Stel de uitkomst Ev = 2 dan betekent dat de hoeveelheidsverandering 2 x zo groot is.
Als de prijs met 1% daalt, neemt de gevraagde hoeveelheid dus met 2% toe.
Inelastisch = tussen 1 en 0
Elastisch = alles buiten 1 en 0
4.4 De inkomenselasticiteit
Inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid = hoe reageert gevraagde hoeveelheid op verandering van het inkomen.
Bij inkomenselasticiteit gebruiken we Ey en geen E v!
Ey = procentpureolcee vnetruaenled evreirnagn dvaerni ndge vgaenv rhaeatg idnek ohmoeevneelheid
- Bereken de procentuele verandering van de VRAAG
- Bereken de procentuele verandering van het INKOMEN
- Bereken inkomenselasticiteit.
Noodzakelijk product = als inkomenselasticiteit kleiner is dan 1
Luxeproduct = als inkomenselasticiteit groter is dan 1
Inferieur product = inkomen stijgt, vraag daalt (binnenlandse vakanties)
Statusgoederen = gekocht goed wat een ander niet kan kopen (villa in het Gooi)
H5 De producent
5.1 Kosten en opbrengsten
Kosten = de daadwerkelijke uitgaven
Constante kosten = CK = huur, vaste loon personeel, apparatuur
Variabele kosten = VK = grondstoffen, onderdelen, uitzendkrachten
De constante kosten hangen af van de productie capaciteit en de variabele kosten hangen af van de benutting van de productie capaciteit. Totale constante kosten = TCK = alle CK bij elkaar
Totale variabele kosten = TVK = alle VK bij elkaar
Totale kosten = TK = TCK + TVK
Totale opbrengsten (omzet) = TO = pq (afzet x (markt)prijs)
Als we de marktprijs weten kunnen we een
opbrengstenvergelijking opstellen.
Stel een mobiel kost 45 euro dan is
TO = 45q.
Als je er 25000 verkoopt dan heb je
45x25000=1125000.
5.2 Berekening van winst
Winst is het verschil tussen opbrengsten en kosten
Totale winst = TW = TO TK.
We gaan verder met het voorbeeld van een mobiel: de kostenvergelijking = TK = 20q + 400.000 de opbrengstenvergelijking = TO = 45q de winstvergelijking = TO TK
TW = 45q (20q + 400.000)
TW = 45q 20q 4000.000
TW = 25q 400.000
Breakevenafzet = BEA (TW = 0)
TW = 0 25q 400.000 = 0
q = 16.000
of:
TO = TK
45q = 20q + 400.000 q = 16.000
Breakevenomzet = BEO (TO bij BEA)
Breakevenpoint = BEP: TO = TK
Maximale winst:
De winst is maximaal bij de volledige productie capaciteit van 25.000 is bereikt, dus:
TO (25.000) = 25.000 x € 45 = € 1.125.000
TK (25.000) = 25.000 x € 20 + € 400.000 = € 900.000
€ 1.125.000 + € 900.000 = € 225.000
Het effect van prijsverandering
Stel de mobiel kan maar verkocht worden voor 30 euro door concurentie ipv 45. Dat is zijn winst nu:
TO = 25.000 x € 30 = € 750.000
TK = 25.000 x € 20 + € 400.000 = € 900.000
TW= € 750.000 € 900.000 = €150.000
Hij maakt dus nu verlies en zal dat niet lang voor kunnen houden.
5.3 Het producentensurplus
Verkoopbereidheid = Bedrag dat aanbieders minimaal voor hun product willen ontvangen.
Producentensurplus = verschil tussen marktprijs en verkoopbereidheid.
Het blauwe vlak is het producentensurplus.
Het productensurplus is voor iedereen anders
5.4 De aanbodcurve nader bekeken
Aanbodvergelijking = verband aangeboden hoeveelheid product en prijs product qa is aangeboden hoeveelheid en p is prijs. De grafiek hiervan heet een aanbodcurve of aanbodlijn
Een aanbodcurve kan naar rechts verschuiven door:
- Afname productiekosten
- Verbetering productietechnieken
- Toename aanbieders dus de aangeboden
hoeveelheid neemt toe Een aanbodcurve ziet er zo uit:
qa = 5p 180
H6 Perfect werkende markten
6.1 Evenwicht op een perfect werkende markt
Eigenschappen van perfect werkende markten
Een perfect werkende markt is de marktvorm volledig vrije mededingen. Alle andere marktvormen zijn niet perfect.
- Veel aanbieders zodat geen enkele individuele aanbieder invloed heeft op de marktprijs
- Veel vragers zodat geen enkele individuele vrager invloed heeft op de marktprijs
- Er is sprake van homogene goederen zodat het de consument niet uit waar hij iets koopt het enige wat hem uitmaakt is de prijs.
- In een perfect werkende markt kunnen individuele aanbieders de prijs niet beïnvloeden.
- Een aanbieder zoveel als hij wil op de marktprijs verkopen.
- Vrije toe en uittreding = iedere vrager mag ieder product kopen.
- Transparante markt dat wil zeggen dat alle vragers en aanbieders kunnen alles weten wat er op de markt gebeurt bijvoorbeeld wat de prijs en aandelen.
- Er is marktevenwicht dat houd in dat waar vraagcurve en aanbodcurve snijden dat is de marktprijs
Aanbodvergelijking: qa = 10p + 5000 Vraagvergelijking: qv = 15p 3000
evenwichtsvoorwaarde maakt evenwichtsprijs: ṗ = qa = qv
De drie boven genoemde begrippen vormen een marktmodel hier onder verstaan we een vereenvoudigde versie van de werkelijkheid. In het echt ligt het allemaal nog ingewikkelder. Evenwichtsvoorwaarde = gevraagde hoeveelheid is gelijk aan aangeboden hoeveelheid en concurrentie komt de evenwichtsprijs tot stand.
