ECONOMIE SAMENVATTING.
HOOFDSTUK 1.
Produceren is het toevoegen van waarde.
Onderlinge leveringen: Schoenmaker koopt leer bij een ander bedrijf in.
Productiefactoren zijn middelen die nodig zijn bij de productie:
· Arbeid
· Kapitaal
· Grond (natuur)
· Ondernemersactiviteit
Het nationaal product bestaat uit de som van de toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid in een land in een jaar. Het nationaal inkomen bestaat uit de som van de beloningen van de productiefactoren van een land in een jaar. Welvaart: is de mate waarin de bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien. Het streven naar meer welvaart kan zowel aan de kant van de behoeften als de kant van de productie problemen doen ontstaan: 1. de behoeften nemen toe
2. de productie kan positieve neveneffecten hebben, maar ook negatieve. Externe effecten: doen zich voor als het streven naar welvaart van de een onbedoeld invloed uitoefent op de welvaart van een ander. Welvaart in enge zin: Als je alleen kijkt naar productie
Welvaart in ruime zin: Dan betrek je ook de behoeften en de externe effecten erbij.
De beroepsbevolking: bestaat uit alle personen van 15 tot 64 jaar die beschikbaar zijn om betaald werk te doen. Je moet meer als 12 uur werken en de mensen die willen werken.
Kapitaalgoederen zijn goederen die niet bestemd zijn voor consumptief gebruik, maar om daarmee andere goederen te produceren of een inkomen te verdienen.
Kapitaalgoederen in een bedrijf kunnen we onderscheiden in vaste en vlottende kapitaalgoederen.
Vaste kapitaalgoederen: zijn goederen die meer dan een productieproces meegaan. Je kan denken aan machines, gebouwen, transportmiddelen, wegens, havens.
Vlottende kapitaalgoederen: zijn goederen die slecht een productieproces worden gebruikt. Hiermee worden voorraden bedoelt.
Investeren is het aanschaffen van kapitaalgoederen.
Arbeidsproductiviteit: waarde van de geproduceerde goederen : benodigde hoeveelheid arbeidsuren.
De kapitaalintensiteit is de hoeveelheid kapitaalgoederen per eenheid arbeid.
Een diepte investering: is een investering waarbij de kapitaalintensiteit toeneemt.
Voorbeeld: Aanschaf door een busonderneming van gelede bussen; per chauffeur kunnen dan per rit meer passagiers worden vervoerd.
Een breedte investering: is een investering waarbij de kapitaalintensiteit niet verandert.
Voorbeeld: Wanneer een busonderneming de dienstverlening uitbreidt door meer bussen te laten rijden. Per extra ingezette bus is er ook een extra chauffeur nodig. Door breedte investering neemt de totale productie wel toe, maar de arbeidsproductiviteit niet.
Afschrijvingen geven de in geld uitgedrukte waardedaling van kapitaalgoederen weer.
De productiefactor natuur: het gaat hier om:
· De geografische ligging van een land of regio
· Natuurlijke hulpbronnen
· Het klimaat
· Milieu factoren (frisse lucht, schoon water, rust)
Redenen voor het maken van winst zijn onder meer:
· het nemen van risico’s (veel beslissingen nemen, onzeker)
· het doorvoeren van innovaties (steeds op zoek naar nieuwe dingen, innoveren dus)
Innovatie: is de ontwikkeling en succesvolle introductie van nieuwe of verbeterde goederen, diensten, productie.
HOOFDSTUK 2.
Onder een rechtsvorm of ondernemingsvorm verstaan we de juridische vorm waaronder een onderneming aan het economisch verkeer deelneemt.
Enkele belangrijke ondernemingsvormen zijn: Eenmanszaak, VOF, NV, BV
De keuze voor een bepaalde ondernemingsvorm wordt vaak bepaald door economische, juridische, en fiscale overwegingen. · Economische overwegingen: de keuze voor een bepaalde rechtsvorm hangt onder meer samen met het antwoord op vragen als: wie draagt de risico van het ondernemingschap, op welke manier kan het eigen vermogen worden uitgebreid? · Juridische overwegingen: deze hangen samen met de aansprakelijkheid voor de verplichtingen die door de onderneming zijn aangegaan. · Fiscale overwegingen: de belastingdruk kan een reden zijn om voor een bepaalde rechtsvorm te kiezen. De winst van de eenmanszaak valt onder de tarieven van de inkomstenbelasting. De rechtsvorm kan in 2 groepen worden verdeeld: · Er zijn ondernemingsvormen waarbij de eigenaars met hun gehele prive vermogen aansprakelijk zijn voor de schulden. Dit zijn de eenmanszaak & de VOF · Andere ondernemingen hebben wel rechtspersoonlijkheid. Bij NV en BV zijn de aandeelhouders de eigenaars. Meer informatie over: Eenmanszaak, VOF, NV, BV, blz 24 en verder. BELANGRIJK! Een rechtspersoon is een organisatie die zelfstandig rechten en verplichten kan hebben. Een bedrijfskolom is een schematische overzicht van de belangrijkste productiefasen die en product doorloopt. Een bedrijfstak omvat alle bedrijven die eenzelfde soort product voortbrengen, of een gelijke productieve handeling verrichten. Een balans is een overzicht van bezittingen, schulden en eigen vermogen van een bepaald bedrijf op een bepaald tijdstip. Een resultatenrekening is een overzicht van opbrengsten en kosten en de daaruit voortvloeiende winst (of verlies) over een bepaalde periode. HOOFDSTUK 3. Gemiddeld constante kosten: GCK
GCK= TCK : Q
Gemiddeld variabele kosten: GVK
GVK= TVK:Q
Variabele kosten zijn kosten die veranderen met de grootte van de productie. Voorbeelden: · Grondsstoffen · Onderdelen die bij een ander bedrijf worden besteld · Bepaalde energiekosten · Het loon van oproepkrachten
Proportioneel variabele kosten: zijn kosten die recht evenredig toenemen met de grootte van de productie. Voorbeelden: · Brandstofkosten van transportondernemingen · De inkoopwaarde van de omzet bij handelsondernemingen · De inkoopwaarde van grondstoffen bij industriële ondernemingen
De totale productiekosten zijn gelijk aan de som van de variabele en constante kosten: SYMBOLEN: TCK= totale constante kosten
TVK: totale variabele kosten
TK: totale kosten
Variabele kosten per stuk: A
Geproduceerd aantal: Q
FORMULES
TK= AQ+TCK
GCK= TCK : Q
GVK= TVK : Q
GTK= TK : Q
GTK= GCK + GVK
TO = P X Q
TW= TO – TK HOOFDSTUK 4. Onder de collectieve sector verstaan we: 1. De overheid: Het rijk, die in Den Haag zit, en de lagere overheden, zoals provincies en gemeenten. 2. De sociale verkeringsfondsen
De rijksmiddelen (de uitgaven van de overheid) worden betaald uit de schatkist, die gevoeg wordt uit drie bronnen: 1. Belastingontvangsten en sociale premies
2. niet belastingontvangsten (denk aan omroepbijdrage, en aardgasbaten) 3. leningen als er een tekort is (en dat is er eigenlijk altijd) Onder collectieve lastendruk verstaan we het totaal aan ontvangsten van de collectieve sector, uitgedrukt in een percentage van het nationaal inkomen. Collectieve lastendruk: Belastingen+sociale premies+niet belastingontvangsten: nationaal inkomen x 100% Collectieve uitgavenquote: Totale uitgaven collectieve sector: nationaal inkomen x 100
De waarde van de overheidsproductie bestaat uit de ambtenarensalarissen.
1. Ambtenaren salarissen: De ambtenarensalarissen bestaan uit het loon van ambtenaren en semi-ambtenaren. Onder de laatste categorie vallen werknemers in het onderwijs.
2. Materiele overheid consumptie: De materiele overheidsconsumptie omvat bijvoorbeeld meubilair, computer, energie, legeruniformen, wapens.
3. Overheid investeringen: dit betreft de aanleg en onderhoud van wegen, dijken kanalen.
4. De inkomstoverdrachten via de overheid: bestaat vooral uit drie grote posten: de bijstand, huursubsidie en studiefinanciering. Deze inkomstenoverdrachten worden uit de belastingopbrengsten gefinancierd.
5. Inkomensoverdrachten via de sociale verzekeringsfondsen: Dit zijn volksverzekeringen en werknemersverzekeringen.
6. Overheidsbestedingen: Bestaat uit overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen. Met deze bestedingen legt de overheid direct beslag op de productiefactoren die in een land aanwezig zijn. De overdrachten van de overheid zijn uitkeringen, ze worden bij de een ingehouden en vervolgens overgedragen aan een ander. Uiteindelijk leggen ook de overdrachten beslag op de aanwezige productiefactoren dat gebeurd echter niet door de overheid, maar door gezinnen die de overdrachten hebben ontvangen.
7. Niet in het thema aangegeven zijn twee uitgaven met betrekking tot staatsschuld: de rente en de aflossing.
Belastingen: zijn gedwongen betalingen aan de overheid waar geen rechtstreekse individuele tegenprestatie van de overheid tegenover staat.
De directe belastingen: heet zo omdat de betalingsplicht en belastingdruk op dezelfde persoon rusten. Iemand die werkt, betaald een deel aan de belasting.
Indirecte belastingen: drukken weliswaar op de consument, maar het is de winkelier die de belastingen daadwerkelijk betaald. Over bijna iedereen aankop moet omzetbelastingen betaald worden.
Een belasting is progressief als in verhouding meer belasting moet worden betaald naarmate het inkomen stijgt.
