Hoofdstuk 11 en 12

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 805 woorden
  • 26 juni 2007
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 6
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
Hoofdstuk 11.

De inkomsten van de overheid

- Prinsjesdag = Elke 3e dinsdag van september. De opening van het parlementaire jaar. De koningin spreekt de troonrede uit voor de 1ste en 2de kamer.
Belastingen niet-belastingmiddelen sociale premies.
Troonrede -> korte schets van het beleid van de regering voor het komende jaar.
Rijksbegroting -> aantal wetsonderwerpen die de regering een machtiging geven bepaalde uitgaven te doen en de dekking hiervan uit belastingen.
Miljoenennota -> informatie over de financiële en economische situatie in ons land voor het komende jaar.
- De inkomsten van het rijk kun je verdelen in:
Belastingen niet-belastingmiddelen sociale premies
Belastingen: gedwongen betalingen aan de overheid waar geen rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat. Een belangrijk kenmerk van de belastingbetaling is, dat er geen verband bestaat tussen de belasting die iemand betaald en het gebruik dat die persoon van overheidsdiensten maakt. De belastingen vloeien in een grote pot algemene middelen. Daaruit worden verschillende uitgave gedaan voor bijvoorbeeld onderwijs, het leger, de veiligheid enz.
Niet-belastingmiddelen: alle ontvangsten van de overheid die niet onder de belasting vallen. Andere bronnen van inkomsten zijn bijvoorbeeld de opbrengsten van aardgas, kijk -en luister gelden, de STER-reclame, studie –en lesgeld, opbrengst van de Staatsloterij, winstuitkeringen van de Nederlandse Bank en de boetes.
Sociale premies: Ook dit zijn inkomsten van de overheid. Premies die werkgevers en werknemers over het loon moeten betalen. De hoogte van de belastingen en de sociale premies is van invloed op het bedrag dat de burgers voor zichzelf kan besteden. Hoe hoger de collectieve lasten, die uit belastingen, sociale premies en niet-belastingmiddelen bestaan, hoe minder we zelf kunnen uitgeven.
Directe belastingen: direct, omdat de betalingsplicht en de belastingsdruk op dezelfde persoon rust. Van de hiervan zijn de loonbelasting, inkomstenbelasting vennootschapbelasting. Degene op wie de belasting drukt, draagt de belasting direct af aan de belastingsdienst. De 3 vormen (loon, inkomsten en vennootschapsbelasting):
- loon –en inkomstenbelastingen > bekendste vorm.
- Loonheffing > het bedrag aan loonbelastingen en sociale premies dat de werknemer moet betalen; Soms is het een voorheffing op de inkomstenbelasting. Dit is het geval wanneer iemand in loondienst naast zijn werk nog een aantal betaalde activiteiten verricht, een eigen woning bezit of inkomen uit vermogen heeft.
Zelfstandige ondernemers zijn verplicht over hun behaalde winst inkomstenbelasting te betalen. De heffing van de inkomstenbelasting vindt via het boxenstelsel plaats.
Box 1, en volgens een progressief tarief > de belasting van winst en eigen woning
Box 3 > de belastingen van inkomsten uit vermogen, zoals rente.
Pas wanneer iemand een groter vermogen heeft dan €17.000 (partners €34.000) vindt over het gemiddeld jaarlijks vermogen een heffing van 30% over een forfaitair rendement van 4% plaats (vermogen rendementsheffing).
Progressieve belastingen > in de verhouding meer belasting te betalen, als het inkomen stijgt.
Forfaitair > dat iets onafhankelijk van een werkelijke uitkomst vastgesteld wordt
- Het 3e voorbeeld is de vennootschapsbelasting. Deze belasting moet worden betaald door ondernemingen met ondernemingsvorm NV of BV. Over hun winst vindt een heffing van 35% vennootschapsbelasting plaats.
Indirecte belastingen: belastingen die op de consument drukken maar via de aanbieder (winkelier) worden betaald. Over bijna iedere aankoop betalen we omzetbelasting BTW. In alles wat ze consument koopt dit deze belasting verstopt. De consument betaalt BTW (indirect) en de producent draagt deze af aan de belastingsdienst. De producent of leverancier dient dus als belastingontvanger.
BTW -> Belasting voer de Toegevoegde Waarde; verbruiksbelasting
Accijnzen -> verbruiksbelasting die de belastingsdienst int over bepaalde consumptie goederen: tabak, wijn, bier, alcohol, suiker en benzine.
Hoofdstuk 12

- Wanneer de overheid te veel uitgaven heeft, krijgen ze natuurlijk een tekort. Ze komen rood te staan.

- Het begrotingstekort (ook wel financieringsbehoefte genoemd, omdat ook de aflossingen op de staatsschuld hierin opgenomen zijn) is gelijk aan het verschil tussen de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven op de rijksbegroting.

- Het lenen van het geld dat tekort is gebeurd door de uitgifte van staatsleningen-> staatsobligaties. Een obligatie is een schuldbewijs. Op een afgesproken datum moet de schuld bovendien weer worden afgelost.

Financieringstekort: het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van de overheid, exclusief de aflossingen van de staatsschuld. Het is het begrotingstekort verminderd met de aflossing op de staatsschuld. Dus als het 1 dag stil ligt betekent het immers gemiste rente-opbrengsten.

- De aflossingen op de staatsschuld leiden daarom direct tot een groter aanbod van geld. Dat het begrotingsbedrag zelden genoemd wordt en alle aandacht op het financieringstekort valt, komt doordat het financieringstekort ons vertelt met welk bedrag de staatsschuld toeneemt.
- De ontvangers van deze aflossingen zijn meestal:
pensioenfondsen en levens - verzekeringsmaatschappijen.

Pensioenfondsen: OHRA, Shell, Philips
Levensverzekeringsbedrijven: AEGON, Interpolis

Staatsschuld: door de overheid van banken en particulieren geleende bedragen in de afgelopen jaren om de tekorten te dekken.

Staatsschuldquote: de staatsschuld uitgedrukt in een percentage van het nationale inkomen.

Euro: Munteenheid van de deelnemende EU-landen in de Economische en Monetaire Unie (EMU)

Convergentiecriteria: bepaalde afspraken om tot één Europese Unie te komen; bij het Verdrag van Maastricht in 1991 bepaald.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.