Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1, Productie en productiefactoren

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 616 woorden
  • 17 januari 2005
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 7
23 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H1 Productie en productiefactoren Economie= de wetenschap die bestudeert op welke manier de mensen met schaarse middelen in z'n onbeperkte behoeften probeert te voorzien. §1 Primaire/basisbehoeften: alle economische wensen die vervuld moeten worden om in leven te blijven. Secundaire behoeften: alle economische wensen waarvan vervulling het leven veraangenaamd. Nut: het vermogen van een goed om in een behoefte te voorzien. Direct (glas melk), indirect (melkfabriek). Indeling van goederen: 1. economische/schaarse goederen; goederen waarvoor je wilt betalen (kraanwater/tomaten) vrije goederen; kost niets (zonlicht/regen) 2. stoffelijke goederen (tastbaar) onstoffelijke goederen/immaterieel (diensten
3. individuele goederen (voor 1 pers): door 1 persoon worden gekocht die ook de betaler is. collectieve goederen: goederen die niet op te splitsen zijn in individueel leverbare eenheden en daarom door de overheid geleverd worden

Quasi-collectieve goederen: goederen die individueel leverbaar zijn, maar om verschillende redenen door de overheid geleverd worden. §2 Produceren: combineren van productiefactoren met doel waarde toe te voegen. Productiefactoren: Beloningen: Arbeid Loon/salaris
Kapitaal Rente
Natuur Pacht
Ondernemersactiviteit winst
Kapitaal= elk product/goed waarmee verder geproduceerd wordt/waarmee het inkomen verdiend wordt. geld kapitaalgoederen (machines) Productie/toegevoegde waarde op 2 manieren te berekenen: 1. omzet - onderlinge leveringen
2. optelsom van de beloningen v/d productiefactoren in een bedrijf
Onderlinge leveringen: inkoop van hulp- en grondstoffen en diensten van derden
4 soorten inkomens: loon pacht interest winst
Nationaal inkomen= nationaal product, omdat de toegevoegde waarde gelijk is aan de beloningen van de productiefactoren
Bruto binnenlands product is ook wat buitenlanders ín Nederland produceren. §3 Schaarste= de verhouding tussen de hoeveelheid van een bepaald goed en de behoefte aan dat goed. Welvaart neemt niet automatisch toe: 1. als je behoeften even hard stijgen als de productie
2. extern effect: gevolgen van een economische handeling die invloed hebben op de welvaart van een niet bij die handeling betrokken persoon. 2 soorten externe effecten: productie (mooi/lelijk gebouw) consumptie (mooie/lelijke schutting bij de buren

Welvaart in enge zin= productiegroei
welvaart in ruime zin= je houdt ook rekening met externe effecten en behoeften. Goederen zijn alternatief aanwendbaar: de goederen zijn voor verschillende behoeften, op verschillende tijden en plaatsen te gebruiken. §4 Beroepsgeschikte bevolking= het gedeelte v/d bevolking tussen 15 en 65 jaar; degenen die in principe kunnen werken
Beroepsbevolking= iedereen tussen 15 en 65 die kan en wil werken. Echte werklozen die ingeschreven staan bij het arbeidsbureau tellen dus ook mee met de beroepsbevolking. Participatiegraad= beroepsbevolking/beroepsgeschikte bevolking x 100% Vast kapitaal: met meerdere productieprocessen (wegen/machines) vlottend kapitaal: 1 productieproces (voorraden/eindproduct). Breedte investering: zelfde machine, zelfde aantal werknemers. dezelfde arbeidsproductiviteit/kapitaalintensiteit. Diepte investering: arbeidsproductiviteit/kapitaalintensiteit neemt toe. andere machine, minder werknemers. Arbeid vervangen voor kapitaal. Automatiseren/mechaniseren altijd diepte investeringen. Negatieve investering=positief, want er is meer productie nodig , dus meer winst. Arbeidsproductiviteit= de productie per werknemer per tijdseenheid. Duurzame ontwikkeling= manier van produceren waarbij zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met grondstoffen, zo weinig mogelijk afval ontstaat en rekening wordt gehouden met toekomende generaties. Er zijn 2 definities voor de productiefactor ondernemen: 1. combineren van productiefactoren, zodat er winst is. 2. risico, want een ondernemer moet nieuwe combinaties doorvoeren. §5 Productiefunctie= verband tussen de hoeveelheid en de kwaliteit v/d productiefactoren en de omvang v/d productie. Een arbeidsjaar= de tijd die een werknemer met een volledige baan per jaar werkt. Omdat een aantal mensen een parttime baan heeft is de werkgelegenheid in personen groter dan in arbeidsjaren. Wiskundige vorm v/d productiefunctie
Q = f (A,k, N, O) Q = hoeveelheid productie; kwantiteit
A= arbeid
k=kapitaal
N=natuur
O=ondernemersrisico
Op korte termijn kun je wel variëren in het aantal werknemers, maar niet in de andere productiefactoren. Korte termijn productiefunctie: Q= f (A) Substitutie: de ene productiefactor kan vervangen worden door een andere (lange termijn situatie). Complementariteit: de productiefactoren moeten in een productieproces in een vaste verhouding tot elkaar worden ingezet.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.