H7: Arbeidsverdeling en productie

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 3082 woorden
  • 29 oktober 2016
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H7; Arbeidsverdeling en productie

§7.1 Productie en goederen

Er vind productie plaats in: industriële ondernemingen, landbouw, visserij, mijnbouw, handelsondernemingen  en de overheid.

Oftewel (bijna) iedereen produceert.

Zelfvoorziening = voor jezelf produceren (bv huiswerk of huishoudelijke klusjes)

Productie in ruime zin = hier gaat het om alle activiteiten gericht op het vervullen van menselijke behoeften.

De productie van bedrijven en de overheid wordt in Nederland gemeten door Centraal Bureau Statistiek (CBS) à officieel geregistreerde productie.

Productie in enge zijn / formele productie = de officieel geregistreerde productie die plaatsvindt bij de overheid en in bedrijven.

Onbetaalde productie à huishoudelijk en vrijwilligerswerk.

Informele productie = alle niet officieel geregistreerde productie, zoals vrijwilligerswerk, onbetaald huishoudelijk werk en zwart werk.

Zwart werk = betaald werk dat niet wordt geregistreerd en waarbij geen belastingen en premies worden betaald.

Formele en informele productie vormen samen de productie in ruime zin.

 

Primaire en secundaire goederen

Stoffelijke goederen/producten = wat je aan kunt raken. (eten, scooter, telefoon)

Onstoffelijke goederen = wat je niet aan kunt raken. (concert, supermarkt, diensten arts/dj)

Primaire goederen = noodzakelijke goederen, heb je echt nodig.

Secundaire goederen/ luxe goederen = goederen die niet echt nodig zijn.

-     Statusgoederen = goederen die iemand aanschaft om indruk te maken op hun omgeving / goederen die status verlenen. (jacht, Ferrari, merkkleding)

 

Individuele en collectieve goederen

Individuele behoefte = goederen die je persoonlijk (individueel) kunt kopen. (dvd, auto, boek, eten)

Individuele goederen = voorzien je in individuele behoeften

Collectieve behoefte = goederen die je NIET persoonlijk kunt kopen (politie, leger) deze worden collectief (gemeenschappelijk) gefinancierd.

Collectieve goederen = goederen die nuttig zijn voor de gehele samenleving.

Collectieve goederen worden geproduceerd en gefinancierd door de collectieve sector.

Collectieve sector = overheid en instellingen voor sociale zekerheid en zorg.

TOCH worden individuele goederen(onderwijs, ov) door de overheid geleverd.

Quasi collectieve goederen = semicollectieve goederen = de door de overheid geleverde individuele goederen.

 

Productie en productiefactoren

Voor produceren productiefactoren nodig.

Productiefactoren = de benodigde middelen voor het produceren van goederen.

3 productiefactoren:

1.     Arbeid = alle geestelijke en lichamelijk inspanningen van de mens. Zowel werkgever als werknemer verricht arbeid. à Loon

2.     Kapitaal =  à Rente

·       Kapitaal goederen = alle goederen die in het bezit van een bedrijf zijn.

Ø  Vaste kapitaal goederen = deze gaan meer dan 1 productieproces mee.

(machines en transportmiddelen)

Ø  Vlottende kapitaal goederen = goederen die 1x kunnen worden gebruikt.

(hout van meubelmaker)

3.     Natuur=vestegingsplaats & leverancier van grondstoffen & natuurlijke hulpbronnen à Pacht

4.     (ondernemerschap) = de ondernemer moet  ervoor zorgen dat hij de juiste werknemers en de juiste hoeveelheid grondstoffen en kapitaalgoederen optimaal inzet.  à succesvol produceren

(deze kan als 4e productiefactor worden gezien, maar sommige vinden het bij de 1e horen.)

§7.2 Arbeidsverdeling en sectoren

Vroeger ook al arbeidsverdeling: man zorgde voor voedsel, vrouwen maakte het klaar en zorgde voor kinderen. Na verloop van tijd à specialisatie.