Schijven tarief: dit ga ik hier niet uitleggen, maar dat staat wel in je boekjes, dat is dat elk inkomen belasting betaald, maar hoe hoger, hoe meer belasting. Dat gaat per schijf. Blz 47
Belastbare som: het bedrag waarover de belasting wordt berekend. Voor de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting wordt het totale inkomen eerst verminderd met een aantal aftrekposten, zoals rente over schulden en bepaalde beroepskosten. Het bedrag dat overblijft noemen we het belastbare inkomen. Voorbeelden van aftrekposten: · Wie een huis heeft gekocht, mag de rente over de geldlening van zijn inkomen aftrekken. · De kosten die gemaakt zijn om een inkomen te werven, mogen tot op zekere hoogte eveneens van het inkomen worden afgetrokken, denk aan speciale kleding of reiskosten. · Verder zijn er de buitengewone lasten, die ook weer binnen zekere grenzen in mindering op het inkomen mogen worden gebracht, zoals de kosten van een ziekenhuisopname, de kosten van een begrafenis. · Ook giften, bijv aan kerken of collecties, mogen als deze een bepaalde grens overschrijden, worden afgetrokken. Marginale tarieven: de percentages waarvoor iedere inkomensschijf wordt belasting. Marginale belastingdruk: de extra belasting (in percentage) die hij moet betalen als hij meer gaat verdienen. Naast de loon en inkomstenbelasting zijn er nog enkele andere soorten directe belastingen: · Vennootschapsbelasting: dit is de belasting over de winst die door de NV’s en BV’s betaald moet worden. · Vermogensbelasting: geld voor iedereen Nederlander met een vermogen: hij dient daar over 4,5 euro per 500 euro vermogen te betalen. Voorbeelden van indirecte belastingen: · Omzetbelasting, of belasting op de toegevoegde waardee (BTW), een verbruiksbelasting. · Accijnzen (moet extra betalen over alcohol, sigaretten) · Invoerrechten (heffing aan de grens bij invoer van bepaalde artikelen) · Houderschapsbelasting
Motorrijtuigenbelasting: wordt betaald door personen die met hun voertuig gebruik maken van de openbare weg. Deze houderschapsbelasting, die aan het kenteken van de auto is gekoppeld, is afhankelijk van: · Het gewicht van de auto · De provincie waar men woont · De brandstaf waar de auto op rijdt
Onder de niet belastingontvangsten verstaan we alle ontvangsten van de overheid die niet onder de belasting vallen. Retributies: zijn betalingen aan de overheid voor een duidelijk aanwijsbare tegenprestatie. Het begrotingstekort is gelijk aan het verschil tussen de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven, waarbij de uitgaven ook de aflossing op de staatsschuld omvatten. Het financieringstekort van het rijk is het begrotingstekort verminderd met de aflossing op de staatsschuld. De staatsschuld quote is de staatsschuld als percentage van het nationaal inkomen. Gevolgen van een te hoge staatsschuldquote: 1. De rentelast die over de staatsschuld moet worden betaald, kan zo hoog worden dat andere uitgaven worden verdrongen. 2. Als de overheid veel geld leent, stijgt de rente en kunnen bedrijven en gezinnen, minder geld lenen. 3. Stijgende rente leidt tot hogere kosten voor de bedrijven en uiteindelijk tot hogere prijzen (inflatie) Redenen om de internationale handel aan een aparte bestudering te onderwerpen. · Elk land een eigen wisselkoers · Elk land eigen politiek · Overal is de arbeid anders in verband met cultuur & taal
De volgende factoren zijn van belang voor de internationale concurrentiepositie: · De relatieve schaarste aan productiefactoren · De beschikbaarheid van technisch hoogwaardige kapitaalgoederen · De mate van scholing van de beroepsbevolking · Arbeidsrust (niet steeds stakingen) · Goede infrastructuur
Arbeidsproductiviteit: waarde van de geproduceerde hoeveelheid goederen : benodigde hoeveelheid arbeidsuren. Vrijhandel: wanneer er geen belemmeringen van internationale handel zijn
Protectie: is de bescherming van de eigen bedrijvigheid tegen de concurrentie uit het buitenland. In het algemeen gaat het dus om de bescherming van de eigen productie en werkgelegenheid. Voor protectie worden verschillende redenen aangevoerd: · bescherming van de binnenlandse werkgelegenheid · bescherming van opkomende eigen industrieën · bewaren van economische onafhankelijkheid · tegengaan van oneerlijke concurrentie · retorsie (tegenmaatregel) tegen protectie elders
Dumping is het exporteren van goederen tegen een lagere prijs dan de productiekosten bedragen. Retorsie: dan is er sprake wanneer een land de importen beperkt als vergelding voor importbeperkingen door andere landen. Onder handelspolitiek verstaan we het ingrijpen door een of meer overheden in het internationale goederen en dienstenverkeer. Tarifaire maatregelen: slaat op tarief, heffing. Wie een artikel wil invoeren, moet aan de grens een heffing of invoerrecht betalen. Non-tarifaire belemmeringen: zijn alle handelspolitieke instrumenten behalve de invoerrechten en uitvoerrechten. Tot de non tarifaire belemmeringen kunnen worden gerekend: · Contingenteringen: maximale hoeveelheid van een goed dat mag worden ingevoerd. · Subsidies: als het voor bijv boeren te weinig oplevert krijgen ze extra geld · Handelsverdragen: Dat alles goed verloopt qua handel, afspraken maken · Bespreken van de aankoop van vreemde valuta: armlastige landen beperken importeurs in de mogelijkheden om buitenlands geld te kopen, zodat uiteraard ook de import beperkt zal worden. · Overige non-tarifaire belemmeringen: milieuvoorschriften
Autarkie: als een land volledig op zich zelf is gericht, geen contact met buitenland qua import. De invoerquote: is de waarde van goederen en diensteninvoer in procenten van het nationaal product
De uitvoerquote is de waarde van de goederen en dienstenuitvoer in procenten van het nationaal product.
Voordelen van het produceren op grote schaal:
· Kostenvoordelen: toen ABN en AMRO fuseerden hadden ze minder personeel nodig.
· Risicospreiding optreden: je bedrijf is groot, en minder last van de grillen van economie, bijv unilever, die zijn heel breed en groot.
· Toegang tot de vermogensmarkt voor grote bedrijven gemakkelijker dan voor kleine.
· Grote bedrijven kunnen meer geld vrijmaken voor research.
De motieven voor een bedrijf om in het buitenland te gaan opereren, zijn gedeeltelijk dezelfde als die voor schaalvergroting in het algemeen. Voor een multinational komen nog wat voordelen:
· Het profiteren van lage lonen in het land van vestiging
· Het profiteren van de lage belastingdruk in het land van vestiging
· Het profiteren van lage transportkosten door dicht bij de afzetmarkt en de grondstoffen te gaan zitten
· Het omzeilen van beschermde maatregelen door de regering van een bepaald land
HOOFDSTUK 6.
Welvaart: mate waarin de menselijk behoeften is voorzien
Formele economie: officiële economische transacties, geregistreerd door het centraal bureau voor de statistiek. Het begrip ‘economische groei’ kan op twee manieren worden opgevat: In enge zin verstaan we onder economische groei een toename van de productie
In ruime zin verstaan we onder economische groei een toename van de welvaart
De factoren die de ontwikkeling van het nationaal inkomen in de loop van de tijd bepalen, kunnen we in vier groepen indelen: 1. trendmatige ontwikkelingen: gemiddelde groei over langere tijd
2. conjunctuurbewegingen: schommelingen in de groei van het nationaal product die wordt veroorzaakt door veranderingen in de vraag
3. seizoenbewegingen: jaargetijden veroorzaken schommelingen in de economie
4. toevallige (incidentele) bewegingen: bijv, een oorlog of overstroming
Onder de productiecapaciteit verstaan we de maximale hoeveelheid goederen en diensten die een land op korte termijn kan voortbrengen. Het nominaal nationaal inkomen is het nationaal inkomen in euro’s van een bepaald jaar. Het nominaal nationaal inkomen kan veranderen door: 1. prijsveranderingen: door voortdurende prijsstijgingen, inflatie, kan het nominaal nationaal inkomen stijgen, zonder dat er een stijging in de productie is. 2. veranderingen in de productie: een verandering van de totale productie blijkt uit veranderingen in het reëel nationaal inkomen. Het reële nationaal inkomen is het voor inflatie gecorrigeerde nationaal inkomen. Indexcijfer reëel nationaal inkomen breken je zo: Indexcijfer nominaal nationaal inkomen : prijsindexcijfer X 100. Het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking is het reëel nationaal inkomen gedeeld door de bevolkingsomvang. Index nominaal inkomen : index algemeen prijspeil X 100 = index reëel inkomen. Onder economische groei verstaan we de toename van het reeel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking over lange tijd. Hoogconjunctuur (hausse): groeit het nationaal product sterker dan gemiddeld. Overbesteding: meer vraag naar goederen dan dat er werkelijk is. Kenmerken van overbesteding is: · lange levertijden, en bederijven die werk niet aankunnen · grote bereidheid om te investeren · stijgende rente, omdat veel geld nodig is voor investeren · flinke prijsstijgingen
Recessie: dan is er sprake wanneer het stijgingstempo van het nationaal product afneemt. Depressie: Het is ook wel denkbaar dat de productiegroei zo ver vermindert, dat de groeicijfers negatief worden. Onderbesteding: is de situatie waarin de vraag niet groot genoeg i om voor volledige benutting van de productiecapaciteit te zorgen. Kenmerken van onderbesteding: · conjuncturele werkloosheid · bedrijven kunnen hun goederen niet afzetten en blijven met spullen over · weinig investering lust, omdat ze al met teveel spullen zitten · dalende rente door minder vraag naar leningen voor investeringen · deflatie: algemene prijsdaling door het wegvallen op de druk op prijzen
HOOFDSTUK 7.
Schaarste: is de spanning tussen behoeften en middelen.
Bedrijven moeten belangrijke dingen bepalen over goederen:
· Welke goederen worden voortgebracht
· In welke hoeveelheid en welke kwaliteiten
· Welke techniek
· Waar vind de productie plaats
Alternatief aanwendbaar: dat wil zeggen dat ze op verschillende manieren kunnen worden gebruikt. Een markt is een geheel van vraag en aanbod naar een product. Concrete markt: Winkels, weekmarkten, veilingen
Abstracte markt: Ze zijn niet op een bepaalde plaats te vinden: huizenmarkt, koffiemarkt
Enkele concrete markten: Winkels: Filiaalbedrijven: als albert hein, veel verkooppunten
Vrijwillig filiaalbedrijf. Sluit zich aan bij grote organisatie zoals de spar. De organisatie koopt centraal in. Warenhuizen: zoals hema, v&d. Heel veel verschillende goederen te koop. Weekmarkten: Groenteboer op de markt, visboer enz
Veilingen: · bij afslag: er is een scherm, met een prijs, en dan kan je er op bieden · bij opbod: Bieden op meubels in een veilinghuis
Het prijsmechanisme (marktmechanisme) is een informatiesysteem dat vrager en aanbieders informeert over de consequenties van hun handelen. Perfect werkende markt: Dit zijn tamelijk zeldzame markten. Denk aan de markten van vreemde valuta’s (dollars). Je kan niets doen aan de prijs, dit staat gewoon vast, en er zijn veel vragers en aanbieders, dit noemen economen samen ook wel: volkomen concurrentie of volledige mededinging. Niemand kan dus de prijs beïnvloeden. Niet perfect werkende markten: Op de meeste markten kan de producent wel invloed op de marktprijs uitoefenen. Als er slechts 1 aanbieder is, dan heet dat monopolie. Oligopolie: er zijn dan maar een paar bedrijven die dit product verkopen. HOOFDSTUK 8. Consumeren: is de aanschaf van goederen door gezinnen ter wille van de behoeftebevrediging. Wegingsfactoren of wegingcoëfficiënten: zijn de berekende percentages van de uitgaven. De vraag die consumenten naar een bepaald product uitoefen, is van de volgende factoren afhankelijk: · De behoeften (ook wel preferenties genoemd) · De prijs van het betreffende product · De prijs van andere goederen · Het inkomen · Het aantal consumenten
Primaire behoeften (basisbehoeften) hebben betrekking op goederen die onmisbaar worden geacht in het dagelijks leven, zoals voeding, kleding onderdak.
