Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 1

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 672 woorden
  • 4 maart 2004
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 8
17 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1 Behoeften: Dit bestaat uit alles wat een mens nodig heeft. Primaire behoeften: Basisbehoeften, de goederen die voor ons onmisbaar zijn zoals: Voedsel, kleding en onderdak. Secundaire behoeften: Dit betreft alles wat het leven aangenamer kan maken zoals: Mooiere kleding, iets lekkers, ontspanning, bmw. Goederen: Zijn alle middelen waarmee in de behoeften van de mens kan worden voorzien. Vrije goederen zijn goederen waar niemand voor wil betalen: Lucht
Economische goederen, schaarse goederen: Dit zijn goederen waar je voor moet betalen. Economische goederen kunnen we verdelen in individuele goederen, collectieve goederen en quasi-collectieve goederen. Individuele goederen: Zijn goederen die splitsbaar zijn in eenheden en die aan individuele personen kunnen worden verkocht. (alle goederen die dagelijks gekocht worden) Collectieve goederen: Zijn goederen die niet splitsbaar zijn in eenheden en die niet kunnen worden verkocht aan individuele personen. (dijken, defensie, verkeersveiligheid) Quasi-collectieve goederen: Zijn individuele goederen die door de overheid worden aangeboden. (wegen, bruggen, tunnels, bibliotheken en onderwijs) Produceren: Is het toevoegen van waarde. Waardetoevoeging: Na de productie hebben goederen een grotere waarde dan daarvoor. Onderlinge leveringen: Goederen inkopen bij andere bedrijven. Omzet: Verkoopprijs – Inkoopprijs. Productiefactoren: Zijn middelen die nodig zijn bij de productie. De volgende productiefactoren bestaan er: - Arbeid: Salaris voor het betalen van de arbeid. - Kapitaal: Interest, kapitaalgoederen (machines, gebouwen). - Natuur: Grond, pacht om op de grond te mogen staan. - Ondernemersactiviteit: Winst, de drie factoren goed met elkaar combineren. Een betere definitie van produceren: Produceren: Is het combineren van productiefactoren met het doel om winst te maken. Winst: Is het positieve verschil tussen de totale opbrengst en de totale kosten van een bedrijf. Totale kosten van een bedrijf bestaan uit de inkopen bij andere bedrijven (onderlinge leveringen) plus de kosten van het gebruik van productiefactoren waar het bedrijf zelf rechtstreeks beslag op legt: Kapitaal, arbeid en natuur. Totale opbrengst is gelijk aan hoeveelheid verkochte producten met hun prijs. Het totale bedrag dat ontvangen word van de verkoop is de totale opbrengst. (omzet) Nationaal product: Bestaat uit de som van de toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid in een land in een jaar. Nationaal inkomen: Bestaat ui de som van de beloningen van de productiefactoren in een land in een jaar. Het nationaal product is gelijk aan het nationaal inkomen. Welvaart: Is de mate waarin de bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien. Externe effecten: Doen zich voor als het streven naar welvaart van de één onbedoeld invloed uitoefent op de ander. Beroepsgeschikte bevolking: Bestaat uit alle personen van 15 tot en met 64 jaar die beschikbaar zijn om betaald werk te doen. Beroepsgeschikte bevolking: Bestaat uit alle personen van 15 tot en met 64 jaar. Participatiegraad: De beroepsbevolking in procenten van de beroepsgeschikte bevolking. Kapitaalgoederen: Zijn goederen die niet bestemd zijn voor consumptief gebruik, maar om andere goederen te produceren. Vaste Kapitaalgoederen: Zijn goederen die meer dan één productieproces meegaan. (machines, gebouwen, transportmiddelen, wegen en havens, maar ook immateriële kapitaalgoederen als octrooien en auteursrechten) Vlottende kapitaalgoederen: Zijn goederen die slechts één productieproces worden gebruikt. (ze gaan op in het eindproduct) Investeren: Is het aanschaffen van kapitaalgoederen. Diepte-investering: Van een d.i is er sprake wanneer een kapitaalgoed wordt aangeschaft dat met eenzelfde hoeveelheid arbeid een grotere hoeveelheid product kan voortbrengen. Eeen d.i leidt tot een stijging van de arbeidsproductiviteit: de waarde van de hoeveelheid geproduceerde goederen per arbeidsuur. Er is dan ook sprake van kapitaalintensiteit. Diepte-investering: Is een investering waarbij de kapitaalintensiteit toeneemt. Kapitaalintensiteit: Is de hoeveelheid kapitaalgoederen per eenheid arbeid, dat wil zeggen, dat er in vergelijking met de productiefactor arbeid meer kapitaal wordt gebruikt (om eenzelfde hoeveelheid eindproduct te krijgen. Breedte-investering: Door b.i wordt de productiecapaciteit groter en wordt een evenredig groter beroep gedaan op de productiefactor arbeid. Door breedte-investering verandert in de productieprocessen de verhouding tussen arbeid en kapitaal niet. Breedte-investering: Is een investering waarbij de kapitaalintensiteit niet verandert. Afschrijvingen: Geven de waardedaling van kapitaalgoederen weer. Productiefactor Natuur: Onder de productiefactor natuur of grond verstaan we de grond als vestigingsplaats voor ieder bedrijf en verder alles wat de natuur zonder menselijk ingrijpen levert.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.