Visser ving vis, niet alleen voor zich zelf, maar ook voor andere à door deze arbeidsverdeling ontstond ruilhandel.  (visser ruilde z’n vis tegen brood etc.)

 

Arbeidsverdeling = Arbeidsverdeling is het onderverdelen van werk over verschillende personen.

Interne of technische arbeidsverdeling

Binnen gezinnen, bedrijven en overheidsorganisaties is er ook arbeidsverdeling.

Interne-/technische arbeidsverdeling = de arbeidsverdeling binnen een bedrijf/gezin etc.

Specialisatie leidt tot een enorme productiestijging per werknemer.

Arbeidsproductiviteit = productie per werknemer per tijdseenheid.

Productiecapaciteit = maximaal mogelijke productie

Arbeidsvervreemding = wanneer werknemers zich minder verbonden voelen met het product, omdat zij maar een klein deel van de productie verzorgen.

 

Voordelen (interne) arbeidsverdeling

Nadelen (interne) arbeidsverdeling

·     Arbeidsproductiviteit neemt toe.

Deze stijgt doordat werknemers door hun ervaring de taak steeds sneller kunnen volbrengen.

·      Voor werknemer is het werk weinig afwisselend en saai. à motivatie kan afnemen

·     Productie en productiecapaciteit nemen toe bij gelijkblijvend aantal werknemers.

·      Werknemers voelen zich minder verbonden met het product. à arbeidsvervreemding.

·     Er ontstaat vereenvoudiging van de werkzaamheden.

·     Wanneer een deeltaak vertraging oploopt, wordt hele productieproces vertraagd.

·     De arbeidskosten per product dalen.

·     Werknemers beperkt inzetbaar à kans op andere baan kleiner.

 

Externe of maatschappelijke arbeidsverdeling

Externe-/maatschappelijk arbeidsverdeling = dat elk bedrijf of overheidsinstelling richt zich op de productie van 1 of enkele goederen. De arbeidsverdeling binnen de samenleving, elk bedrijf maakt iets.

4 productiesectoren:

1.     Landbouw, mijnbouw en visserij (primaire sector)

Doel à het maken van winst.

Door mechanisatie en automatisering in Nederland  à nog maar 2% van beroepsbevolking werkt in deze sector.

2.     Industrie en landbouw (secundaire sector)

Grondstoffen worden verwerkt tot eindproducten.

Arbeidskrachten en machines nodig.

Bv. Meubelfabriek, olieraffinaderijen, bouwbedrijf, autofabriek etc.

Proberen ook winst te maken

3.     Commerciële dienstverlening (tertiaire sector)

Bedrijven uit deze sector bieden hun diensten aan met de bedoeling winst te maken.

Bv. Banken, verzekeringsmaatschappijen, detailhandels (= winkels), telecombedrijven.

4.     Niet-commerciële dienstverlening (quartaire sector)

De organisaties uit deze sector à streven niet naar winst.

Bv. Politie, onderwijs, leger, ziekenhuis, rechtspraak.

Tertiaire sector en quartaire sector laatste jaren sterk toegenomen à 80% van de beroepsbevolking werkt in dienstensector. Nederlandse economie is een diensteneconomie.

 

Geografische arbeidsverdeling

Geografische arbeidsverdeling = de verdeling van productie over verschillende gebieden.

Goederen worden geproduceerd, daar waar dat naar verhouding het goedkoopst is.

Geografisce arbeidsverdeling à te splitsen in regionale- en internationale arbeidsverdeling.

Regionale arbeidsverdeling = de productie van bepaalde goederen is geconcentreerd in een bepaald gebied.

Bv. Veel bloemkwekerijen in Noord- en Zuid- Holland en veel aardappeltelers in Zeeland.

Internationale arbeidsverdeling = landen specialiseren zich in bepaalde goederen.

Bv. Nederland produceert veel land- en tuinbouwproducten, zuivelproducten en aardgas. Maar Nederland produceer ook diensten zoals kennis over het aanleggen van dijken en dammen.