Secundaire behoeften: betreffen alles wat het leven aangenamer kan maken, bijvoorbeeld: mooie kleding, iets lekkers op het brood, ontspanning
De behoeften worden door allerlei factoren van buitenaf beïnvloed: · reclame · opleiding · sociale druk · gezinssamenstelling · klimaat · woonomgeving
Collectieve vraagvergelijking: Wiskundige verband tussen de prijs en de totale gevraagde hoeveelheid
Individuele vraagvergelijking: De vraagvergelijking van 1 consument
De vraagvergelijking geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed, aangenomen dat het budget, de voorkeuren, de prijzen van andere goederen en het aantal consumenten gelijk blijven. De veronderstelling dat alle factoren behalve de prijs gelijk blijven, wordt de ceterisparibusvoorwaarde genoemd: letterlijk: alle overige omstandigheden gelijkblijvend. De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid geeft weer hoe de gevraagde hoeveelheid reageert op een prijsverandering. Ev: procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid : procentuele verandering van de prijs = de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid. De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid is: Ev= procentuele hoeveelheidverandering : procentuele prijsverandering. De gevraagde hoeveelheid kan op verschillende manieren reageren op een prijsverandering. Zo zal bij sommige goederen de gevraagde hoeveelheid relatief sterk reageren op een prijsverandering. We spreken dan vaan een relatief elastische vraag. Bij andere goederen zal de gevraagde hoeveelheid relatief zwak reageren op een verandering van de prijs: een relatief cineastische vraag. Relatief elastische vraag: wanneer de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid groter is dan de procentuele verandering van de prijs. In dat geval is de waarde van de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid kleiner dan –1, bijv –2 of –4. Inelastische vraag: dan reageert de gevraagde hoeveelheid weinig op de prijsveranderingen. Volkomen inelastisch: wanneer de gevraagde hoeveelheid niet reageert op een prijsverandering. HOOFDSTUK 9. Hier volgen enkele mogelijke factoren die een verschuiving van de aanbodcurve kunnen veroorzaken. · In de landbouw kan een zeer goede oogst de aanbodcurve naar rechts doen opschuiven, terwijl een misoogst een verschuiving naar links veroorzaakt. · Een daling van de kosten, bijvoorbeeld van de lonen, of grondstofkosten, kan eveneens een verschuiving naar rechts veroorzaken · Een toename van het aantal aanbieders zorgt voor een verschuiving naar rechts, een afname zorgt voor een verschuiving naar links. De evenwichtsprijs: is de prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid en de aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn. Wettelijke monopolie: als de productie door particuliere bedrijven is verboden. Natuurlijke monopolie: Als een bedrijf als enige over de technische kennis beschikt om een bepaald product te maken. Bijv: TV buizen, Polaroid foto toestellen. Collectief monopolie: Heeft als kenmerk dat de gezamenlijke aanbieders van een product optreden alsof er slechts een aanbieder is. Kartel: afspraak tussen onafhankelijke ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken. Een monopolist kan binnen zekere grenzen de prijs zelf vaststellen. Daarom word deze marktvorm gekenmerkt door prijszetting. Marktaandeel: verstaan we het deel van de totale omzet op een markt dat door een bedrijf wordt verzorgd. FORMULE: marktaandeel: omzet van het bedrijf : totale marktomzet x 100
Marketing: verstaan we alle activiteiten die gericht zijn op het bevredigen van de behoeften van de klant. Er zijn marketinginstrumenten: · Productiebeleid · Promotiebeleid · Prijsbeleid · Plaatsbeleid
Productdifferentiatie: aandacht trekken van de klanten door: · merk · kwaliteit · service · verpakking (aandacht trekken, informatie, stapelbaar) Persoonlijke communicatie: hier gaat het om het persoonlijk benaderen van de klant. Bijvoorbeeld de verkoper in de winkel. Massacommunicatie: reclames op tv
Collectieve reclame: Bloemenbank, Koop allen vis! Enkele voorbeelden van promotionele activiteiten die niet direct onder de reclame vallen zijn: · Public relations, het streven naar een goede naam. · Zegeltjes systeem · Gratis verstrekken van monsters van een product
Prijsdifferentiatie: In dit geval zijn het kostenoverwegingen die voor een andere prijs zorgen. Auto’s met extra, kosten meer.
Prijsdiscriminatie: 65+ kaart, ‘s avonds goedkope stroom.
Distributiekanaal: Hoe de producten bij de klant komen. (plaatsbeleid = distributiebeleid)
Directe distributie: artikel van fabrikant rechtstreeks naar de klant (appeltjes Zwaag)
Indirecte distributie: Verschillende tussenstappen voordat ’t bij de klant is.
Intensieve distributie: Als pepermunt, kan je op heel veel plekken kopen
Selectieve distributie: Bijv wasmachines, wordt alleen verkocht op bepaalde plekken
Exclusieve distributie: Bijv dure automerken. Per provincie 1 dealer
Winkelformule: in welke type winkels de fabrikant zijn product wil aanbieden. HOOFDSTUK 10. Een gemengde economie is een economisch stelsel waarbij de overheid de resultaten van het marktmechanisme aanvult en corrigeert om bepaalde doeleinden te bereiken. Het overheidsbeleid komt op een ingewikkelde manie tot stand. In elk geval spelen de volgende groeperingen een rol: · Kabinet · Ambtenaren · Parlement · Adviesorganen · Pressiegroepen
Waarom de overheid ingrijpt: · de producent moet worden beschermd (bij boeren, vaste melkprijs) · de consument moet worden beschermd (dat de prijzen niet te duur zijn) · er zijn externe effecten (vervuiling) · Het is noodzakelijk collectieve goederen aan te bieden (verkeersveiligheid, dijken) · De overheid wil het gebruik van bepaalde goederen stimuleren en dat van andere afremmen. · Machtsvorming op markten moet soms worden bestreden · Bestaande inkomensverdeling gis onrechtvaardig (hele rijken en armen) Interventieprijzen: Het overschot moet tegen de minimumprijs worden opgekocht. Ophoudprijs/doordraaiprijs, onder een bepaald bedrag wordt het op de veiling niet verkocht. De aanbieder ontvangt de minimumprijs uit een producentenfonds. Grondstoffenovereenkomsten: zijn afspraken over regelmatige aanvoer van grondstoffen tegen stabiele prijzen. Mededingingswet: er wordt opgetreden tegen kartels
Behalve over de mededingingswet beschikt de overheid over een flink aantal andere instrumenten zoals: · Kostprijsverhogende belastingen · Subsidies, waaronder huursubsidies (met subsidies aan producent willen ze er voor zorgen dat de verkoopprijs laag blijft.) · Verbodswetgeving (een café openen zonder vergunning mag niet) · Het stellen van kwaliteitseisen aan productie en productieprocessen (geen oud vlees) · Het maken van afspraken met het bedrijfsleven (ook wel convenanten genoemd) · Voorlichting HOOFDSTUK 11. Arbeidsproductiviteit: is de productie per arbeidskracht per tijdseenheid
Arbeidsverdeling: houdt in dat verschillende werkzaamheden bij de productie worden verdeeld over verschillende mensen
Directe Ruil: men ruilt goederen tegen goederen
Indirecte ruil: ruilen met behulp van geld
In de loop van de eeuwen is gebleken dat niet alle goederen geschikt zijn om als ruimmiddel (geld) te dienen. · een ruilmiddel moet algemeen aanvaarde worden · een ruilmiddel moet in de binnenzak passen · een ruilmiddel moet makkelijk deelbaaar zijn · een ruilmiddel moet waardevast zijn
Functies van geld: · Ruilmiddel · Spaarmiddel · Rekeneenheid
Chartaal geld: Munten en biljetten
Giraal geld: Geld wat je op de bank hebt staan
Nominale waarden van geld is de waarde wat op de munt staat. Reële waarde van geld is: het bedrag verminderd met inflatie
Financiële instellingen · Algemene banken: Rabobank · Specifieke banken: Hypotheekbanken · Overige financiële instellingen: hun beheren vermogens · Specialisatie en branchevervaging: minder verschil tussen financiële instellingen. Gezamenlijk vervullen de financiële instellingen de volgende functies in onze maatschappij. 1. verzorging van het betalingsverkeer
2. krediet verlening
3. vermogens beheer
De Nederlandsche Bank (DNB) neemt een bijzondere positie in temidden van de overige financiele instellingen± ze is de centrale bank van nederland
Functies van de DNB · circulatiebank (mocht als enige bankbiljetten drukken) · bank van de banken (alle banken in NL moeten een girorekening aan te houden bij DNB) · monetaire autoriteit (controle hebben over omvang van de kredietverlening door de banken) Maatschappelijke hoeveelheid geld die in een land in omloop is: wordt wel de maatschappelijke geld hoeveelheid genoemd. Geldschepping: Een handeling waarbij de Maatschappelijke geld hoeveelheid wordt vergroot
Geldvernietiging: omgekeerde
1. Primaire banken: of geldscheppende banken genoemd, vergroten het geldhoeveelheid
2. secundaire banken: treden alleen op als doorgeefluik van het vermogen
3. institutionele beleggers: instellingen die in het kader van hun functie regelmatig grote vermogens hebben te beleggen. Geldscheppende instellingen in Nederland · De staat · De nederlandsche bank · De geldscheppende banken HOOFDSTUK 12. Inflatie: is een aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil. Hyperventilatie: de producten worden HEEL snel duurder
Nominale inkomensstijging: is een stijging uitgedrukt in geld
Reële inkomensstijging: hier kan de ontvanger van het inkomen meer goederen kopen. Prijscompensatie: consumentenprijs index stijgt, dan stijgen de lonen ook
Kosteninflatie: wordt veroorzaakt door gestegen productiekosten
Bestedingsinflatie: een te grote vraag naar goederen
Buitenlandse oorzaken van inflatie zijn:
1. overbesteding
2. kostenstijging
3. verhoging van winstmarges
Producenten verhogen hun prijzen, ‘ze kopen toch wel’ dit is winstinflatie
Internationale prijsstijgingen vertalen zich direct in hogere prijzen van onze geïmporteerde goederen en diensten. We noemen dit importinflatie. Inflatie & inflatieverwachting hebben invloed op: 1. koopkracht van de euro
2. het spaargedrag
3. het bestedingsgedrag
4. inkomensverhoudingen
5. vermogensverhoudingen
6. internationale concurrentiepositie
Nominale rentevoet: is het rentepercentage dat wordt overeengekomen als de te betalen rentevergoeding. Reële rentevoet: is gelijk aan de nominale rente gecorrigeerd met het inflatie percentage. HOOFDSTUK 13. De betalingsbalans is een overzicht van alle ingaande en uitgaande geldstromen uit economische transacties met het buitenland in een bepaalde periode. Op te betalingsbalans staat dit: 1. Lopende rekening
