Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 504 woorden
  • 25 augustus 2002
  • 118 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
118 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
ECONOMIE HOOFDSTUK 2 Produceren: het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van
productiefactoren. Productiefactoren: • Natuur (natuurlijke omgeving, natuurlijke hulpbronnen, ligging gebied) • Arbeid (betaald werk) • Kapitaal (vermogen, kapitaalgoederen) • Ondernemersactiviteit (economische risico’s van de eigenaren) Kapitaalgoederen: productiemiddelen waarmee we kunnen produceren. Nationaal product: waarde van de productie in een land in een jaar. Formele economie: registratie van belasting en arbeid bij het CBS. Informele economie: wat niet door het CBS is geregistreerd. Grijze circuit: legale werkzaamheden, zelf een schuurtje bouwen. Zwarte circuit: illegale werkzaamheden, drugs verhandelen. Markt: samenhangend geheel van vraag naar en aanbod van een product. Concrete markt: duidelijk aanwijsbare plaats, waar vragers en aanbieders elkaar
op vaste tijden ontmoeten. Albert Cuyp, automarkt. Abstracte markt: op alle momenten en plaatsen sprake van vraag naar en aanbod

van een product. Huizenmarkt. Markten voor productiefactoren: • Arbeidsmarkt (werknemers bieden hun arbeid aan) • Vermogensmarkt (bedrijven kunnen geld lenen om kapitaalgoederen aan te schaffen) Belangengroep: organisatie die voordelen probeert te behalen voor de mensen die
ze vertegenwoordigd. • Consumentenorganisatie (Consumentenbond  prijsvergelijken) • Vakbonden (komen op voor belangen van de werknemers) Arbeidsverdeling: het verdelen van de werkzaamheden. Interne arbeidsverdeling: arbeidsverdeling binnen een onderneming. Externe arbeidsverdeling: arbeidsverdeling tussen ondernemingen. Geografische arbeidsverdeling: arbeidsverdelingen tussen regio’s en landen. Arbeidsproductiviteit: de productie per werkende per tijdseenheid. Breedte-investering: als een onderneming haar kapitaalgoederenvoorraad uitbreidt
met machines van het type dat al in gebruik is. Verhouding kapitaal/arbeid gelijk. Diepte-investering: verhouding kapitaal/arbeid neemt toe. Oude machines vervangen door nieuwe, waarvoor minder mensen nodig zijn. Reëel: gecorrigeerd voor prijsveranderingen. Nominale stijging: de stijging van het nationaal product in geld gemeten. Economische groei: de procentuele verandering van het reëel nationaal product in een bepaald jaar, vergeleken met voorafgaande jaar. Nationaal inkomen: het inkomen voor de bevolking te beschikking komt, in een
land, in een jaar. Bezettingsgraad: het aantal wat bezet is. Productiecapaciteit: het aantal producten wat maximaal kan worden verkocht. Infrastructuur: geheel van wegen, havens, vliegvelden, kanalen enzovoort. Bestedingen: • Consumptie van gezinnen. • Investeringen van bedrijven. • Overheidsbestedingen. • Export. Productievolume: de hoeveelheid voortgebracht goederen en diensten. Conjunctuurbeweging: verandering van het nationaal inkomen door
veranderingen van de bestedingen. Hoort bij vraagkant economie. Laagconjunctuur: nationaal inkomen daalt. • Recessie (kleine daling) • Depressie (grote daling) Hoogconjunctuur: dan stijgt het nationaal inkomen. Structurele ontwikkeling: uitbreiding/verbetering van de productiecapaciteit, op lange termijn. Hoort bij het aanbodkant economie. Conjunctuur Korte termijn
Vraagkant economie
Hangt af van bestedingen
Productiecapaciteit wordt constant verondersteld Structuur
Lange termijn
Aanbodkant economie
Hangt af van uitbreiding/verbetering van de productiecapactiteit/scholing/technische
ontwikkeling/arbeidsverdeling
Stilzwijgend wordt verondersteld dat de bestedingen stijgen Indexcijfer: een getal dat de verhouding weergeeft tussen de waarde van een grootheid in een bepaalde periode en de waarde in de basisperiode (=100). Rijksbegroting: wetsvoorstel voor de inkomsten en uitgaven van het Rijk in het komende jaar. Overheid grijpt in de volgende dingen in: • Overheid brengt de goederen en diensten voort. • Overheid stelt wetten op. • Overheid heeft invloed op prijsvorming op markten doordat ze belastingen heft en subsidies geeft. • Overheid heeft invloed op de inkomensverdeling. Indexcijfer = nieuwe waarde v/e grootheid / waarde v/d grootheid in de basisperiode x100

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.