Landen niet meer zelfvoorzienend à ontstaan internationale handel.

Toenemende internationalisering van de economie wordt globalisering genoemd.

 

Verschuiving arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen

Verschillende redenen waarom meer vrouwen een betaalde baan hebben:

1.     Gestegen opleidingsniveau van vrouwen

2.     Lager kindertal

3.     Toegenomen vrije tijd van de partner

4.     Wens zelfstandig (extra) geld te verdienen.

Invoering Wetgeving Gelijke Behandeling =  vrouwen dezelfde beloning voor hetzelfde werk als mannen + zelfde kans bij een sollicitatie als mannen.

Nog steeds wel verschillen in werkzaamheden tussen mannen en vrouwenà verschil steeds kleiner.

Nauwelijks nog echte mannen/vrouwen beroepen .

In huishouden nog wel zekere rolverdeling à vrouw neemt meeste taken voor haar rekening.

Taakverdeling man/vrouw is voor een deel te verklaren door het verschil  in opofferingskosten van huishoudelijk werk tussen mannen/vrouwen.

Opofferingskosten = het inkomen dat je mist als je huishoudelijk werk doet in plaats van betaald werk.

Doordat mannen nog steeds iets meer betaald krijgen à opofferingskosten voor de vrouw lager.

Degene met de laagste opofferingskosten à financieel gunstiger als die de huishoudelijke taken doet.

Mannen nemen huishouden vaak over, want door gestegen opleidingsniveau vrouw à hogere opofferingskosten voor de vrouw.

Hoe meer je verdient à hoe hoger de opofferingskosten zijn als je zelf het huishouden moet doen of je kinderen verzorgen.

Wanneer de kosten van een hulp in huishouden + kinderopvang lager zijn dan de opofferingskosten à handig hiervan gebruik te maken.

 

Verschuiving arbeidsverdeling tussen allochtonen en autochtonen

Aantal allochtonen werknemers à toegenomen.
1/5 van de Nederlandse bevolking is allochtoon.

Allochtonen = personen van wie ten minste 1 ouder in het buitenland is geboren.

Autochtonen = personen waarvan beide ouders in Nederland zij geboren.

Eerstegeneratieallochtonen = de mensen die in het buitenland zijn geboren.

Niet- westerse allochtonen à naar Nederland, want  kansen op werk en inkomen waren klein in eigen land.

·       Vaak lager opgeleiden

·       Beheersen de Nederlandse taal niet goed à integratie in arbeidsproces niet gemakkelijk.

Integratie = het in elkaar opgaan van verschillende groepen

·       Behoren vaak tot laagst betaalde van de samenleving.

·       Hoge werkloosheid in deze groep.

Overheid probeert met taalonderwijs + inburgeringscursussen situatie te verbeteren.

Tweedegeneratieallochtonen = de mensen die in Nederland zijn geboren, maar van wie 1 of beide ouders in het buiteland zijn geboren.

·       Spreken taal beter dan ouders

·       Gewoon naar Nederlandse school geweest à kansen op arbeidsmarkt groter dan die van hun ouders.

·       Werkloosheid in deze groep lager

·       Bepaalde wijken à ontstaan zwarte scholen

Zwarte scholen = scholen waarvan het grootste deel van de leerlingen uit allochtonen bestaat.

Kwaliteit scholen lager à kansen voor hogere vervolgopleiding geringer.

Overheid spreekt liever van Nieuwe Nederlanders i.p.v. allochtonen à om aan te geven dat deze mensen erbij horen in Nederland.

 

§7.3 Arbeidsverdeling en innovatie

Innovatie = het ontwikkelen en introduceren van nieuwe producten en productiemethoden.

Innovatie = vernieuwing

Procesinnovatie = wordt gebruikt gemaakt van nieuwe productietechnieken.

Productinnovatie = worden nieuwe of verbeterde producten (of diensten) voortgebracht (het kan ook gaan om nieuwe toepassingen van een bestaand product).