2. vermogensoverdrachten
3. financiële transacties
4. statische verschillen
Actieve betalingsbalans: dit is een betalingsbalans die een overschot vertoont. Passieve betalingsbalans: dit is een betalingsbalans die een tekort vertoont. Formeel betalingsbalansevenwicht: als de verandering van de officieel reserves meetelt bij de opstelling van de betalingsbalans. Wisselkoers: is de prijs van vreemde valuta uitgedrukt in euro’s
Valutamarkt: is het geheel van vraag en aanbod van vreemde valuta’s. Evenwichtskoers: de valutamarkt is evenwichtig als gevraagde aangeboden hoeveelheid met elkaar gelijk zijn. Appreciatie: is een waardestijging van een valuta ten opzichte van een andere valuta (ten gevolge van veranderingen in vraag en aanbod) Depreciatie: is een waardedaling van een valuta ten opzichte van een andere valuta (ten gevolge van veranderingen in vraag en aanbod) De Europese centrale bank. ECB. Functies: · Het bepalen en uitvoeren van het gemeenschappelijk monetaire beleid · Het verrichten van valutamarktoperaties · Het aanhouden en beheren van reserves van de lidstaten · Dat het betalingsverkeer goed loopt HOOFDSTUK 14. Arbeidsmarkt: is het geheel van aanbod en vraag naar arbeid
Arbeidsjaar: het aantal uur dat een voltijdwerker onder normale omstandigheden in een jaar werkt. Beroepsbevolking: verstaan we de groep personen van 15 tot 64 jaar die tenminste 12 uur per week werkt, of wil werken. De omvang van de beroepsbevolking in personen gemeten, hangt van drie factoren af: · omvang van de totale bevolking · Het deel van de bevolking dat 15 tot 64 jaar oud is, beroepsgeschikte bevolking · Het deel van de beroepsgeschikte bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort: de participatiegraad
Bevolkingsomvang neemt nog steeds toe: · er worden meer kinderen geboren dan dat er mensen doodgaan · door immigranten die hier komen wonen
Factoren die de participatiegraad beïnvloeden: · de wetgeving · maatschappelijke opvattingen · de organisatie van het arbeidsproces · de hoogte van het loon
op bladzijde 185/186 staat wat meer over deze bovengenoemde shit
WIG: verschil tussen het nettoloon en de loonkosten
Arbeidsproductiviteit: is de productie per werknemer per tijdseenheid
Substitutie: vervanging
De arbeidsproductiviteit kan door een groot aantal factoren toenemen. De belangrijkste zijn: · Ontwikkeling van technische vindingen · Efficiënte organisatie van het productieproces · Een grote inspanning van de werknemers · Betere scholing van werknemers · Betere werksfeer
Maatregelen van de verkorting van de arbeidstijd: · verkorting van de werkweek (niet op zaterdag werken) · meer vrije dagen (adv dag) · vormen van vervroegde uittreding (arie van de post) HOOFDSTUK 15. Werkloos: je doet geen betaald werk, maar je bent er wel naar opzoek
Een werkloze moet: · ingeschreven staan bij arbeidsvoorziening(Bureau) · niet in loondienst zijn · beschikbaar zijn voor een baan van 12 uur per week
werkeloosheidspercentage = geregistreerde werkloosheid : beroepsbevolking x 100 % Stel dat er sprake is van recessie en een toenemend werkloosheid, er kunnen dan twee tegengestelde effecten optreden: · ontmoetingseffect: Er is veel werkloosheid, en ze denken dat het inschrijven in arbeids bureaus geen zin heeft · Aanvullingseffect: man verliest baan, vrouw gaat werken. Conjuncturele werkloosheid: Is de werkloosheid die komt als er te weinig vraag naar producten is. Structurele werkloosheid: ontstaat door veranderingen in het productieproces
Frictiewerkloosheid: Er zijn niet genoeg arbeidsplaatsen voor alle werkzoekende
Seizoenswerkloosheid: alleen in een bepaalde tijd van het jaar is er veel werk. Hieronder volgen enkele veelgenoemde oorzaken voor het achterblijven van voldoende werkgelegenheid. · de hoogte van de arbeidskosten per product · concurrentie van lage loon landen · sluiting van bepaalde bedrijfstakken · samenwerking tussen bedrijven, overname
Kwalitatieve structurele werkloosheid: wanneer er tegelijkertijd werklozen zijn en onvervulbare vacatures. Vacatures: zijn openstaande arbeidsplaatsen bij particuliere bedrijven of de overheid. Veel voorkomende oorzaken van kwalitatieve structurele werkloosheid zijn: · gebrek aan scholing · Je moet ver reizen naar je werk · Gebrekkige arbeidsbemiddeling
Frictiewerkloosheid: is werkloosheid die ontstaat door de duur van de sollicitatieprocedures, en of de duur van de arbeidsbemiddeling.
Er zijn verschillende maatregelen denkbaar om kwantitatieve structurele werkloosheid te bestrijden. Deze richten zich vooral op vergroting van de vraag naar arbeid. De volgende mogelijkheden worden onderscheiden:
· Beheersing van de arbeidskosten
· Stimulering van innovaties
· Arbeidstijdverkorting
· Bedrijfsverleningen
· Vervroegde uittreding
Er zijn drie soorten arbeidsmobiliteit: *Geografische mobiliteit *Mobiliteit tussen beroepsgroepen *Mobiliteit tussen werkenden en niet werkenden
Als het tekort aan arbeid tijdelijk is, kunnen de volgende maatregelen worden genomen: · overwerk · er worden buitenlandse werknemers aangetrokken (polen) · overheid hoogconjunctuur afremmen
Als het ernaar uitziet dat het tekort langdurig is, kan worden gedacht aan: · Arbeidsbesparende innovatie: robots · Flexibele pensionering: werknemers langer doorwerken · Kinderopvang · Meer deeltijdwerk · Immigratie
Aanvullingseffect: Dat iemand uit het gezin zijn baan verliest, en de partner dan op zoek gaat naar betaald werk om alles te kunnen betalen. Arbeidsmobiliteit: is de beweeglijkheid van de productiefactor arbeid bedoelt. Bestandsvervuiling: Bestanden van arbeidsbureau zijn verouderd. Bezettingsgraat: Hoeveel banen er zijn bezet
Bedrijfsverleningen: bedrijven blijven langer open. Ze werken bijvoorbeeld ook elke zaterdag, of doordeweeks werken ze een uur langer door. Beheersing van de arbeidskosten: Werkgevers en werknemers spraken af dat de loonstijging beperkt zou blijven. VUT: vervroegde uittreding. Voor je 65e met pensioen gaan. Brede werkloosheid: Slaat op de ‘echte’ werkloosheid. (Hoe ook berekend) Vermeerderd met een deel van de arbeidsongeschikten, de VUT’ers en een deel van het ziekteverzuim. CBS: Centraal Bureau voor Statistiek. Zij houden elke maand een enquête om te kijken hoeveel werklozen er zijn. Correctie: Bij het opstellen van de officiële werkloosheidscijfer vindt een correctie plaats over de seizoensinvloeden door middel van seizoensindexcijfers. Conjuncturele werkloosheid: De werkloosheid die het gevolg is van tekortschieten van de effectieve vraag naar goederen en diensten bij een gegeven productiecapaciteit. Vergrijzing: er zijn in een land in verhouding te veel ouderen. Arbeidsongeschikten: door lichamelijke klachten of andere medische oorzaken is iemand niet meer geschikt om te werken. Deeltijdwerk: Dat mensen een paar dagen per week werken, minder werken als een voltijdbaan. Hierdoor willen ook veel vrouwen werken die ook kinderen hebben. Werkgever: het bedrijf of de instantie die je een baan aanbied. Frictiewerkloosheid: is werkloosheid die ontstaat door de duur van de sollicitatieprocedures en/of de duur van de arbeidsbemiddeling. Seizoenswerkloosheid: seizoensmatige schommelingen in de bedrijvigheid. Door bijv. Vakanties, detailhanden, en productie in landbouw. Correctie: bij het opstellen van de officiële werkloosheidscijfers vindt een correctie plaats voor de seizoensinvloeden door middel van een seizoensindexcijfers. Geografische mobiliteit: Dat mensen evengoed op hun werk kunnen komen door reiskostenvergoeding, of verhuispremies. CBS (Centraal Bureau voor de statistiek): Houdt maandelijks een enquête naar het aantal werklozen in Nederland. Geregistreerde werkloosheid: Dat is het officiële werkloosheidcijfer in Nederland. Internationale concurrentie positie: Bijvoorbeeld: textielbedrijven verhuizen van Nederland naar het buitenland, omdat er daar goedkopere loonkosten zijn. Innovaties: Toepassingen van nieuwe vindingen in het productieproces
Kwantitatieve structurele werkloosheid: Hier is het aantal arbeidsplaatsen niet groot genoeg om de hele beroepsbevolking werk te bieden. Kwalitatieve structurele werkloosheid: Wanneer er tegelijkertijd werkelozen zijn en onvervulbare vacatures. Loon-prijsspiraal: ‘haasje-over-springen’ van lonen en prijzen
Overwerk: Werknemers werken langer door, of werken eens een dag extra op zaterdag. Ontmoedigingseffect: Mensen schrijven zich niet meer in bij arbeidsbureau’s omdat er grote werkloosheid is. Ongeschoolden: Mensen die geen diploma hebben gehaald. (minder snel kans op werk) Passende arbeid: Werk dat je moet accepteren als je werkeloos bent op straffe van verlies of uitkering, dit zijn vaak banen die de werklozen niet heel leuk vinden. Sociaal isolement: Werklozen verliezen contacten met mensen om zich heen, en voelen zich buitengesloten. Veel mensen raken in een dip. Structurele werkeloosheid: dit wordt veroorzaakt door veranderingen in de productie structuur. Stimuleren van innovaties: dat is het geven van subsidies voor technologisch onderzoek. Vervroegde uittreding: Mensen gingen vervroegd met pensioen, dit stond in een speciaal contract beschreven. De laatste tijd wordt dit afgebouwd omdat het teveel kost. Vacatures: zijn openstaande arbeidsplaatsen bij particulieren bedrijven of de overheid. Verborgen werkloosheid: Werkeloosheid is verborgen als mensen wel betaald werk zoeken, maar niet bij een arbeidsbureau staan ingeschreven. Werkloos: Mensen die geen betaald werk doen, maar er wel naar op zoek zijn. Werkloosheidpercentage: De werkloosheid wordt dan in een percentage van de beroepsbevolking uitgedrukt. Werklozenberoepsbevolking: Werkloze gedeelte van de bevolking, dat een baan zoekt. HOOFDSTUK 16. Arbeidsovereenkomst: is een afspraak waarbij de werknemer zich verplicht om gedurende een bepaalde tijd in dienst van de werkgever tegen een van tevoren afgesproken loon arbeid te verrichten
Primaire arbeidsvoorwaarden: Hoogte van het loon, aard van het werk, en werktijden
Secundaire arbeidsvoorwaarden: Vakantiedagen, werkomstandigheden, promotie
Een werkgever en een werknemer die een arbeidsovereenkomst aangaan, moeten met twee zaken rekening houden: 1. wettelijke bepalingen
2. CAO
