Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1, 2, 8 + 9

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 954 woorden
  • 27 oktober 2014
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H1

Alternatief aanwendbare goederen:  goederen die op verschillende manieren gebruikt kunnen worden. (bv. water, dit kun je drinken of gebruiken om schoon te maken)

Alternatief aanwendbare tijd:  tijd kan je op verschillende manieren gebruiken. (bv. werken of een dag rii het strand)

Opofferingskosten:  Kosten van de andere - niet gekozen mogelijkheid. (bv. je gaat naar het strand ipv werken terwijl je €25.- had kunnen verdienen met werken. Dan offer je €25,- op)

Arbeidsdeling:  jezelf toeleggen op een klein deel van het productieproces. (jezelf specialiseren op een klein deel van het productieproces)

Specialisatie:  specifieke deskundigheid op een bepaald gebied.

H2

Geld:  alles wat in de samenleving algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel.

Hyperinflatie:  dit is wanneer de prijzen in een korte tijd heel veel stijgen.

Een betaalmiddel moet aan een paar (technische) eisen voldoen:

A) Kleine hoeveelheid moet grote waarde vertegenwoordigen. (moet in je zak passen)

B) Moet geschikt zijn voor allerlei transacties.

C) Moet houdbaar zijn, de bezitter moet er niet armer van worden na langer bezit.

D) Mag niet na te maken zijn.

Functies van geld:

1.Ruilmiddel

2.Rekenmiddel (waarde bepalen)

3.Oppotmiddel (sparen)

Nominale (extrinsieke) waarde:  is de waarde die op de munt of het biljet genoemd wordt.

Intrinsieke waarde:  is de waarde van het aanwezige materiaal.

Wanneer geld geen intrinsieke waarde heeft (biljetten) dan vertrouwd men erop dat iemand anders het geld accepteert. Dit heet fiduciair-geld.

Geld komt in 2 vormen voor:

1.Chartaal (munten/biljetten)

2.Giraal (niet voelbaar, geld op bankrekening)

Maatschappelijke geldhoeveelheid:  is het totaal aan chartaal en giraal geld.

Een balans is een overzicht van bezittingen, schulden en het eigen vermogen van van een onderneming op een bepaald tijdstip.

Linker (activa) zijde:  hier vindt je de waarde waar een bedrijf over beschikt. (bv. gebouwen, voorraden etc.)

Rechter (passiva) zijde:  hier vindt je de schulden van een onderneming op dat moment. Ook vindt je hier het eigen vermogen.

Eigen vermogen:  dit vindt je door van de bezittingen de schulden af te trekken.

Een Bankbalans is een overzicht van bezittingen, schulden en het eigen vermogen van van een bank op een bepaald tijdstip.

Linker (activa) zijde:

  • De kasmiddelen,  het chartale geld wat een bank bezit voor in bv. pinautomaten.
  • Tegoed Centrale Bank,  de rekening die een bank bij de Nerderlandsche Bank heeft.
  • Debiteuren,  het totaal aan schulden die klanten bij de bank nog moeten terugbetalen.

Rechter (passiva) zijde:

  • De Rekening Couranttegoeden,  het totale girale geld wat klanten bij de bank hebben.

 

Liquiditeit:  is de mate waarin een onderneming aan haar kortetermijnverplichtingen kan voldoen

 

   

Bereken je door:                                    kasmidden + tegoed centrale bank          

                                                                                                                      X 100%

                                                           kortetermijnverplichtingen

 

Als de liquiditeit 10% is betekent dit dat wanneer alle klanten van een bank tegelijk hun girale tegoed in chartale vorm willen opnemen, kan de bank hier slechts 10% van uitkeren.

Liquide middelen:  Het chartale geld waarover de bank beschikt of snel kan beschikken.

H8

Vermogensmarkt:  Hier is de prijsvorming van geld-leningen of kredieten. Het totaal van de geldmarkt + kapitaalmarkt.

Geldmarkt:  afbetaling van een krediet binnen 2 jaar.

Kapitaalmarkt:  afbetaling van een krediet langer dan 2 jaar.

Nominale rente:  afgesproken rente met de lener.

            Bv. Je zet €10.000 vast voor 3 jaar met 4,75% rente per jaar. Dan krijg je elk jaar €475.-           per jaar bij op je rekening.

Reële rente:  als de rente 6,5% is en de inflatie 4% dan is de reële rente slechts 2,5%.

Geldschepping:

  • Chartaal;  door de Centrale Bank. (uitgifte van biljetten + muntstukken)
  • Giraal;  schepping van giraal geld.

Resultatenrekening:  geeft beeld van in bepaalde periode behaalde resultaat.

 (resultaat = omzet - kosten [personeel, pand etc.] )

Het verschil tussen resultatenrekening en balans:

Balans:  laat voorraadgrootheden zien. (bv. bedrag van totale schulden en waarde v/d handelsvoorraad)

Resultatenrekening:  laat omzet gedurende een periode zien. Omzet en alle andere posten zijn stroomgrootheden.

H9

Hypotheek: recht wat de geldlener verstrekt om de woning te verkopen en de opbrengst gebruiken om de schuld te betalen wanneer men niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Omslagstelsel:  het geld wat wij nu weg zetten voor later wordt meteen gebruikt voor de mensen die nu hun pensioen uitgekeerd krijgen.

Pensioen:  bestaat vaak uit 70% van het middel-loon.

Middel-loon:  dit is het gemiddelde van wat je verdiend hebt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.