Procesinnovatie

Vervanging van arbeid door machines à manier voor ondernemers om de loonkosten te verlagen à winst kan hierdoor toenemen.

Soorten procesinnovatie:

·       Mechanisatie = de lichamelijke arbeid (spierkracht) wordt vervangen door machines.

Vb: landbouw à ploegen wordt voortaan gedaan door een machine.

·       Automatisering = de geestelijke arbeid (denkwerk) wordt vervangen door computers.

Vb: medewerker supermarkt bestelt niet meer à automatische order als voorraad onder bepaalde hoeveelheid komt, wordt bijgehouden door kassascanner.

·       Robotisering = zowel lichamelijke als geestelijke arbeid wordt vervangen door robots.

Kapitaal- en arbeidsintensiteit

Investeren =  het kopen van kapitaalgoederen.

2 soorten investeringen:

1.     Breedte-investeringen  = hierbij verandert de verhouding arbeid en kapitaal niet.

De productie per werknemer(arbeidsproductiviteit) blijft gelijk.

2.     Diepte-investering = de aankoop van kapitaalgoederen waarbij de verhouding (arbeid/kapitaal) daalt; ten opzichte van de hoeveelheid kapitaal is er in verhouding minder arbeid nodig.

Bij diepte-investeringen neemt de arbeidsproductiviteit toe.

Voorbeelden:

Breedte-investering: 20 bussen, 20 werknemers. Er komen 2 nieuwe bussen, en 2 nieuwe werknemers.

Kapitaal- en arbeidsintensiteit blijven gelijk.

20/20= 1          à        22/22 = 1

Diepte-investeringen: 1 machine, 9 werknemers.  Er komt 1 machine die kan worden bedient door 1 werknemer.

Productie wordt kapitaalintensiever

Productie wordt arbeidsextensiever

9/1 = 9             à        10/2= 5

Door diepte investeringen wordt de productie kapitaalintensiever en arbeidsextensiever.

Kapitaalintensiteit = De hoeveelheid kapitaal per arbeidskracht.

Arbeidsintensiteit = De hoeveelheid arbeid die nodig is voor één eenheid product

Geeft de verhouding aan tussen de hoeveelheid arbeid (= aantal mensen) en het nationale product

Kapitaalintensief = betekent dat er relatief veel kapitaalgoederen bij het produceren gebruikt worden.

Arbeidsextensief = wanneer bij het produceren relatief veel arbeid wordt gebruikt. De productiefactor arbeid overheerst

Gevolgen kapitaalintensievere productie

Gevolgen kapitaalintensievere productie:

·     Stijging arbeidsproductiviteit = gebruik van machines/computers à arbeidsproductiviteit stijgt.

·     Lagere loonkosten = hogere arbeidsproductiviteit à minder werknemers nodig voor hetzelfde werk à daling loonkosten per product.

·     Welvaartsgroei = toegenomen arbeidsproductiviteit à kunnen meer producten gemaakt worden, hoeft minder lang dan vroeger gewerkt te worden à meer behoeften kunnen worden vervuld à welvaart neemt toe.

·     Minder zware arbeidsomstandigheden = bijv. lossers in havens à zwaar werk vroeger à nu grotendeels overgenomen door machines.

·     Anders geschoolde werknemers nodig = het gebruik van ceel machines/computers kan ertoe leiden dat werk waarvoor je geen/weinig opleiding voor nodig hebt  gaat verdwijnen.

·     Sterkere concurrentie = bedrijven zullen proberen nieuwere en betere producten en productieprocessen te produceren dan hun concurrent.

·     Andere beroepen en bedrijven ontstaan = productie verandert à bepaalde bedrijven/beroepen verdwijnen à komen nieuwe bedrijven/beroepen bij. Vb. ontwikkeling computer.

Productinnovatie

Productinnovatie = het voortbrengen van nieuwe of verbeterde producten of diensten. Het kan ook gaan om nieuwe toepassingen van een bestaand product.