Europees sociaal handvest: Hierin staan regels opgesteld over arbeidsomstandigheden. In de regel neemt het loon van werknemers jaarlijks toe. Redenen: · Prijzen stijgen: werknemers krijgen prijscompensatie uitgekeerd · Initiele loonstijging: als het goed gaat met een bedrijf · Promotie maken. Incidentiele loonstijging
Index reëel loon: index nominaal loon : consumentenprijsindex x 100
Ook de overheid heeft belang bij de uitkomst van de CAO-onderhandelingen. Dit belang wordt in de volgende punten aangegeven: · een cao moet binnen de bepalingen van de wet blijven · overheid denkt economisch, en of het wel goed gaat · ze willen niet de ambtenaren meer gaan verdienen, als andere meer verdienen gebeurd dat namelijk. Primaire inkomen: is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren. Loon, pacht, interest en winst zijn voorbeelden van primaire inkomens. Dit zijn dus de inkomens voor afstrek van de belasting en sociale premies. Deze verdeling van de inkomens over de inkomenstrekkers is de primaire inkomensverdeling. Productie factoren: Arbeid: loon
Kapitaal: interest
Natuur: pacht
Ondernemersactiviteit: winst
Secundaire inkomen: ook wel vrij besteedbaar inkomen. Dit ontstaat door vermindering van het primaire met de loon en inkomstenbelasting. Modale inkomen: inkomen wat het meest voorkomt
De personele inkomensverdeling geeft de verdeling van de inkomens aan over de individuele inkomensontvanger of over de huishoudens
Oorzaken van inkomens verschillen. BELANGRIJK
1. mensen die meer bijdragen tot het nationaal product verdienen meer
2. opleiding
3. inspanningsverschillen
4. verschillende verantwoordelijkheid
5. vermogensverschillen
6. schaarsteverschillen
Inkomensnivellering: is de vermindering van het inkomensverschillen
Inkomensdenivellering: is de toeneming van inkomensverschillen
Nivellering heeft verschillende oorzaken: · toegenomen scholing · Regionale inkomensverdeling is meer gelijkmatig (westen en noorden bijv) · Overheidsingrijpen · 1. instellen van minimumloon
2. uitkeringen
3. progressieve belastingstelsel
Nivellering kan verschillende gevolgen hebben: · voor de omvang van het nationaal product · arbeidsmarkt · stabiliteit van de economie
lees bladzijde 120 en 121 even door, ik had echt geen zin om dit samen te vatten. Ik ben moe en wil slapen, maargoed, ik moet van mezelf dit nog samenvatten. Het lijkt wel een dagboek dit, het ‘Anne Frank effect’. Pff typ nou maar verder.. Sociale zekerheid: 1. sociale voorzieningen: bestaan uit uitkeringen die door de overheid ter beschikking worden gesteld zonder dat daarvoor een tegenprestatie gevraagd wordt. 2. Sociale verzekeringen: word, zoals dat altijd met verzekeringen het geval is, betaald uit premieopbrengsten. Deze premies worden opgebracht door werknemers. Blz 225 staan wat soorten sociale wetten, leer ze okay? Op die stencils van Zuininga staat veel over deze sociale shit, dan hoef ik dat tenminste niet samen te vatten. Bij de vaststelling van de hoogte van de pensioenpremie wordt onder meer rekening gehouden met: · het inkomen waarop het pension is gebaseerd · de levensverwachting van de pensioen is gebaseerd · looptijd van de beleggingen · rendement dat het pensioenfonds met zijn beleggingen denkt te maken
Maatregelen die genomen zijn om de kosten van de verzoringsstaat te beheersen: · privatisering van de sociale zekerheid · fraudebestrijding · inbouwen van prikkels · aanscherping van bestaande regels · bevordering van de arbeidsparticipatie
redenen voor verplichte collectieve regelingen:
· uit zichzelf zullen burgers het niet doen
· mensen met meer inkomen betalen meer belasting, dus solidariteit
Wat kunnen de voordelen van marktwerking: · de markt werkt goedkoper · marktwerking stimuleert de eigen verantwoordelijkheid · marktwerking zorgt voor lage collectieve lasten
Bevordering van participatie: · door kinderopvang kunnen meer vrouwen werken · passende arbeid kan worden verruimd · omscholing · werkgevers kunnen subsidie krijgen bij het in dienst nemen van een werkloze · arbeidsbureaus moeten meer maatwerk leveren.
Het nationaal product bestaat uit de som van de toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid in een land in een jaar. Het nationaal inkomen bestaat uit de som van de beloningen van de productiefactoren van een land in een jaar. Welvaart: is de mate waarin de bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien. Het streven naar meer welvaart kan zowel aan de kant van de behoeften als de kant van de productie problemen doen ontstaan: 1. de behoeften nemen toe
2. de productie kan positieve neveneffecten hebben, maar ook negatieve. Externe effecten: doen zich voor als het streven naar welvaart van de een onbedoeld invloed uitoefent op de welvaart van een ander. Welvaart in enge zin: Als je alleen kijkt naar productie
De keuze voor een bepaalde ondernemingsvorm wordt vaak bepaald door economische, juridische, en fiscale overwegingen. · Economische overwegingen: de keuze voor een bepaalde rechtsvorm hangt onder meer samen met het antwoord op vragen als: wie draagt de risico van het ondernemingschap, op welke manier kan het eigen vermogen worden uitgebreid? · Juridische overwegingen: deze hangen samen met de aansprakelijkheid voor de verplichtingen die door de onderneming zijn aangegaan. · Fiscale overwegingen: de belastingdruk kan een reden zijn om voor een bepaalde rechtsvorm te kiezen. De winst van de eenmanszaak valt onder de tarieven van de inkomstenbelasting. De rechtsvorm kan in 2 groepen worden verdeeld: · Er zijn ondernemingsvormen waarbij de eigenaars met hun gehele prive vermogen aansprakelijk zijn voor de schulden. Dit zijn de eenmanszaak & de VOF · Andere ondernemingen hebben wel rechtspersoonlijkheid. Bij NV en BV zijn de aandeelhouders de eigenaars. Meer informatie over: Eenmanszaak, VOF, NV, BV, blz 24 en verder. BELANGRIJK! Een rechtspersoon is een organisatie die zelfstandig rechten en verplichten kan hebben. Een bedrijfskolom is een schematische overzicht van de belangrijkste productiefasen die en product doorloopt. Een bedrijfstak omvat alle bedrijven die eenzelfde soort product voortbrengen, of een gelijke productieve handeling verrichten. Een balans is een overzicht van bezittingen, schulden en eigen vermogen van een bepaald bedrijf op een bepaald tijdstip. Een resultatenrekening is een overzicht van opbrengsten en kosten en de daaruit voortvloeiende winst (of verlies) over een bepaalde periode. HOOFDSTUK 3. Gemiddeld constante kosten: GCK
GCK= TCK : Q
Gemiddeld variabele kosten: GVK
GVK= TVK:Q
Variabele kosten zijn kosten die veranderen met de grootte van de productie. Voorbeelden: · Grondsstoffen · Onderdelen die bij een ander bedrijf worden besteld · Bepaalde energiekosten · Het loon van oproepkrachten
Proportioneel variabele kosten: zijn kosten die recht evenredig toenemen met de grootte van de productie. Voorbeelden: · Brandstofkosten van transportondernemingen · De inkoopwaarde van de omzet bij handelsondernemingen · De inkoopwaarde van grondstoffen bij industriële ondernemingen
De totale productiekosten zijn gelijk aan de som van de variabele en constante kosten: SYMBOLEN: TCK= totale constante kosten
TK: totale kosten
Variabele kosten per stuk: A
Geproduceerd aantal: Q
FORMULES
TK= AQ+TCK
GCK= TCK : Q
GVK= TVK : Q
GTK= TK : Q
GTK= GCK + GVK
TO = P X Q
TW= TO – TK HOOFDSTUK 4. Onder de collectieve sector verstaan we: 1. De overheid: Het rijk, die in Den Haag zit, en de lagere overheden, zoals provincies en gemeenten. 2. De sociale verkeringsfondsen
De rijksmiddelen (de uitgaven van de overheid) worden betaald uit de schatkist, die gevoeg wordt uit drie bronnen: 1. Belastingontvangsten en sociale premies
2. niet belastingontvangsten (denk aan omroepbijdrage, en aardgasbaten) 3. leningen als er een tekort is (en dat is er eigenlijk altijd) Onder collectieve lastendruk verstaan we het totaal aan ontvangsten van de collectieve sector, uitgedrukt in een percentage van het nationaal inkomen. Collectieve lastendruk: Belastingen+sociale premies+niet belastingontvangsten: nationaal inkomen x 100% Collectieve uitgavenquote: Totale uitgaven collectieve sector: nationaal inkomen x 100
Belastbare som: het bedrag waarover de belasting wordt berekend. Voor de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting wordt het totale inkomen eerst verminderd met een aantal aftrekposten, zoals rente over schulden en bepaalde beroepskosten. Het bedrag dat overblijft noemen we het belastbare inkomen. Voorbeelden van aftrekposten: · Wie een huis heeft gekocht, mag de rente over de geldlening van zijn inkomen aftrekken. · De kosten die gemaakt zijn om een inkomen te werven, mogen tot op zekere hoogte eveneens van het inkomen worden afgetrokken, denk aan speciale kleding of reiskosten. · Verder zijn er de buitengewone lasten, die ook weer binnen zekere grenzen in mindering op het inkomen mogen worden gebracht, zoals de kosten van een ziekenhuisopname, de kosten van een begrafenis. · Ook giften, bijv aan kerken of collecties, mogen als deze een bepaalde grens overschrijden, worden afgetrokken. Marginale tarieven: de percentages waarvoor iedere inkomensschijf wordt belasting. Marginale belastingdruk: de extra belasting (in percentage) die hij moet betalen als hij meer gaat verdienen. Naast de loon en inkomstenbelasting zijn er nog enkele andere soorten directe belastingen: · Vennootschapsbelasting: dit is de belasting over de winst die door de NV’s en BV’s betaald moet worden. · Vermogensbelasting: geld voor iedereen Nederlander met een vermogen: hij dient daar over 4,5 euro per 500 euro vermogen te betalen. Voorbeelden van indirecte belastingen: · Omzetbelasting, of belasting op de toegevoegde waardee (BTW), een verbruiksbelasting. · Accijnzen (moet extra betalen over alcohol, sigaretten) · Invoerrechten (heffing aan de grens bij invoer van bepaalde artikelen) · Houderschapsbelasting
Motorrijtuigenbelasting: wordt betaald door personen die met hun voertuig gebruik maken van de openbare weg. Deze houderschapsbelasting, die aan het kenteken van de auto is gekoppeld, is afhankelijk van: · Het gewicht van de auto · De provincie waar men woont · De brandstaf waar de auto op rijdt
