Hoofdstuk 1

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 711 woorden
  • 10 juli 2006
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
6 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1 Maatschappelijk vraagstuk: geografisch aspect, historisch aspect, sociaal aspect en economisch aspect. Schaarste: als niet alle behoeften van mensen kan worden voorzien omdat er niet genoeg middelen zijn. Bijvoorbeeld water. Water moet gezuiverd worden voordat we het drinken. Om water te zuiveren heb je machines nodig. Dat kost weer geld. Voor eten en drinken heb je weer grond, zonlicht, neerslag en arbeid nodig. Er is dus altijd schaarste. Productie is het inzetten van middelen om in behoeften te voorzien. Welvaart geeft de mate aan waarin we onze behoeften voorzien door gebruik te maken van middelen die in beperkte mate aanwezig zijn. Bij welzijn gaat het om het welbevinden, zoals je lekker voelen prettige contacten hebben, etc. Op een markt kunnen goederen, maar ook diensten worden verkocht. Goederen zijn tastbaar, maar diensten niet. Als je bijvoorbeeld naar de bios gaat, koop je een dienst. Dienstverlenende bedrijven zijn bijvoorbeeld banken, transportbedrijven of horecabedrijven. Als er in Zuid-Amerika een strenge winter is geweest, waardoor er minder koffiebonen zijn geoogst, zullen de prijzen van koffie stijgen. Daardoor moeten de klanten meer betalen aan de supermarkten. Als je aandelen van een bedrijf heb, ben je mede-eigenaar van dat bedrijf, en krijg je ook een winstaandeel. Alleen vertegenwoordigers van een effectenmakelaarskantoor mogen op de effectenbeurs aandelen kopen en verkopen. Dat doen ze in opdracht van hun klanten. De koers van een aandeel is de prijs van een aandeel. Als Nederlandse bedrijven in het buitenland goederen zoals grondstoffen, inkopen heet daar import of invoer. Andersom heet het export of uitvoer. Produceren is niet alleen het maken van goederen, maar ook het verlenen van diensten met behulp van productiemiddelen. De aankopen die bedrijven doen, noemen we in de economie investeringen. CAO staat voor collectieve arbeidsovereenkomst. Het is een overeenkomst die voor één bedrijfstak wordt afgesloten. Zo`n CAO geldt voor alle werknemers in die bedrijfstak. Als er een gemiddelde stijging van het prijsniveau is van 3 %, in de periode waarvoor de CAO geldt, gaat de koopkracht er op vooruit. Duurzame consumptiegoederen zijn consumptiegoederen die langere tijd meegaan. Kapitaalgoederen zijn machines, als een gebouw vergroot wordt en als de voorraden toenemen. Bij beleggen probeer je een bepaald bedrag dat je hebt, tot een groter bedrag te laten aangroeien. Dat doe je door bijv. te sparen(rente) of aandelen te kopen. De overheid bestaat uit de centrale overheid(het Rijk, de Staat) en de lagere overheden(gemeente,provincies) Functies van de overheid: Het beïnvloeden van de manier waarop productiemiddelen worden gebruikt. Dat gebeurt rechtstreeks en indirect. Als het bijv. om opdrachten aan aannemers gaat, heeft de overheid rechtstreeks te maken met het gebruik van productiemiddelen. Bijv. voor het aanlegge van wegen, etc. Indirect beïnvloedt de overheid het gebruik van productie middelen met subsidies en heffingen. Eén van de belangrijkste inkomstenbron voor de overheid is de inkomstenbelasting. Dat is niet alleen over je loon, maar ook over inkomsten als pacht, rente en winst. Sociale uitkering voor mensen die geen inkomen kunnen verwerven: Werkloosheidsuitkering(WW), sociale uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid(WAO), of een AOW-uitkering voor iedereen die 65 jaar of ouder is. AOW=algemene ouderdomswet. 5 sectoren: gezinnen, ondernemingen, overheid, buitenland en financiële instellingen. Ze krijgen allemaal geld van elkaar en geven het ook uit elkaar uit. Handel met het buitenland is erg belangrijk voor Nederland. Als Nederlandse bedrijven goed kunnen concurreren met buitenlandse bedrijven, stijgt het inkomen van zijn klanten direct of indirect. Meer productie betekent meer inkomsten. Redenen voor een buitenlands bedrijf om zich in Nederland te vestigen, zijn: prima verbindingen en de aanwezigheid van goed geschoolde werknemers. Een absolute verandering is de toe of afname van iets. In beide voorbeelden is de absolute verandering +1. Een relatieve verandering is de verandering vergeleken met de oorspronkelijke waarde. Relatieve verandering= absolute verandering/oorspronkelijke waarde. Zie blz. 36 + 37. Als er modernisering in een bedrijf komt, wordt het concurrentievermogen beter, omdat klanten sneller naar zo`n bedrijf komen. Ook kan er efficiënter werken, zodat er goedkoper geproduceerd kan worden. De kosten van zo`n modernisering moeten dan worden terugverdiend, door een toename van de omzet. Als er te weinig geconsumeerd wordt, en bedrijven te weinig investeren, probeert de overheid de economische ontwikkelingen stabieler te maken. Dat kan ze doen door haar eigen bestedingen te verhogen, bijvoorbeeld meer wegen aanleggen en salarissen van de ambtenaren verhogen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.