Productinnovatie is belangrijk voor bedrijven om zich te onderscheiden van concurrenten.

Research & Development = onderzoek en ontwikkeling.

Er gaat veel geld naar research & development in Nederland.

Innovatie noodzakelijk voor economische groei à bedrijven kunnen zich onderscheiden van concurrenten.

Door innovatie à nieuwe behoeften consumenten à bestedingen nemen toe.

De uitgave van bedrijven  aan research & development à zorgen voor meer banen à stijging binnenlands inkomen.

Hierom geeft de overheid bedrijven geld in de vorm van innovatiesubsidies. De EU à doelstelling 3% van het binnenlands inkomen à besteden aan research & development.

 

§7.4 Arbeidsproductiviteit en loonkosten

Loon op je bankrekening is nettoloon.

Van brutoloon heeft je werkgever allerlei bedragen afgehaald.

Werkgever moet loonheffing (loonbelasting + premies volksverzekeringen) en bijdrage zorgverzekering afdragen aan de belastingdienst.

Ook moet hij je pensioenpremie overmaken naar het pensioenfonds.

En hij moet de inhouding spaarloon/levensloop overmaken naar de (bank)instelling waar zijn medewerkers de regeling hebben afgesloten.

Voor werkgever zijn de loonkosten nog hoger dan het brutoloon, want werkgevers moeten de premies voor sociale werknemersverzekeringen betalen en zij betalen ook een aanvullende pensioenpremie voor hun werknemers.

Loonkosten werkgever = brutoloon + sociale premies en pensioenbijdrage voor rekening van de werkgever.

Wig = het verschil tussen de loonkosten voor de werkgever en het nettoloon dat de werknemer ontvangt.

Wig = loonkosten – nettoloon

Als de loonkosten voor werkgevers stijgen à manieren zoeken om deze te verlagen.

Vaak door mechanisatie, automatisering en robotisering.

Vervanging van werknemers door machines à stijging van de arbeidsproductiviteit.

Arbeidsproductiviteit = de gemiddelde productie per werkende

per tijdseenheid.

De arbeidsproductiviteit kan stijgen door:

·       Mechanisatie, automatisering, robotisering : minder mensen nodig voor het produceren van dezelfde hoeveelheid.

·       Scholing : goede beroepsgerichte opleiding à werknemer kan sneller/beter produceren. Dit is een reden waarom bedrijven vaak bijscholing betalen.

·       Betere arbeidsomstandigheden : goede stoel, helm etc. à minder mensen ziek à werkgever hoeft minder vervangers op te roepen en minder ziektekosten te betalen à loonkosten dalen.

·       Betere arbeidsverdeling : werknemers specialiseren zich in bepaalde taak à productie gaat sneller en efficiënter.

Stijging arbeidsproductiviteità lagere loonkosten per product.

De procentuele verandering van de loonkosten per product kun je met behulp van indexcijfers bereken

100 – uitkomst bovenstaande is hoeveelheid stijging/daling van de loonkosten per product.

De loonkosten per product stijgen alleen als de loonkosten per werknemer met een hoger percentage stijgen dan de arbeidsproductiviteit.

Als arbeidsproductiviteit stijgt à minder werknemers nodig voor dezelfde productieomvang.

Stijging arbeidsproductiviteit op korte termijn(bij zelfde productieomvang) à daling van de vraag naar arbeid.

Op lange termijn , als loonkosten sterker dalen of minder stijgen dan die van de concurrentie à concurrentie positie verbetert.

Verkoopprijs is lager dan die van concurrenten à vraag naar producten neemt toe.

Toegenomen vraag à meer productie en meer werkgelegenheid.

 

§7.5 bedrijfskolom en binnenlands product

Bedrijven produceren.

Voor een fiets produceren allerlei bedrijven onderdelen die de fietsenmaker vervolgens samenvoegt.

Ze houden zich allemaal bezig met de productie van een onderdeel van hetzelfde eindproduct. à behoren tot dezelfde bedrijfskolom.