Onder de niet belastingontvangsten verstaan we alle ontvangsten van de overheid die niet onder de belasting vallen. Retributies: zijn betalingen aan de overheid voor een duidelijk aanwijsbare tegenprestatie. Het begrotingstekort is gelijk aan het verschil tussen de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven, waarbij de uitgaven ook de aflossing op de staatsschuld omvatten. Het financieringstekort van het rijk is het begrotingstekort verminderd met de aflossing op de staatsschuld. De staatsschuld quote is de staatsschuld als percentage van het nationaal inkomen. Gevolgen van een te hoge staatsschuldquote: 1. De rentelast die over de staatsschuld moet worden betaald, kan zo hoog worden dat andere uitgaven worden verdrongen. 2. Als de overheid veel geld leent, stijgt de rente en kunnen bedrijven en gezinnen, minder geld lenen. 3. Stijgende rente leidt tot hogere kosten voor de bedrijven en uiteindelijk tot hogere prijzen (inflatie) Redenen om de internationale handel aan een aparte bestudering te onderwerpen. · Elk land een eigen wisselkoers · Elk land eigen politiek · Overal is de arbeid anders in verband met cultuur & taal
De volgende factoren zijn van belang voor de internationale concurrentiepositie: · De relatieve schaarste aan productiefactoren · De beschikbaarheid van technisch hoogwaardige kapitaalgoederen · De mate van scholing van de beroepsbevolking · Arbeidsrust (niet steeds stakingen) · Goede infrastructuur
Arbeidsproductiviteit: waarde van de geproduceerde hoeveelheid goederen : benodigde hoeveelheid arbeidsuren. Vrijhandel: wanneer er geen belemmeringen van internationale handel zijn
Protectie: is de bescherming van de eigen bedrijvigheid tegen de concurrentie uit het buitenland. In het algemeen gaat het dus om de bescherming van de eigen productie en werkgelegenheid. Voor protectie worden verschillende redenen aangevoerd: · bescherming van de binnenlandse werkgelegenheid · bescherming van opkomende eigen industrieën · bewaren van economische onafhankelijkheid · tegengaan van oneerlijke concurrentie · retorsie (tegenmaatregel) tegen protectie elders
Dumping is het exporteren van goederen tegen een lagere prijs dan de productiekosten bedragen. Retorsie: dan is er sprake wanneer een land de importen beperkt als vergelding voor importbeperkingen door andere landen. Onder handelspolitiek verstaan we het ingrijpen door een of meer overheden in het internationale goederen en dienstenverkeer. Tarifaire maatregelen: slaat op tarief, heffing. Wie een artikel wil invoeren, moet aan de grens een heffing of invoerrecht betalen. Non-tarifaire belemmeringen: zijn alle handelspolitieke instrumenten behalve de invoerrechten en uitvoerrechten. Tot de non tarifaire belemmeringen kunnen worden gerekend: · Contingenteringen: maximale hoeveelheid van een goed dat mag worden ingevoerd. · Subsidies: als het voor bijv boeren te weinig oplevert krijgen ze extra geld · Handelsverdragen: Dat alles goed verloopt qua handel, afspraken maken · Bespreken van de aankoop van vreemde valuta: armlastige landen beperken importeurs in de mogelijkheden om buitenlands geld te kopen, zodat uiteraard ook de import beperkt zal worden. · Overige non-tarifaire belemmeringen: milieuvoorschriften
Autarkie: als een land volledig op zich zelf is gericht, geen contact met buitenland qua import. De invoerquote: is de waarde van goederen en diensteninvoer in procenten van het nationaal product
Formele economie: officiële economische transacties, geregistreerd door het centraal bureau voor de statistiek. Het begrip ‘economische groei’ kan op twee manieren worden opgevat: In enge zin verstaan we onder economische groei een toename van de productie
In ruime zin verstaan we onder economische groei een toename van de welvaart
De factoren die de ontwikkeling van het nationaal inkomen in de loop van de tijd bepalen, kunnen we in vier groepen indelen: 1. trendmatige ontwikkelingen: gemiddelde groei over langere tijd
2. conjunctuurbewegingen: schommelingen in de groei van het nationaal product die wordt veroorzaakt door veranderingen in de vraag
3. seizoenbewegingen: jaargetijden veroorzaken schommelingen in de economie
4. toevallige (incidentele) bewegingen: bijv, een oorlog of overstroming
Onder de productiecapaciteit verstaan we de maximale hoeveelheid goederen en diensten die een land op korte termijn kan voortbrengen. Het nominaal nationaal inkomen is het nationaal inkomen in euro’s van een bepaald jaar. Het nominaal nationaal inkomen kan veranderen door: 1. prijsveranderingen: door voortdurende prijsstijgingen, inflatie, kan het nominaal nationaal inkomen stijgen, zonder dat er een stijging in de productie is. 2. veranderingen in de productie: een verandering van de totale productie blijkt uit veranderingen in het reëel nationaal inkomen. Het reële nationaal inkomen is het voor inflatie gecorrigeerde nationaal inkomen. Indexcijfer reëel nationaal inkomen breken je zo: Indexcijfer nominaal nationaal inkomen : prijsindexcijfer X 100. Het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking is het reëel nationaal inkomen gedeeld door de bevolkingsomvang. Index nominaal inkomen : index algemeen prijspeil X 100 = index reëel inkomen. Onder economische groei verstaan we de toename van het reeel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking over lange tijd. Hoogconjunctuur (hausse): groeit het nationaal product sterker dan gemiddeld. Overbesteding: meer vraag naar goederen dan dat er werkelijk is. Kenmerken van overbesteding is: · lange levertijden, en bederijven die werk niet aankunnen · grote bereidheid om te investeren · stijgende rente, omdat veel geld nodig is voor investeren · flinke prijsstijgingen
Recessie: dan is er sprake wanneer het stijgingstempo van het nationaal product afneemt. Depressie: Het is ook wel denkbaar dat de productiegroei zo ver vermindert, dat de groeicijfers negatief worden. Onderbesteding: is de situatie waarin de vraag niet groot genoeg i om voor volledige benutting van de productiecapaciteit te zorgen. Kenmerken van onderbesteding: · conjuncturele werkloosheid · bedrijven kunnen hun goederen niet afzetten en blijven met spullen over · weinig investering lust, omdat ze al met teveel spullen zitten · dalende rente door minder vraag naar leningen voor investeringen · deflatie: algemene prijsdaling door het wegvallen op de druk op prijzen
Alternatief aanwendbaar: dat wil zeggen dat ze op verschillende manieren kunnen worden gebruikt. Een markt is een geheel van vraag en aanbod naar een product. Concrete markt: Winkels, weekmarkten, veilingen
Abstracte markt: Ze zijn niet op een bepaalde plaats te vinden: huizenmarkt, koffiemarkt
Enkele concrete markten: Winkels: Filiaalbedrijven: als albert hein, veel verkooppunten
Vrijwillig filiaalbedrijf. Sluit zich aan bij grote organisatie zoals de spar. De organisatie koopt centraal in. Warenhuizen: zoals hema, v&d. Heel veel verschillende goederen te koop. Weekmarkten: Groenteboer op de markt, visboer enz
Veilingen: · bij afslag: er is een scherm, met een prijs, en dan kan je er op bieden · bij opbod: Bieden op meubels in een veilinghuis
Het prijsmechanisme (marktmechanisme) is een informatiesysteem dat vrager en aanbieders informeert over de consequenties van hun handelen. Perfect werkende markt: Dit zijn tamelijk zeldzame markten. Denk aan de markten van vreemde valuta’s (dollars). Je kan niets doen aan de prijs, dit staat gewoon vast, en er zijn veel vragers en aanbieders, dit noemen economen samen ook wel: volkomen concurrentie of volledige mededinging. Niemand kan dus de prijs beïnvloeden. Niet perfect werkende markten: Op de meeste markten kan de producent wel invloed op de marktprijs uitoefenen. Als er slechts 1 aanbieder is, dan heet dat monopolie. Oligopolie: er zijn dan maar een paar bedrijven die dit product verkopen. HOOFDSTUK 8. Consumeren: is de aanschaf van goederen door gezinnen ter wille van de behoeftebevrediging. Wegingsfactoren of wegingcoëfficiënten: zijn de berekende percentages van de uitgaven. De vraag die consumenten naar een bepaald product uitoefen, is van de volgende factoren afhankelijk: · De behoeften (ook wel preferenties genoemd) · De prijs van het betreffende product · De prijs van andere goederen · Het inkomen · Het aantal consumenten
De behoeften worden door allerlei factoren van buitenaf beïnvloed: · reclame · opleiding · sociale druk · gezinssamenstelling · klimaat · woonomgeving
Collectieve vraagvergelijking: Wiskundige verband tussen de prijs en de totale gevraagde hoeveelheid
Individuele vraagvergelijking: De vraagvergelijking van 1 consument
De vraagvergelijking geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed, aangenomen dat het budget, de voorkeuren, de prijzen van andere goederen en het aantal consumenten gelijk blijven. De veronderstelling dat alle factoren behalve de prijs gelijk blijven, wordt de ceterisparibusvoorwaarde genoemd: letterlijk: alle overige omstandigheden gelijkblijvend. De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid geeft weer hoe de gevraagde hoeveelheid reageert op een prijsverandering. Ev: procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid : procentuele verandering van de prijs = de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid. De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid is: Ev= procentuele hoeveelheidverandering : procentuele prijsverandering. De gevraagde hoeveelheid kan op verschillende manieren reageren op een prijsverandering. Zo zal bij sommige goederen de gevraagde hoeveelheid relatief sterk reageren op een prijsverandering. We spreken dan vaan een relatief elastische vraag. Bij andere goederen zal de gevraagde hoeveelheid relatief zwak reageren op een verandering van de prijs: een relatief cineastische vraag. Relatief elastische vraag: wanneer de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid groter is dan de procentuele verandering van de prijs. In dat geval is de waarde van de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid kleiner dan –1, bijv –2 of –4. Inelastische vraag: dan reageert de gevraagde hoeveelheid weinig op de prijsveranderingen. Volkomen inelastisch: wanneer de gevraagde hoeveelheid niet reageert op een prijsverandering. HOOFDSTUK 9. Hier volgen enkele mogelijke factoren die een verschuiving van de aanbodcurve kunnen veroorzaken. · In de landbouw kan een zeer goede oogst de aanbodcurve naar rechts doen opschuiven, terwijl een misoogst een verschuiving naar links veroorzaakt. · Een daling van de kosten, bijvoorbeeld van de lonen, of grondstofkosten, kan eveneens een verschuiving naar rechts veroorzaken · Een toename van het aantal aanbieders zorgt voor een verschuiving naar rechts, een afname zorgt voor een verschuiving naar links. De evenwichtsprijs: is de prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid en de aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn. Wettelijke monopolie: als de productie door particuliere bedrijven is verboden. Natuurlijke monopolie: Als een bedrijf als enige over de technische kennis beschikt om een bepaald product te maken. Bijv: TV buizen, Polaroid foto toestellen. Collectief monopolie: Heeft als kenmerk dat de gezamenlijke aanbieders van een product optreden alsof er slechts een aanbieder is. Kartel: afspraak tussen onafhankelijke ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken. Een monopolist kan binnen zekere grenzen de prijs zelf vaststellen. Daarom word deze marktvorm gekenmerkt door prijszetting. Marktaandeel: verstaan we het deel van de totale omzet op een markt dat door een bedrijf wordt verzorgd. FORMULE: marktaandeel: omzet van het bedrijf : totale marktomzet x 100
