Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1.1 en 1.2

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 666 woorden
  • 12 februari 2009
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 6
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1.1 waarom productie?
 De behoeften van de mens bestaan uit alles wat de mens wil of nodig heeft.
 Tot de primaire behoeften of de basisbehoeften rekenen we de behoeften aan goederen die onmisbaar worden geacht in het dagelijks leven, zoals voedsel, kleding en onderdak.
 De secundaire behoeften betreffen alles wat het leven aangenamer kan maken, bijvoorbeeld mooie kleding, iets lekkers voor op brood, ontspanning. Het onderscheid tussen primaire en secundaire behoeften is soms moeilijk aan te geven.
 Goederen zijn alle middelen waarmee in de behoeften van de mens kan worden voorzien.

 De eigenschap van goederen om in een behaalde behoefte te kunnen voorzien, noemen we het nut van het betreffende goed.
 Vrije goederen zijn goederen waarvoor niemand wil betalen. Tot vrije goederen behoort bijvoorbeeld lucht.
 Economische goederen worden ook wel schaarse goederen genoemd. Dit zijn goederen waarvoor moet worden betaald.
 Economische goederen kunnen we verdelen in individuele goederen, collectieve goederen en quasi-collectieve goederen.
 Individuele goederen zijn goederen die splitsbaar zijn in eenheden die aan individuele personen kunnen worden verkocht. Goederen die we dagelijks kopen zijn individuele goederen.
 Collectieve goederen zijn goederen die niet splitsbaar zijn in eenheden die aan individuele personen kunnen worden verkocht. Als de overheid niet voor deze goederen zorgt komen ze niet eens tot stand voorbeelden van collectieve goederen zijn dijken, defensie en verkeersveiligheid.
 Quasi-collectieve goederen zijn individuele goederen die door de overheid worden aangeboden. Voorbeelden van quasi-collectieve goederen zijn wegen, bruggen, tunnels, bibliotheken en onderwijs. Soms zijn de inningskosten zo hoog dat het beter van het belastingsgeld kan worden betaald of wil de overheid dat er zo veel mogelijk mensen gebruik van maken zoals bij het onderwijs.

1.2 wat is productie?
 Produceren is het toevoegen van waarden. In elk proces vindt waardetoevoeging plaats: na de productie hebben goederen een grotere waarde dan daarvoor.
 Ingekochte goederen van buitenaf andere bedrijven noemen we onderlinge leveringen.
 Toegevoegde waarde vind je door de omzet te verminderen met de inkoopwaarde van de grondstoffen en hulpstoffen.
 De omzet is het aantal goederen vermenigvuldigd met de verkoopprijs.
 Om te produceren hebben bedrijven productie factoren nodig. Productiefactoren zijn middelen die nodig zijn om te produceren. Productie factoren kunnen we als volgt indelen:

- arbeid
- kapitaal
- natuur
- ondernemersactiviteit
 Onder de factor arbeid verstaan we loon.
 Met kapitaal bedoelen we vaak geld. Als iemand geld leent van een bank bijvoorbeeld moet hij of zij rente of interest over die schuld betalen.
Soms bedoelen we met kapitaal kapitaalgoederen, zoals gebouwen, machines en gereedschappen.
 Onder de factor natuur of grond verstaan we de grond als vestigingsplaats en alles wat de natuur oplevert zonder menselijk ingrijpen.
Vaak gebruikt de eigenaar de grond niet zelf. Degene die de grond wel gebruikt moet pacht betalen aan de eigenaar.
 De ondernemer loopt risico met zijn ondernemersactiviteit. Als de combinatie van de drie productie factoren een succes is, maakt de ondernemer winst. Is dit niet het geval, dan leidt hij verlies.

 PRODUCTIEFACTOR BELONING


Arbeid Loon
Kapitaal Rente of interest
Natuur Pacht
Ondernemersactiviteit Winst

 Produceren is het combineren van productiefactoren met het doel waarde toe te voegen.
 Winst is het positieve verschil tussen de totale opbrengst en de totale koste van het bedrijf.
 De totale kosten van een bedrijf bestaan uit de onderlinge leveringen + de kosten van de drie productiefactoren.
 Het totale bedrag dat word ontvangen met de verkoop van de producten, noemen we de totale opbrengst of de omzet van het bedrijf. ( aantal verkochte producten x de prijs )
 De toegevoegde waarde van alle bedrijven van de overheid bij elkaar opgeteld, vormen samen het nationaal product.
 Dit nationaal product is in de vorm van loon, pacht, interest en winst uitgerekend als beloning voor de productiefactoren. Tellen we al deze beloningen bij elkaar op, dan vinden we het nationaal inkomen.
 Het nationaal product bestaat uit de som van de toegevoegde waarde van alle bedrijven van de overheid in een land in een jaar.

 Het nationaal inkomen bestaat uit de som van de beloningen van de productiefactoren in een land in een jaar.
 Het nationaal product is gelijk aan het nationaal inkomen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.