Bedrijfskolom = een reeks van bedrijven die elkaar opvolgen in het productieproces van grondstof tot eindproduct.

Bedrijfskolom is continu in beweging, nemen er taak bij of doen er 1 weg. Ze veranderen ook door innovatie.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende bewegingen:

·       Differentiatie : een bedrijf stoot een taak af binnen dezelfde bedrijfskolom.

Hiervoor wordt gekozen om:

Ø  Beter gebruik te maken van de eigen speciale vakbekwaamheid.

Ø  Kosten te besparen

Ø  Verhogen van de arbeidsproductiviteit

·       Integratie : een onderneming gaat zich bezighouden met meer productieprocessen in dezelfde bedrijfskolom.

Hiervoor word gekozen om:

Ø  Niet afhankelijk te zijn van leveranciers en ondernemers.

Elk bedrijf in de bedrijfskolom is onderdeel van een groep bedrijven.

Bedrijfstak = een groep bedrijven die een gelijksoortig productieproces uitvoert.

Bedrijfstakken veranderen ook door innovatie, hier onderscheiden we de volgende bewegingen:

·       Parallellisatie = branchevervaging  : hier neemt een bedrijf een taak erbij uit een andere bedrijfskolom, die zich in dezelfde fase van de bewerking bevind.

Bedrijven denken zo:

Ø  Meer klanten te trekken.

Ø  Productiecapaciteit beter te benutten.

·       Specialisatie :  tegenovergestelde van parallellisatie = de onderneming legt zich dan toe productie van of de handel in een geringer aantal artikelen.

Bedrijven denken zo:

Ø  Beter rekening te kunnen houden met de wensen van de afnemers.

Ø  Leidt tot productiviteitsverhoging

Ø  Leidt tot kosten besparing

 

Toegevoegde waarde en binnenlands product

Elk bedrijf in de bedrijfskolom maakt het artikel beter geschikt voor de consument.

Elk bedrijf voegt waarde toe aan het product. à Gebeurt niet zonder kosten.

In elke productiefase worden productiefactoren gebruikt.

Er moet loon worden betaald  + huur voor bedrijfspand + eventuele pacht voor de grond +  rente moet worden betaald. + de onderneming wil winst maken à prijs stijgt steeds verder naarmate het steeds dichterbij de consument komt.

Elke schakel verdient geld aan de productie en verkoop.

Toegevoegde waarde = de som van de kosten en winst die een bedrijf aan de inkoopprijs van een product toevoegt.

Dit bereken je als volgt:

Omzet – door andere bedrijven geleverde producten(grondstoffen) en diensten(verzekering, energie, transport)

 

 

(1) koopt grondstof in voor:

(2) verkoopt product voor:

(2) – (1)

Toegevoegde waarde is:

Landbouwbedrijf

€0

€0,20

€0,20

Meelfabriek

€0,20

€0,45

€0,25

Broodbakkerij

€0,45

€1,00

€0,55

Supermarkt

€1,00

€1,80

€0,80

Totale toegevoegde waarde van een brood

€1,80

Voorbeeld:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Elk bedrijf in Nederland en ook de overheid voegt waarde toe aan de productie.

Als je de toegevoegde waarde van ALLE bedrijven en de overheid in een land in een jaar optelt, bereken je de waarde van het binnenlands product van dat land.

Het binnenlandsproduct/inkomen = dit is gelijk aan de optelsom van alle toegevoegde waarden van de bedrijven en de overheid in een land in een jaar.

Omdat toegevoegde waarde bestaat uit inkomens (lonen, huur, pacht, rente en winst).

Kun je zeggen:

Waarde van het binnenlandsproduct is gelijk aan de hoogte van het in een jaar verdiende binnenlands inkomen

Sommige mensen verdienen hun inkomen in het buitenland en mensen die in het buitenland wonen en hun inkomen in Nederland verdienen.

Nationaal inkomen = In het buitenland verdiende inkomen + binnenlands inkomen – aan het buitenland betaalde inkomen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.