Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen en dalen van de bestedingen en van het nationaal inkomen
Hoogconjunctuur: Goede tijden in de economie. Bestedingen en productie groeien relatief sterk.(bovengemiddelde groei) overbesteding, hoge bezettingsgraad, als bestedingen hoger zijn dan productiecapaciteit dan ontstaat er inflatie, krappe arbeidsmarkt.
Laagconjunctuur: Slechte tijden in de economie. Bestedingen en productie groeien relatief zwak of er is krimp.(benedengemiddelde groei) onderbesteding, lage bezettingsgraad, conjuncturele werkeloosheid, ruime arbeidsmark
Trend: Gemiddelde groei van nationaal inkomen.
Recessie: Afnemende groei van het nationaal inkomen beneden de trendmatige groei. (dus nog wel groei)
Depressie: Negatieve groei (dus krimp)
Bestedingen stijgen à productie stijgt à meer mensen hebben werk à nationaal inkomen stijgt à bestedingen stijgen = groei nationaal inkomen
Conjectuur klok
Conjectuurindicatoren:
- Vertrouwensindicatoren
- Economische indicatoren
- Arbeidsmarktindicatoren
Saldo: het verschil tussen het aantal positieve en negatieve antwoorden à uitgedrukt in een percentage
Geaggregeerde aanbod curve: De totale hoeveelheid goederen en diensten in een land die bedrijven willen produceren en verkopen.
Geaggregeerde vraag (curve): De totale hoeveelheid goederen en diensten die consumenten, producenten en overheid willen kopen: (=C+I+O+E-M =BBP =Y)
Reële BBP: hoeveelheid productie(RIC)
Nominale productie+ in euro’s (NIC)
Gecorrigeerd voor inflatie (PIC)
Formule om de verandering van het reële inkomen te berekenen:
RIC (indexcijfer reëel inkomen) =
NIC (indexcijfer nominaal inkomen)
------------------------------------------------ x100
PIC (prijsindexcijfer)
Bruto binnenlands product: De toegevoegde waarde van commerciële en niet commerciële bedrijven in een land bij elkaar opgeteld. De productiewaarde van niet commerciële bedrijven is het bedrag dat aan loon of salaris wordt betaald.
Bruto binnenlands product (BBP) = Bruto binnenlands inkomen = Bruto nationaal product (BNP) = Nationaal inkomen.
Hoogte van BBP : Productiecapaciteit (wat er maximaal geproduceerd kan worden) en de bestedingen.
Nominaal inkomen: Inkomen gemeten in geld.
Reëel inkomen: Inkomen gemeten in goederen.
De loonquote geeft informatie over de verdeling van de productiewaarde over arbeid en kapitaal.
Berekening loonquote (LQ):
loon
LQ= ---------------------------------- x100
binnenlands inkomen
huur, pacht, rente en winst
Inkomensquote (OIQ)=------------------------------------- x100 = 100% - LQ
binnenlands inkomen
Onderbesteding: De productie is onderbezet, en daardoor ontstaat er conjuncturele werkloosheid.
Overbesteding: Bestedingen zijn zo hoog dat de grenzen van de productiecapaciteit bereikt worden. Gevolg: Inflatie en een krappe arbeidsmarkt.
Toegevoegde waarde/Productiewaarde: De waarde die wordt toegevoegd naar mate het proces vordert.
Berekening: Omzet - inkoopwaarde van de omzet (ingekochte grondstoffen en hulpstoffen).
Primair inkomen: Inkomen dat verdiend wordt door deelname aan het productieproces.
Overdrachtsinkomen: Uitkeringen die betaald worden uit de belastingen en sociale premies van het primair inkomen. Ontvangen zonder dat er een tegenprestatie tegenover staat, er wordt geen bijdrage geleverd aan de productie.
Secundaire inkomen/Besteedbaar inkomen: Primaire inkomen - inkomstenbelasting en sociale premies + sociale uitkeringen en subsidies/toeslagen.
Microniveau: Het niveau van het individuele bedrijf.
Macroniveau: Alle bedrijven in één land.
Bedrijfskolom: De weg die een product aflegt van oer- tot eindproduct.
Bedrijfstak: Bedrijven die dezelfde soort productie verrichten.
Welvaart: De mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien. Meten door de welvaart gelijk te stellen aan het inkomen.
Berekening welvaart van een land door middel van het reëel bruto binnenlands product per inwoner.
Nadelen aan deze berekening zijn:
- Gemiddeld reëel inkomen zegt weinig over de verdeling van het inkomen in een land.
- Bij het berekenen van het inkomen worden zaken niet meegeteld die de welvaart verhogen (zwart werk en vrijwilligerswerk).
- Bij het berekenen worden sommige vormen van productie wel meegeteld bij het inkomen, maar de negatieve externe effecten (die de welvaart verminderen) worden er niet van afgetrokken.
- Er wordt geen rekening gehouden met de uitputting van natuurlijke hulpbronnen.
Informele circuit/Informele economie: Ongeregistreerde productie.
Formele circuit/Formele economie: Geregistreerde productie.
Duurzame ontwikkeling: Een economische ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de welvaart van de komende generaties aan te tasten.
Categoriale inkomensverdeling: De verdeling van het inkomen over de verschillende productiefactoren. Hoe hoger de beloning voor arbeid, hoe lager de beloning voor de overige productiefactoren.
Lonen matigen: De lonen stijgen minder dan op basis van inflatie en arbeidsproductiviteit mogelijk is.
Resultatenrekening: Hierop staan alle opbrengsten en kosten over een bepaalde periode. Een resultatenrekening heeft als doel de winst of verlies te berekenen.
Productie = Inkomen
Economische kringloop: Een kringloop van productie die tot inkomen leidt waarna die inkomens weer worden gebruikt om producten van de bedrijven te kopen.
Vervangingsinvesteringen: Dit is het achtergehouden geld afschrijvingen. Kapitaal goederen moeten op een bepaald moment vervangen worden omdat ze versleten zijn. Het bestaat uit het vaste activa (kapitaalgoederen die meerdere jaren meegaan).
Uitbreidingsinvesteringen: Investeringen in vaste activa, hierdoor kan een bedrijf meer gaan produceren.
Investeringen in voorraden: Als gezinnen hun consumptie uitstellen, dan worden de overtollige producten tijdelijk opgeslagen in de voorraad. Als gezinnen later weer gaan consumeren, dan kunnen bedrijven producten van de voorraad verkopen.
Bruto investeringen: Vervangingsinvesteringen, uitbreidingsinvesteringen en investeringen in voorraden samen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden