hoofdstuk 1 t/m 5: Levensloop

Beoordeling 3.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 901 woorden
  • 18 maart 2014
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 3.8
6 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1

Schaars: een goed waarvoor dingen opgeofferd moeten worden.

Opofferingskosten: gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen alternatief.

Budgetlijn: mogelijke combinaties van 2 dingen (2 dropjes en 3 kauwgompjes). Als je bij je budget ook rekening houdt met de prijzen van goederen, vindt je je reële budget.

Uitbetaling: de verwachte opbrengst van een strategie.

Evenwicht: een voorspelling van de uitkomst van een spel.

Dominante strategie: de strategie die het meeste oplevert, ongeacht de strategie van een ander.

Coöperatief spel: spelers werken samen

Tit-for-tat: je staat vaker voor dezelfde keus. Je begint met samenwerken, maar doet je tegenspeler dit niet, dan verander je van strategie.

Free-ridergedrag/meeliften: profiteren van anderen. Je kunt dit voorkomen met het invoeren van straffen.

 

Hoofdstuk 2

Stroomgrootheid: iets over een periode meten.

Voorraadgrootheid: iets op een bepaald moment meten.

Loonheffing: bestaan uit loonbelasting en premie volksverzekeringen. Je werkgever houdt dit in op je brutoloon, wat je overhoudt is je nettoloon.
Cumuleren: percentages optellen (meestal van laag naar hoog, lorenzcurve).

Nivellering: inkomensverschillen worden als gevolg van herverdeling kleiner, bij denivellering worden deze verschillen groter.

Ruilen over tijd: het moment van (terug)betaling uitstellen. Wanneer je dit overweegt houdt je rekening met bijv. de opofferingskosten, rente en prijsstijgingen.

Transactiekosten: alle kosten die worden gemaakt om een ruil tot stand te brengen.

Asymmetrische informatie: de een weet meer dan de ander.

Averechtse selectie: ongewild het product selecteren dat je wilde vermijden, wat kan leiden tot marktfalen. Je kunt dit als verkoper zijnde voorkomen door garanties en een goede reputatie. Als verzekeraar door bijv. premiedifferentiatie en eigen risico.

Risico-aversie: afkeer van risico.

Premie = kans op schade x gemiddelde hoogte verwachte schade

Moral hazard: men gaat zich roekeloos gedragen omdat ze toch niet zelf voor de schade opdraaien. Je kunt dit voorkomen met een maximumvergoeding, en de eerder genoemende dingen.

 

Hoofdstuk 3

Abstracte markt: een markt zonder aanwijsbare plaats waar vragers en aanbieders bij elkaar komen.

Vraag naar arbeid: werkgevers, zelfstandigen (die vragen naar zichzelf…)

Aanbod van arbeid: werknemers met baan, zelfstandigen en werklozen op zoek naar een baan.

Indexcijfer koopkracht = indexcijfer nominaal loon : prijsindexcijfer x 100

Productiefactoren en hun beloningen: arbeid (loon), kapitaal (huur+rente), ondernemerschap (winst) en natuur (pacht).

Loonheffing bestaat uit loonbelasting en premie volksverzekeringen. Deze verzekeringen zijn de AOW, Anw, AWBZ, soms bedrijfspensioen en Zvw.

Hoe bereken ik de loonheffing?

Bepaal het bruto jaarloon incl. vakantiegeld en vergoeding Zvw (ziektekosten) -> breng de aftrekposten in mindering -> ontstaan belastbaar inkomen -> belastingschijven -> breng de heffingskosten in rekening.

Draagkrachtbeginsel: hogere inkomens betalen in verhouding meer belasting, dit leidt tot nivellering. Dit is een progressief belastingstelsel.

Marginale belastingdruk: geeft aan hoeveel procent je belasting moet betalen over het extra verdiende inkomen/als je inkomen met 1 euro stijgt.

Particuliere verzekeringen:  sluit je op eigen initiatief af. Sommige worden verplicht gesteld (auto). De premie hiervan kan per persoon verschillen.

Sociale verzekeringen: verplicht en inkomensafhankelijk. Bijv. een zorgverzekering. Deze verzekeraars moeten ook de slechte risico’s aannemen.

Vereveningsfonds: de belastingdienst keert geld uit aan verzekeraars om het type klanten gelijk te houden. De werkgever ‘betaalt’ het inkomensafhankelijke bijdrage, deze is onderdeel van het brutoloon.

Werknemersverzekeringen: verplicht voor alle mensen in loondienst (WW, ZW, WIA).

Volksverzekeringen: verplicht voor alle mensen in Nederland (AOW, AWBZ, Anw, AKW).

Solidariteit speelt bij verzekeringen een grote rol.

Secundair/besteedbaar inkomen: het inkomen dat iemand uiteindelijk overhoudt.

= primaire inkomens + sociale uitkeringen – de belastingen en premies

 

Hoofdstuk 4

Hypothecaire lening: een geldlening met een langere looptijd, die je sluit met een onroerend goed als onderpand.

Omdat de overheid vindt dat ouders een baan en zorg van de kinderen moeten kunnen combineren, wordt dit gestimuleerd bij tegemoetkoming bij de kinderopvang en het mogelijk maken van in deeltijd werken. Maar hoe hoger het inkomen is, des te hoger zijn de opofferingskosten van korter werken.
Absoluut voordeel: je hebt een absoluut voordeel als je qua uren meer kunt produceren, en dat produceren kan in geld zijn, maar ook in schoonmaken.

Comperatief voordeel: de persoon met de laagste opofferingskosten van een activiteit heeft een comperatief voordeel bij het uitvoeren van deze.

VUT: vervroegde uittreding. De VUT-uitkering wordt betaald via het omslagstelsel, waarbij ze worden gefinancierd uit de premies die de werkenden nu moeten betalen.

Prepensioen: werknemers bouwen een bedrag op om in de toekomst een uitkering te ontvangen (ook wel kapitaaldekking genoemd)

 

Hoofdstuk 5

De benodigde premies voor de AOW-uitkeringen kunnen op 2 manieren worden binnen gehaald:

-Het kapitaaldekkingsstelsel. Iedereen betaalt premie voor zijn eigen oude dag. Dit was bij invoering niet handig omdat de mensen die op dat moment een uitkering nodig hadden, dan niets zouden krijgen.

-Het omslagstelsel. De mensen die in een bepaald jaar werken betalen de premie voor de personen die op dat moment een uitkering hebben. Boven een bepaald inkomen hoef je echter niet meer premie te betalen, de premie-inkomensgrens.

Waardevast: de uitkering met de inflatie mee laten stijgen.

Welvaartsvast: de uitkering met de gemiddelde loonstijgingen mee laten stijgen.

Extra sparen voor je pensioen is voor werknemers vaak verplicht via een pensioenregeling. Dit extra deel valt onder het brutoloon, de werkgever ‘betaalt’ het. Dit extra sparen noemt met gedwongen besparingen.

Vroeger kreeg iemand de benodigde zorg bij een aangewezen instelling zonder ooit een rekening te zien. Tegenwoordig kun je na zorgindicatie kiezen voor een persoonsgebonden budget. Je krijgt het geld dan op je bankrekening gestort en kunt zelf de instelling kiezen. Je moet dit natuurlijk wel verantwoorden.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Vroeger kreeg iemand de benodigde zorg bij een aangewezen instelling zonder ooit een rekening te zien. Tegenwoordig kun je na zorgindicatie kiezen voor een persoonsgebonden budget. Je krijgt het geld dan op je bankrekening gestort en kunt zelf de instelling kiezen. Je moet dit natuurlijk wel verantwoorden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.