Marketing: verstaan we alle activiteiten die gericht zijn op het bevredigen van de behoeften van de klant. Er zijn marketinginstrumenten: · Productiebeleid · Promotiebeleid · Prijsbeleid · Plaatsbeleid
Productdifferentiatie: aandacht trekken van de klanten door: · merk · kwaliteit · service · verpakking (aandacht trekken, informatie, stapelbaar) Persoonlijke communicatie: hier gaat het om het persoonlijk benaderen van de klant. Bijvoorbeeld de verkoper in de winkel. Massacommunicatie: reclames op tv
Collectieve reclame: Bloemenbank, Koop allen vis! Enkele voorbeelden van promotionele activiteiten die niet direct onder de reclame vallen zijn: · Public relations, het streven naar een goede naam. · Zegeltjes systeem · Gratis verstrekken van monsters van een product
Selectieve distributie: Bijv wasmachines, wordt alleen verkocht op bepaalde plekken
Exclusieve distributie: Bijv dure automerken. Per provincie 1 dealer
Winkelformule: in welke type winkels de fabrikant zijn product wil aanbieden. HOOFDSTUK 10. Een gemengde economie is een economisch stelsel waarbij de overheid de resultaten van het marktmechanisme aanvult en corrigeert om bepaalde doeleinden te bereiken. Het overheidsbeleid komt op een ingewikkelde manie tot stand. In elk geval spelen de volgende groeperingen een rol: · Kabinet · Ambtenaren · Parlement · Adviesorganen · Pressiegroepen
Waarom de overheid ingrijpt: · de producent moet worden beschermd (bij boeren, vaste melkprijs) · de consument moet worden beschermd (dat de prijzen niet te duur zijn) · er zijn externe effecten (vervuiling) · Het is noodzakelijk collectieve goederen aan te bieden (verkeersveiligheid, dijken) · De overheid wil het gebruik van bepaalde goederen stimuleren en dat van andere afremmen. · Machtsvorming op markten moet soms worden bestreden · Bestaande inkomensverdeling gis onrechtvaardig (hele rijken en armen) Interventieprijzen: Het overschot moet tegen de minimumprijs worden opgekocht. Ophoudprijs/doordraaiprijs, onder een bepaald bedrag wordt het op de veiling niet verkocht. De aanbieder ontvangt de minimumprijs uit een producentenfonds. Grondstoffenovereenkomsten: zijn afspraken over regelmatige aanvoer van grondstoffen tegen stabiele prijzen. Mededingingswet: er wordt opgetreden tegen kartels
Behalve over de mededingingswet beschikt de overheid over een flink aantal andere instrumenten zoals: · Kostprijsverhogende belastingen · Subsidies, waaronder huursubsidies (met subsidies aan producent willen ze er voor zorgen dat de verkoopprijs laag blijft.) · Verbodswetgeving (een café openen zonder vergunning mag niet) · Het stellen van kwaliteitseisen aan productie en productieprocessen (geen oud vlees) · Het maken van afspraken met het bedrijfsleven (ook wel convenanten genoemd) · Voorlichting HOOFDSTUK 11. Arbeidsproductiviteit: is de productie per arbeidskracht per tijdseenheid
Directe Ruil: men ruilt goederen tegen goederen
Indirecte ruil: ruilen met behulp van geld
In de loop van de eeuwen is gebleken dat niet alle goederen geschikt zijn om als ruimmiddel (geld) te dienen. · een ruilmiddel moet algemeen aanvaarde worden · een ruilmiddel moet in de binnenzak passen · een ruilmiddel moet makkelijk deelbaaar zijn · een ruilmiddel moet waardevast zijn
Functies van geld: · Ruilmiddel · Spaarmiddel · Rekeneenheid
Chartaal geld: Munten en biljetten
Giraal geld: Geld wat je op de bank hebt staan
Nominale waarden van geld is de waarde wat op de munt staat. Reële waarde van geld is: het bedrag verminderd met inflatie
Financiële instellingen · Algemene banken: Rabobank · Specifieke banken: Hypotheekbanken · Overige financiële instellingen: hun beheren vermogens · Specialisatie en branchevervaging: minder verschil tussen financiële instellingen. Gezamenlijk vervullen de financiële instellingen de volgende functies in onze maatschappij. 1. verzorging van het betalingsverkeer
2. krediet verlening
De Nederlandsche Bank (DNB) neemt een bijzondere positie in temidden van de overige financiele instellingen± ze is de centrale bank van nederland
Functies van de DNB · circulatiebank (mocht als enige bankbiljetten drukken) · bank van de banken (alle banken in NL moeten een girorekening aan te houden bij DNB) · monetaire autoriteit (controle hebben over omvang van de kredietverlening door de banken) Maatschappelijke hoeveelheid geld die in een land in omloop is: wordt wel de maatschappelijke geld hoeveelheid genoemd. Geldschepping: Een handeling waarbij de Maatschappelijke geld hoeveelheid wordt vergroot
Geldvernietiging: omgekeerde
1. Primaire banken: of geldscheppende banken genoemd, vergroten het geldhoeveelheid
2. secundaire banken: treden alleen op als doorgeefluik van het vermogen
3. institutionele beleggers: instellingen die in het kader van hun functie regelmatig grote vermogens hebben te beleggen. Geldscheppende instellingen in Nederland · De staat · De nederlandsche bank · De geldscheppende banken HOOFDSTUK 12. Inflatie: is een aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil. Hyperventilatie: de producten worden HEEL snel duurder
Nominale inkomensstijging: is een stijging uitgedrukt in geld
Reële inkomensstijging: hier kan de ontvanger van het inkomen meer goederen kopen. Prijscompensatie: consumentenprijs index stijgt, dan stijgen de lonen ook
Kosteninflatie: wordt veroorzaakt door gestegen productiekosten
Bestedingsinflatie: een te grote vraag naar goederen
2. kostenstijging
3. verhoging van winstmarges
Producenten verhogen hun prijzen, ‘ze kopen toch wel’ dit is winstinflatie
Internationale prijsstijgingen vertalen zich direct in hogere prijzen van onze geïmporteerde goederen en diensten. We noemen dit importinflatie. Inflatie & inflatieverwachting hebben invloed op: 1. koopkracht van de euro
2. het spaargedrag
3. het bestedingsgedrag
4. inkomensverhoudingen
5. vermogensverhoudingen
6. internationale concurrentiepositie
Nominale rentevoet: is het rentepercentage dat wordt overeengekomen als de te betalen rentevergoeding. Reële rentevoet: is gelijk aan de nominale rente gecorrigeerd met het inflatie percentage. HOOFDSTUK 13. De betalingsbalans is een overzicht van alle ingaande en uitgaande geldstromen uit economische transacties met het buitenland in een bepaalde periode. Op te betalingsbalans staat dit: 1. Lopende rekening
2. vermogensoverdrachten
4. statische verschillen
Actieve betalingsbalans: dit is een betalingsbalans die een overschot vertoont. Passieve betalingsbalans: dit is een betalingsbalans die een tekort vertoont. Formeel betalingsbalansevenwicht: als de verandering van de officieel reserves meetelt bij de opstelling van de betalingsbalans. Wisselkoers: is de prijs van vreemde valuta uitgedrukt in euro’s
Valutamarkt: is het geheel van vraag en aanbod van vreemde valuta’s. Evenwichtskoers: de valutamarkt is evenwichtig als gevraagde aangeboden hoeveelheid met elkaar gelijk zijn. Appreciatie: is een waardestijging van een valuta ten opzichte van een andere valuta (ten gevolge van veranderingen in vraag en aanbod) Depreciatie: is een waardedaling van een valuta ten opzichte van een andere valuta (ten gevolge van veranderingen in vraag en aanbod) De Europese centrale bank. ECB. Functies: · Het bepalen en uitvoeren van het gemeenschappelijk monetaire beleid · Het verrichten van valutamarktoperaties · Het aanhouden en beheren van reserves van de lidstaten · Dat het betalingsverkeer goed loopt HOOFDSTUK 14. Arbeidsmarkt: is het geheel van aanbod en vraag naar arbeid
Arbeidsjaar: het aantal uur dat een voltijdwerker onder normale omstandigheden in een jaar werkt. Beroepsbevolking: verstaan we de groep personen van 15 tot 64 jaar die tenminste 12 uur per week werkt, of wil werken. De omvang van de beroepsbevolking in personen gemeten, hangt van drie factoren af: · omvang van de totale bevolking · Het deel van de bevolking dat 15 tot 64 jaar oud is, beroepsgeschikte bevolking · Het deel van de beroepsgeschikte bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort: de participatiegraad
Bevolkingsomvang neemt nog steeds toe: · er worden meer kinderen geboren dan dat er mensen doodgaan · door immigranten die hier komen wonen
Factoren die de participatiegraad beïnvloeden: · de wetgeving · maatschappelijke opvattingen · de organisatie van het arbeidsproces · de hoogte van het loon
op bladzijde 185/186 staat wat meer over deze bovengenoemde shit
WIG: verschil tussen het nettoloon en de loonkosten
Arbeidsproductiviteit: is de productie per werknemer per tijdseenheid
De arbeidsproductiviteit kan door een groot aantal factoren toenemen. De belangrijkste zijn: · Ontwikkeling van technische vindingen · Efficiënte organisatie van het productieproces · Een grote inspanning van de werknemers · Betere scholing van werknemers · Betere werksfeer
Maatregelen van de verkorting van de arbeidstijd: · verkorting van de werkweek (niet op zaterdag werken) · meer vrije dagen (adv dag) · vormen van vervroegde uittreding (arie van de post) HOOFDSTUK 15. Werkloos: je doet geen betaald werk, maar je bent er wel naar opzoek
Een werkloze moet: · ingeschreven staan bij arbeidsvoorziening(Bureau) · niet in loondienst zijn · beschikbaar zijn voor een baan van 12 uur per week
