Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 8.5
Foto van Britt
  • Samenvatting door Britt
  • 3e klas vwo | 962 woorden
  • 25 november 2019
  • 67 keer beoordeeld
Cijfer 8.5
67 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 2 samenvatting.

 §1 kopen is kiezen.

In een vraaglijn zie je hoeveel mensen iets willen kopen, bij een bepaalde prijs zal het meer of minder worden, dat heet de gevraagde hoeveelheid.

Ook geeft de vraaglijn aan hoeveel mensen iets willen kopen bij een bepaalde prijs, de vraaglijn is altijd een dalende lijn want, hoe goedkoper het wordt hoe meer mensen het willen hebben.
Er is een ook een vergelijking die bij de grafiek hoort, P is dan de prijs,en Q het aantal. Qv staat voor de vraaglijn.

Als de gevraagde prijs verandert kan de vraaglijn ook bewegen, dan beweegt hij langs de vraaglijn, je kunt de verandering dan aflezen op de vraaglijn.
De vraaglijn zelf kan ook verschuiven, bijvoorbeeld naar links en naar rechts. Als het inkomen van de Nederlanders stijgt, zullen veel vraaglijnen naar rechts verschuiven, de vraag gaat dan omhoog.
De inkomensstijging heeft een positief effect op de koopkracht, de mensen kunnen dan meer kopen.

Begrippen:

Gevraagde hoeveelheid: Aantal stuks dat de consumenten bij een bepaalde prijs willen kopen.

Inkomen: Hoeveelheid geld die iemand in een bepaalde periode ontvangt, bijvoorbeeld loon of een uitkering.

Koopkracht (van het inkomen): Hoeveelheid goederen en diensten die met het inkomen gekocht kunnen worden.

Vraaglijn: Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de consumenten bij die prijs willen kopen.

 

§2 Winst is winst.

De omzet van een bedrijf is hoeveel geld je ontvangt, zonder andere kosten, ook wel de totale opbrengst.
De afzet is het aantal producten dat verkocht wordt.
De omzet min de kosten die ze moesten betalen is de totale winst.
Vaste kosten zijn kosten die je sowieso moet betalen, ongeacht hoeveel je hebt verkocht/gemaakt, ook wel constante kosten genoemd, bijvoorbeeld de huur.
Variabele kosten zijn de kosten die wel afhangen van hoeveel je maakt, bijvoorbeeld de materiaalkosten. Hoe meer je verkoopt, hoe meer je maakt en hoe meer variabele kosten je maakt.
De totale kosten per product noemen we de kostprijs van het product of dienst, de kostprijs is afhankelijk van de hoeveelheid producten.

De aanbodlijn is een stijgende lijn, dat is vanwege de prijs, hoe hoger de prijs, hoe hoger de aangeboden hoeveelheid en hoe hoger de winst.
Een aanbodlijn kan ook verschuiven van of langs de lijn.

Begrippen:

Aanbodlijn: Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de producenten bij die prijs willen verkopen.

Aangeboden hoeveelheid: Aantal stuks dat de aanbieders bij een bepaalde prijs willen verkopen.

Afzet: Aantal stuks dat wordt verkocht.

Kostprijs: De kosten per product.

Omzet (totale opbrengst): Afzet x prijs per product.

Totale kosten: Variabele kosten + vaste kosten.

Totale winst: Totale opbrengst - totale kosten.

Variabele kosten: Kosten die afhangen van het aantal geproduceerde goederen en diensten.

Vaste kosten: Kosten die onafhankelijk zijn van het aantal geproduceerde goederen en diensten.

 

§3 Eenmaal, andermaal, verkocht!

Er zijn 2 soorten markten:

  • Een tastbare, een markt die je kent met kraampjes.
  • Het totaal van vraag en aanbod.

Als er meer vraag voor een product is dan dat er geproduceerd is, spreek je van een vraagoverschot.
Een vraagoverschot kun je oplossen door de prijs omhoog te doen, zo zullen mensen afhaken en andere aanbieders vinden het dan te weinig en stoppen.
Dat kun je doen totdat de gevraagde hoeveelheid evenveel is als de aangeboden hoeveelheid, zo kom je op de evenwichtsprijs.
Als de vraaglijn en aanbodlijn elkaar snijden spreek je van een marktevenwicht.
De evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid kun je ook berekenen.

Het marktmechanisme zorgt ervoor dat marktprijs altijd in evenwicht komt.
Als er een te hoge prijs is voor een product, zullen minder mensen het kopen en ontstaat er een aanbodoverschot.
Het aanbodoverschot kan ook veranderen door bijvoorbeeld een reclame of als iets in de mode komt, dan kan het ook vanzelf weer in evenwicht komen.

Begrippen:

Aanbodoverschot: De aangeboden hoeveelheid is groter dan de gevraagde hoeveelheid.

Evenwichtshoeveelheid: De hoeveelheid waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid.

Evenwichtsprijs: De prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid is aan de aangeboden hoeveelheid.

Marktevenwicht: De gevraagde hoeveelheid is gelijk aan de aangeboden hoeveelheid.

Marktmechanisme: De werking van vraag en aanbod zorgt ervoor dat op de markt een evenwichtsprijs tot stand komt.

Vraagoverschot: De gevraagde hoeveelheid is groter dan de aangeboden hoeveelheid.

 

§4 Van alle markten thuis.

Als de andere aanbieders met een vergelijkbaar product sterker worden, ontstaat er meer concurrentie.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Als de andere aanbieders met een vergelijkbaar product sterker worden, ontstaat er meer concurrentie.

Als 1 bedrijf de markt volledig in handen heeft noemen we dit een monopolie.
Als een paar aanbieders de markt beheersen noem je dit een oligopolie.
Als winkels gaan stunten met prijzen, kan een prijzenoorlog ontstaan, er kan ook het omgekeerde gebeuren, een kartel.
In een kartel bespreken ze elkaar niet te beconcurreren, en de prijzen hetzelfde te houden, een kartel is in de EU verboden.

Als er veel aanbieders van een product zijn noem je dit een monopolistische concurrentie, als een product hetzelfde is maar de kwaliteit verandert noem je dit een heterogeen product. Een monopolistische concurrentie bestaat uit heterogene producten.

Als er veel aanbieders zijn noem je dat een volkomen concurrentie, als een product hetzelfde is en er zijn helemaal geen verschillen noem je dit een homogeen product
Een volkomen concurrentie bestaat uit homogene producten.

Begrippen:

Concurrentie: Bedrijven strijden met elkaar om de gunst van de klant.

Heterogeen product: Een product dat volgens de consumenten afwijkt van de andere goederen op de markt.

Homogeen product: Een product dat in de ogen van de consument gelijk is aan de andere goederen op de markt.

Kartel: Aanbieders spreken af de onderlinge concurrentie te beperken.

Monopolie: Marktvorm met 1 aanbieder die de markt beheerst.

Monopolistische concurrentie: Marktvorm met veel aanbieders van een heterogeen product.

Oligopolie: Marktvorm met een paar aanbieders die de markt beheersen.

Prijzenoorlog: Aanbieders reageren met prijsverlagingen van concurrenten waardoor de prijzen sterk dalen.

Volkomen concurrentie: Marktvorm met veel aanbieders van een homogeen product.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Britt