.
Het enige verschil tussen een monopolie en een monopolistische concurrentie is dat een monopolie een homogeen product aanbied en een monopolistische concurrentie een heterogeen product aanbied.
Marktvorm 4: Oligopolie.
Kenmerken:
• Beperkt aantal aanbieders;
• Geen transparante markt;
• Geen vrije toetreding;

• Homogeen of heterogeen product;
• Prijszetter.
Productdifferentiatie wil zeggen dat een ondernemer iets extra’s voor het product doet.
Belangrijke doelstelling van een oligopolie zijn behoud en versterking van de marktpositie.
Oligopolisten zijn sterke en machtige bedrijven, die de neiging hebben afspraken met elkaar te maken over bijvoorbeeld de prijs. Dit heet kartelvorming.
Er is sprake van kartelvorming als zelfstandige ondernemingen onderling concurrentiebeperkende afspraken maken over bijvoorbeeld de prijs.


REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.