werkeloosheidspercentage = geregistreerde werkloosheid : beroepsbevolking x 100 % Stel dat er sprake is van recessie en een toenemend werkloosheid, er kunnen dan twee tegengestelde effecten optreden: · ontmoetingseffect: Er is veel werkloosheid, en ze denken dat het inschrijven in arbeids bureaus geen zin heeft · Aanvullingseffect: man verliest baan, vrouw gaat werken. Conjuncturele werkloosheid: Is de werkloosheid die komt als er te weinig vraag naar producten is. Structurele werkloosheid: ontstaat door veranderingen in het productieproces
Frictiewerkloosheid: Er zijn niet genoeg arbeidsplaatsen voor alle werkzoekende
Seizoenswerkloosheid: alleen in een bepaalde tijd van het jaar is er veel werk. Hieronder volgen enkele veelgenoemde oorzaken voor het achterblijven van voldoende werkgelegenheid. · de hoogte van de arbeidskosten per product · concurrentie van lage loon landen · sluiting van bepaalde bedrijfstakken · samenwerking tussen bedrijven, overname
Kwalitatieve structurele werkloosheid: wanneer er tegelijkertijd werklozen zijn en onvervulbare vacatures. Vacatures: zijn openstaande arbeidsplaatsen bij particuliere bedrijven of de overheid. Veel voorkomende oorzaken van kwalitatieve structurele werkloosheid zijn: · gebrek aan scholing · Je moet ver reizen naar je werk · Gebrekkige arbeidsbemiddeling
Er zijn drie soorten arbeidsmobiliteit: *Geografische mobiliteit *Mobiliteit tussen beroepsgroepen *Mobiliteit tussen werkenden en niet werkenden
Als het tekort aan arbeid tijdelijk is, kunnen de volgende maatregelen worden genomen: · overwerk · er worden buitenlandse werknemers aangetrokken (polen) · overheid hoogconjunctuur afremmen
Als het ernaar uitziet dat het tekort langdurig is, kan worden gedacht aan: · Arbeidsbesparende innovatie: robots · Flexibele pensionering: werknemers langer doorwerken · Kinderopvang · Meer deeltijdwerk · Immigratie
Aanvullingseffect: Dat iemand uit het gezin zijn baan verliest, en de partner dan op zoek gaat naar betaald werk om alles te kunnen betalen. Arbeidsmobiliteit: is de beweeglijkheid van de productiefactor arbeid bedoelt. Bestandsvervuiling: Bestanden van arbeidsbureau zijn verouderd. Bezettingsgraat: Hoeveel banen er zijn bezet
Bedrijfsverleningen: bedrijven blijven langer open. Ze werken bijvoorbeeld ook elke zaterdag, of doordeweeks werken ze een uur langer door. Beheersing van de arbeidskosten: Werkgevers en werknemers spraken af dat de loonstijging beperkt zou blijven. VUT: vervroegde uittreding. Voor je 65e met pensioen gaan. Brede werkloosheid: Slaat op de ‘echte’ werkloosheid. (Hoe ook berekend) Vermeerderd met een deel van de arbeidsongeschikten, de VUT’ers en een deel van het ziekteverzuim. CBS: Centraal Bureau voor Statistiek. Zij houden elke maand een enquête om te kijken hoeveel werklozen er zijn. Correctie: Bij het opstellen van de officiële werkloosheidscijfer vindt een correctie plaats over de seizoensinvloeden door middel van seizoensindexcijfers. Conjuncturele werkloosheid: De werkloosheid die het gevolg is van tekortschieten van de effectieve vraag naar goederen en diensten bij een gegeven productiecapaciteit. Vergrijzing: er zijn in een land in verhouding te veel ouderen. Arbeidsongeschikten: door lichamelijke klachten of andere medische oorzaken is iemand niet meer geschikt om te werken. Deeltijdwerk: Dat mensen een paar dagen per week werken, minder werken als een voltijdbaan. Hierdoor willen ook veel vrouwen werken die ook kinderen hebben. Werkgever: het bedrijf of de instantie die je een baan aanbied. Frictiewerkloosheid: is werkloosheid die ontstaat door de duur van de sollicitatieprocedures en/of de duur van de arbeidsbemiddeling. Seizoenswerkloosheid: seizoensmatige schommelingen in de bedrijvigheid. Door bijv. Vakanties, detailhanden, en productie in landbouw. Correctie: bij het opstellen van de officiële werkloosheidscijfers vindt een correctie plaats voor de seizoensinvloeden door middel van een seizoensindexcijfers. Geografische mobiliteit: Dat mensen evengoed op hun werk kunnen komen door reiskostenvergoeding, of verhuispremies. CBS (Centraal Bureau voor de statistiek): Houdt maandelijks een enquête naar het aantal werklozen in Nederland. Geregistreerde werkloosheid: Dat is het officiële werkloosheidcijfer in Nederland. Internationale concurrentie positie: Bijvoorbeeld: textielbedrijven verhuizen van Nederland naar het buitenland, omdat er daar goedkopere loonkosten zijn. Innovaties: Toepassingen van nieuwe vindingen in het productieproces
Kwantitatieve structurele werkloosheid: Hier is het aantal arbeidsplaatsen niet groot genoeg om de hele beroepsbevolking werk te bieden. Kwalitatieve structurele werkloosheid: Wanneer er tegelijkertijd werkelozen zijn en onvervulbare vacatures. Loon-prijsspiraal: ‘haasje-over-springen’ van lonen en prijzen
Overwerk: Werknemers werken langer door, of werken eens een dag extra op zaterdag. Ontmoedigingseffect: Mensen schrijven zich niet meer in bij arbeidsbureau’s omdat er grote werkloosheid is. Ongeschoolden: Mensen die geen diploma hebben gehaald. (minder snel kans op werk) Passende arbeid: Werk dat je moet accepteren als je werkeloos bent op straffe van verlies of uitkering, dit zijn vaak banen die de werklozen niet heel leuk vinden. Sociaal isolement: Werklozen verliezen contacten met mensen om zich heen, en voelen zich buitengesloten. Veel mensen raken in een dip. Structurele werkeloosheid: dit wordt veroorzaakt door veranderingen in de productie structuur. Stimuleren van innovaties: dat is het geven van subsidies voor technologisch onderzoek. Vervroegde uittreding: Mensen gingen vervroegd met pensioen, dit stond in een speciaal contract beschreven. De laatste tijd wordt dit afgebouwd omdat het teveel kost. Vacatures: zijn openstaande arbeidsplaatsen bij particulieren bedrijven of de overheid. Verborgen werkloosheid: Werkeloosheid is verborgen als mensen wel betaald werk zoeken, maar niet bij een arbeidsbureau staan ingeschreven. Werkloos: Mensen die geen betaald werk doen, maar er wel naar op zoek zijn. Werkloosheidpercentage: De werkloosheid wordt dan in een percentage van de beroepsbevolking uitgedrukt. Werklozenberoepsbevolking: Werkloze gedeelte van de bevolking, dat een baan zoekt. HOOFDSTUK 16. Arbeidsovereenkomst: is een afspraak waarbij de werknemer zich verplicht om gedurende een bepaalde tijd in dienst van de werkgever tegen een van tevoren afgesproken loon arbeid te verrichten
Secundaire arbeidsvoorwaarden: Vakantiedagen, werkomstandigheden, promotie
Een werkgever en een werknemer die een arbeidsovereenkomst aangaan, moeten met twee zaken rekening houden: 1. wettelijke bepalingen
2. CAO
Europees sociaal handvest: Hierin staan regels opgesteld over arbeidsomstandigheden. In de regel neemt het loon van werknemers jaarlijks toe. Redenen: · Prijzen stijgen: werknemers krijgen prijscompensatie uitgekeerd · Initiele loonstijging: als het goed gaat met een bedrijf · Promotie maken. Incidentiele loonstijging
Index reëel loon: index nominaal loon : consumentenprijsindex x 100
Ook de overheid heeft belang bij de uitkomst van de CAO-onderhandelingen. Dit belang wordt in de volgende punten aangegeven: · een cao moet binnen de bepalingen van de wet blijven · overheid denkt economisch, en of het wel goed gaat · ze willen niet de ambtenaren meer gaan verdienen, als andere meer verdienen gebeurd dat namelijk. Primaire inkomen: is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren. Loon, pacht, interest en winst zijn voorbeelden van primaire inkomens. Dit zijn dus de inkomens voor afstrek van de belasting en sociale premies. Deze verdeling van de inkomens over de inkomenstrekkers is de primaire inkomensverdeling. Productie factoren: Arbeid: loon
Kapitaal: interest
Natuur: pacht
Ondernemersactiviteit: winst
Secundaire inkomen: ook wel vrij besteedbaar inkomen. Dit ontstaat door vermindering van het primaire met de loon en inkomstenbelasting. Modale inkomen: inkomen wat het meest voorkomt
De personele inkomensverdeling geeft de verdeling van de inkomens aan over de individuele inkomensontvanger of over de huishoudens
Oorzaken van inkomens verschillen. BELANGRIJK
1. mensen die meer bijdragen tot het nationaal product verdienen meer
3. inspanningsverschillen
4. verschillende verantwoordelijkheid
5. vermogensverschillen
6. schaarsteverschillen
Inkomensnivellering: is de vermindering van het inkomensverschillen
Inkomensdenivellering: is de toeneming van inkomensverschillen
Nivellering heeft verschillende oorzaken: · toegenomen scholing · Regionale inkomensverdeling is meer gelijkmatig (westen en noorden bijv) · Overheidsingrijpen · 1. instellen van minimumloon
2. uitkeringen
3. progressieve belastingstelsel
Nivellering kan verschillende gevolgen hebben: · voor de omvang van het nationaal product · arbeidsmarkt · stabiliteit van de economie
lees bladzijde 120 en 121 even door, ik had echt geen zin om dit samen te vatten. Ik ben moe en wil slapen, maargoed, ik moet van mezelf dit nog samenvatten. Het lijkt wel een dagboek dit, het ‘Anne Frank effect’. Pff typ nou maar verder.. Sociale zekerheid: 1. sociale voorzieningen: bestaan uit uitkeringen die door de overheid ter beschikking worden gesteld zonder dat daarvoor een tegenprestatie gevraagd wordt. 2. Sociale verzekeringen: word, zoals dat altijd met verzekeringen het geval is, betaald uit premieopbrengsten. Deze premies worden opgebracht door werknemers. Blz 225 staan wat soorten sociale wetten, leer ze okay? Op die stencils van Zuininga staat veel over deze sociale shit, dan hoef ik dat tenminste niet samen te vatten. Bij de vaststelling van de hoogte van de pensioenpremie wordt onder meer rekening gehouden met: · het inkomen waarop het pension is gebaseerd · de levensverwachting van de pensioen is gebaseerd · looptijd van de beleggingen · rendement dat het pensioenfonds met zijn beleggingen denkt te maken
Maatregelen die genomen zijn om de kosten van de verzoringsstaat te beheersen: · privatisering van de sociale zekerheid · fraudebestrijding · inbouwen van prikkels · aanscherping van bestaande regels · bevordering van de arbeidsparticipatie
Wat kunnen de voordelen van marktwerking: · de markt werkt goedkoper · marktwerking stimuleert de eigen verantwoordelijkheid · marktwerking zorgt voor lage collectieve lasten
Bevordering van participatie: · door kinderopvang kunnen meer vrouwen werken · passende arbeid kan worden verruimd · omscholing · werkgevers kunnen subsidie krijgen bij het in dienst nemen van een werkloze · arbeidsbureaus moeten meer maatwerk leveren.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden