Samenvatting Economie
Hoofdstuk 1 §3: Schaarste, kiezen en welvaart
Schaarste: De spanning die er bestaat tussen de onbegrensde behoeften en de beperkte middelen. Bij schaarste is altijd sprake van keuzes maken. Als je het ene kiest moet je het andere ervoor opofferen.
Alternatief aanwendbare middelen: Dit dwingt tot het maken van keuzes. We moeten afwegen wat we het belangrijkst vinden (prioriteiten stellen). Zie de volgende voorbeelden:
- Consument: Maakt keuzes over huishoudgeld.
- Werknemer: Maakt de keuze, of een halve dag extra werken of een halve dag extra vrije tijd.
- Producent: Er moet een nieuwe oven komen maar ook een nieuwe biertap in het café.
Ook de regering en de volksvertegenwoordiging van een land moeten steeds kiezen op welke manier zij de ontvangen belastinggelden zullen gebruiken.
Tijd is ook schaars. Je moet kiezen tussen een uur joggen of een tennissen, je kan het niet allebei tegelijk doen. Het opgeofferde noemen we de alternatieve kosten.
De economie bestudeert het keuzehandelen van mensen (consumenten, producenten, werknemers). Dit keuzehandelen vloeit voor uit:
- Het bestaan van menselijke behoeften;
- De wens deze te bevredigen;
- De schaarste van de bevredigingsmiddelen;
- De verschillende gebruiksmogelijkheden van de middelen.
Welvaart: De mate waarin mensen erin slagen de schaarste te verminderen.
Welstand: Het inkomen van mensen.
Welzijn: Het geluksgevoel. Het is meer psychologisch
Hoofdstuk 2 §4: Jonge consumenten
Producenten zijn zich bewust van de koopkracht van jongeren. Ze gebruiken reclame om jongeren te beïnvloeden.
§5: Reclame
Reclame: Het overbrengen van een boodschap door een adverteerder met de bedoeling zijn afzet te beïnvloeden. Het is een onderdeel van het bredere gebied: Promotie.
Er zijn verschillende manieren om de reclameboodschap over te brengen:
- Krant;
- TV;
- Radio;
- Tijdschriften.
Aan de volgende dingen hoort reclame eigenlijk wel te doen:
- Prijst dingen aan;
- Is eenzijdig;
- Speelt in op gevoelens van hebzucht, status, prestige en jaloezie.
In de reclamewereld zijn er instellingen die een soort zelfcontrole uitoefenen op de reclame-uitingen:
- De STER en de reclameraad voor de etherreclame (tv en radio);
- De Reclame Code Commissie voor de drukpersreclame;
- De Keuringsraad voor de geneesmiddelenreclame.
Dit heeft ertoe geleidt dat roken niet meer is toegestaan in reclames.
Demonstratie-effect: Als mensen eenmaal goederen in bezit hebben willen ze ze graag aan anderen laten zien.
Keeping up with the Joneses: De consumptie van de één wordt nauwlettend door de ander gevolgd.
Consumentisme: Een streven om niet alleen de rechten maar ook de macht van de consument tegenover de producent te vergroten. Dit wordt gedaan door middel van vergelijkend warenonderzoeken.
§6: De overheid en de consumptie
Consumentenbeleid: De overheid voert dit om de individuele klant te beschermen bij zijn keuze van goederen en diensten. De overheid wil je dan waarschuwen over de gevaren van roken of tegen verkeersonveiligheid. Dit door middel van wetten.
De warenwet: deze geeft voorschriften over speelgoed, elektrische apparaten en levensmiddelen (hiermee mag namelijk niet geknoeid worden). Hierdoor moeten producten voldoen aan:
- een informatief etiket (over bv. samenstelling, houdbaarheid etc.);
- prijsaanduiding.
De wet op het afbetalingsstelsel: Deze probeert misstanden bij het kopen op afbetaling tegen te gaan. Deze wet maakt het mogelijk voor de klant om zich te bedenken, de consument krijgt dan een bedenktijd van acht dagen.
Colportagewet: De soms agressieve verkooppraktijken aan de deur worden hiermee bestreden.
Duurzame ontwikkeling: Hierbij wil men de huidige productie en consumptie zo inrichten dat de behoeftebevrediging van de generaties na ons niet in gevaar komt.
Hoofdstuk 3 §1: De vraag en de vraaglijn
Kijk voor grafieken en formules in HB
Marktonderzoekers: Deze proberen op te sporen welke wensen consumenten hebben en door welke factoren de vraag naar een product wordt bepaald.
Ceteris paribus clausule: Dit wil zeggen de overige omstandigheden gelijk blijven. De vraag naar een goed hangt van meer zaken af dan alleen de verkoopprijs. De vraag naar appels hangt normaal gesproken af van:
- De prijs van het goed;
- De prijzen van de overige goederen;
- De voorkeuren (preferenties) van de consument;
- Het inkomen of het budget van de consument.
Je gaat uit van een lineaire vraagvergelijking als het zo is dat een product meer verkocht wordt bij een lagere prijs.
De prijzen van overige goederen: Als de prijs van een vervangend goed omhoog gaat wordt een ander goed weer meer verkocht: Als peren duurder worden, koopt men meer appels. Een uitzondering zijn de aanvullende goederen (koffie en koffiemelk).
De voorkeuren van de consument: In de winter is er meer behoefte naar een jas dan in de zomer. Dit kan door reclame gestimuleerd worden.
Het inkomen of het budget van de consument: De vraag naar een goed neemt toe wanneer het beschikbare budget hoger is:
- Vakanties;
- Eigen woning etc.
Maar sommige goederen nemen qua vraag ook af. Zoals aardappelen en rijst. In plaats daarvan eet men taart of exotische groenten.
§2: Verschuiving langs en van de vraaglijn
Verandering van de prijs van een ander product: Bij de invloed van de prijsverandering van een ander product maken we onderscheid tussen de volgende goederen:
- Substitutiegoederen: Dit zijn goederen die elkaar kunnen vervangen. Koffie/thee, auto/OV – Stijgt de prijs van koffie, dan schuift de vraaglijn van thee naar rechts.
- Complementaire goederen: Dit zijn goederen die tezamen gebruikt worden. Koffie/koffiemelk, auto/benzine. Voor complementaire goederen geldt: Als de prijs van ene goed stijgt, schuift de vraaglijn van het andere goed naar links.
De vraag naar iets hangt af van:
- Het seizoen;
- Werkomstandigheden;
- Inkomen/budget;
- Reclame/promotie.
Inferieure goederen: Dit zijn goederen waarvan de vraag afneemt zodra het budget van de consument stijgt.
Kijk voor de formules van de volgende 3 paragrafen in het HB
§3: De prijselasticiteit van de vraag
Dit geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs met 1% verandert. Is bijvoorbeeld de prijselasticiteit van de vraag –2 dan weet je dat bij 1% prijsstijging de vraag met 2% zal dalen.
§4: De inkomenselasticiteit van de vraag
Wet van Engel: Het verschijnsel dat gezinnen met een laag inkomen relatief veel aan voeding uitgeven.
Drempelgoed: Pars voorbij een zekere hoogte van het budget komt dit goed in aanmerking (buitenlandse vakanties).
Hoofdstuk 1 §3: Schaarste, kiezen en welvaart
Schaarste: De spanning die er bestaat tussen de onbegrensde behoeften en de beperkte middelen. Bij schaarste is altijd sprake van keuzes maken. Als je het ene kiest moet je het andere ervoor opofferen.
Alternatief aanwendbare middelen: Dit dwingt tot het maken van keuzes. We moeten afwegen wat we het belangrijkst vinden (prioriteiten stellen). Zie de volgende voorbeelden:
- Consument: Maakt keuzes over huishoudgeld.
- Producent: Er moet een nieuwe oven komen maar ook een nieuwe biertap in het café.
Ook de regering en de volksvertegenwoordiging van een land moeten steeds kiezen op welke manier zij de ontvangen belastinggelden zullen gebruiken.
Tijd is ook schaars. Je moet kiezen tussen een uur joggen of een tennissen, je kan het niet allebei tegelijk doen. Het opgeofferde noemen we de alternatieve kosten.
De economie bestudeert het keuzehandelen van mensen (consumenten, producenten, werknemers). Dit keuzehandelen vloeit voor uit:
- Het bestaan van menselijke behoeften;
- De wens deze te bevredigen;
- De schaarste van de bevredigingsmiddelen;
- De verschillende gebruiksmogelijkheden van de middelen.
Welvaart: De mate waarin mensen erin slagen de schaarste te verminderen.
Welstand: Het inkomen van mensen.
Welzijn: Het geluksgevoel. Het is meer psychologisch
Hoofdstuk 2 §4: Jonge consumenten
Producenten zijn zich bewust van de koopkracht van jongeren. Ze gebruiken reclame om jongeren te beïnvloeden.
§5: Reclame
Reclame: Het overbrengen van een boodschap door een adverteerder met de bedoeling zijn afzet te beïnvloeden. Het is een onderdeel van het bredere gebied: Promotie.
- Krant;
- TV;
- Radio;
- Tijdschriften.
Aan de volgende dingen hoort reclame eigenlijk wel te doen:
- Prijst dingen aan;
- Is eenzijdig;
- Speelt in op gevoelens van hebzucht, status, prestige en jaloezie.
In de reclamewereld zijn er instellingen die een soort zelfcontrole uitoefenen op de reclame-uitingen:
- De STER en de reclameraad voor de etherreclame (tv en radio);
- De Reclame Code Commissie voor de drukpersreclame;
- De Keuringsraad voor de geneesmiddelenreclame.
Dit heeft ertoe geleidt dat roken niet meer is toegestaan in reclames.
Demonstratie-effect: Als mensen eenmaal goederen in bezit hebben willen ze ze graag aan anderen laten zien.
Consumentisme: Een streven om niet alleen de rechten maar ook de macht van de consument tegenover de producent te vergroten. Dit wordt gedaan door middel van vergelijkend warenonderzoeken.
§6: De overheid en de consumptie
Consumentenbeleid: De overheid voert dit om de individuele klant te beschermen bij zijn keuze van goederen en diensten. De overheid wil je dan waarschuwen over de gevaren van roken of tegen verkeersonveiligheid. Dit door middel van wetten.
De warenwet: deze geeft voorschriften over speelgoed, elektrische apparaten en levensmiddelen (hiermee mag namelijk niet geknoeid worden). Hierdoor moeten producten voldoen aan:
- een informatief etiket (over bv. samenstelling, houdbaarheid etc.);
- prijsaanduiding.
De wet op het afbetalingsstelsel: Deze probeert misstanden bij het kopen op afbetaling tegen te gaan. Deze wet maakt het mogelijk voor de klant om zich te bedenken, de consument krijgt dan een bedenktijd van acht dagen.
Colportagewet: De soms agressieve verkooppraktijken aan de deur worden hiermee bestreden.
Duurzame ontwikkeling: Hierbij wil men de huidige productie en consumptie zo inrichten dat de behoeftebevrediging van de generaties na ons niet in gevaar komt.
Hoofdstuk 3 §1: De vraag en de vraaglijn
Kijk voor grafieken en formules in HB
Ceteris paribus clausule: Dit wil zeggen de overige omstandigheden gelijk blijven. De vraag naar een goed hangt van meer zaken af dan alleen de verkoopprijs. De vraag naar appels hangt normaal gesproken af van:
- De prijs van het goed;
- De prijzen van de overige goederen;
- De voorkeuren (preferenties) van de consument;
- Het inkomen of het budget van de consument.
Je gaat uit van een lineaire vraagvergelijking als het zo is dat een product meer verkocht wordt bij een lagere prijs.
De prijzen van overige goederen: Als de prijs van een vervangend goed omhoog gaat wordt een ander goed weer meer verkocht: Als peren duurder worden, koopt men meer appels. Een uitzondering zijn de aanvullende goederen (koffie en koffiemelk).
De voorkeuren van de consument: In de winter is er meer behoefte naar een jas dan in de zomer. Dit kan door reclame gestimuleerd worden.
Het inkomen of het budget van de consument: De vraag naar een goed neemt toe wanneer het beschikbare budget hoger is:
- Vakanties;
Maar sommige goederen nemen qua vraag ook af. Zoals aardappelen en rijst. In plaats daarvan eet men taart of exotische groenten.
§2: Verschuiving langs en van de vraaglijn
Verandering van de prijs van een ander product: Bij de invloed van de prijsverandering van een ander product maken we onderscheid tussen de volgende goederen:
- Substitutiegoederen: Dit zijn goederen die elkaar kunnen vervangen. Koffie/thee, auto/OV – Stijgt de prijs van koffie, dan schuift de vraaglijn van thee naar rechts.
- Complementaire goederen: Dit zijn goederen die tezamen gebruikt worden. Koffie/koffiemelk, auto/benzine. Voor complementaire goederen geldt: Als de prijs van ene goed stijgt, schuift de vraaglijn van het andere goed naar links.
De vraag naar iets hangt af van:
- Het seizoen;
- Werkomstandigheden;
- Inkomen/budget;
- Reclame/promotie.
Inferieure goederen: Dit zijn goederen waarvan de vraag afneemt zodra het budget van de consument stijgt.
Kijk voor de formules van de volgende 3 paragrafen in het HB
§3: De prijselasticiteit van de vraag
Dit geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs met 1% verandert. Is bijvoorbeeld de prijselasticiteit van de vraag –2 dan weet je dat bij 1% prijsstijging de vraag met 2% zal dalen.
§4: De inkomenselasticiteit van de vraag
Wet van Engel: Het verschijnsel dat gezinnen met een laag inkomen relatief veel aan voeding uitgeven.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
I.
I.
Handig! bedankt voor de moeite =))
9 jaar geleden
Antwoorden