Hogere prijs dan evenwichtsprijs is een overschot dan verlagen verkopers hun prijzen.
Lagere prijs dan evenwichtsprijs is een tekort dan verhogen verkopers hun prijzen. ṗ = qv = q a
10p + 5.000 = 15p 3.000
25p = 8.000
25p = 8.000
ṗ = = 320
evenwichtshoeveelheid: ʠ = 15 x 320 3000 = 1800
marktomzet = ṗ x ʠ (de p en q zijn voorzien van een streepje om aan te geven dat deze te maken hebben met evenwichtswaarden)
De verschuivingen van vraag en aanbodcurve zijn al eerder uitgelegd en werken het zelfde.
6.2 Hoe perfect zijn perfect werkende markten?
Totaal surplus = consumentensurplus + producentensurplus.
Waarom het surplus maximaal is:
- Perfect werkende markten hebben een marktevenwicht situatie waarbij het totale surplus maximaal is. Het gezamenlijke voordeel is maximaal en niemand kan nog extra voordeel behalen zonder dat iemand anders erop achteruit gaat.
- Perfect werkende markt = transparant dus kopers en verkopers weten elkaars voor en nadelen.
Als markten door vrijheid een maximaal surplus hebben, waarom belemmert de overheid die vrijheid dan? Redenen:
- De meeste producten worden aangeboden op nietperfect werkende markten,
- Vaak brengen productie/consumptie externe goederen mee.
Externe goederen = de onbedoelde gevolgen van het streven naar welvaart door de één voor de welvaart van de ander.
- Marktprijs wordt te hoog of laag gevonden dus overheid kan ingrijpen door minimum/maximumprijzen vast te stellen.
6.3 Minimumprijzen en maximumprijzen
Minimumprijzen, het voorbeeld van de Europese landbouw:
Na 2e wereldoorlog zag Europese landbouw 2 problemen:
- Veel agrarische producten waren goedkoper op wereldmarkt dan in Europa
- Evenwichtsprijs was zo laag dat boeren nauwelijks inkomen kregen. Lage prijs was resultaat dat vraag naar landbouwproducten langzaam toenam terwijl productiviteit steeg.
Er kwam gemeenschappelijk landbouwbeleid : Europese Economische Gemeenschap . Drie doelen beleid:
- Goedkope invoer uit nietEuropese landen werd met heffing ( = invoerrecht) belast zodat nietEuropese producten minstens even duur werden als Europese.
- Binnen Europa werd minimumprijs ingesteld, een gegarandeerde prijs die Europese boeren altijd voor hun producten zouden ontvangen.
- Boeren ontvingen exportsubsidie zodat ze toch konden exporteren naar nietEEGlanden .
Minimumprijs = bedoeld om aanbieders te beschermen er wordt dan minder gevraagd en meer aangeboden daardoor ontstaat een overschot. Overheid garandeert de boeren dat ze het overschot opkoopt; de minimumprijs wordt daarom ook
garantieprijs genoemd.
Kosten van het beleid worden uiteindelijk door burger betaald langs 2 wegen:
- Consument betaalt hogere minimumprijs dan evenwichtsprijs.
- Kosten voor opkopen van de overschotten worden via belastingen aan de burger in rekening gebracht.
Er is afgesproken om het stelsel van minimumprijzen geleidelijk af te bouwen i.p.v. minimumprijzen komt inkomenssteun voor boeren. Doel:
Kunstmatige hoge prijzen verdwijnen
Boeren die dat nodig hebben ontvangen aanvulling op inkomen
Op dit moment bestaat het landbouwbeleid binnen de EU uit ingewikkelde lappendeken van interventieprijzen en inkomenssteun.
Maximumprijzen
Minimumprijzen: bescherming aanbieder.
Maximumprijzen: bescherming vrager. Omdat er veel mensen zijn die meer willen/kunnen betalen dan maximumprijs ontstaat er vaak een zwarte markt. Zwarte markt = door meer te betalen toch gewenste product te krijgen.
Minimumloon
Arbeidsmarkt = komen vraag naar arbeid
+ aanbod van arbeid samen. Werkgelegenheid komt van bedrijven/overheid. Aanbod van arbeid is de beroepsbevolking.
Vraagcurve arbeidsmarkt dalen: loon daalt en werkgevers nemen meer werknemers aan.
Aanbodcurve arbeidsmarkt stijgt: loon
stijgt en arbeidsaanbod zal toenemen
Kenmerken arbeidsmarkt:
- Arbeidsmarkt bestaat uit vele deelmarkten, voor elk beroep één.
- Arbeidsmarkt = geen perfecte markt. De loonvorming van veel functies komt tot stand in 1 onderhandelingsproces tussen vakbonden aan aanbodkant & werkgevers aan vraagkant. Resultaat wordt vastgelegd in de Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO). Binnen de cao is ruimt voor handelen over arbeidsvoorwaarden. 3. Op de arbeidsmarkt geldt een minimumloon.
Minimumloon heeft voordelen en nadelen:
Voordelen: werknemers die niet zo productief zijn ontvangen toch een inkomen dat niet onder een sociaal aanvaardbaar minimum komt. Nadelen: het kan werkloosheid veroorzaken.
Minimumloon werkt hetzelfde als minimumprijs op goederenmarkten: er ontstaat overschot. Bij het minimumloon zijn werkgevers geneigd weinig werknemers te nemen. Aan andere kant willen mensen bij het minimumloon veel werken waardoor aanbod arbeid groot is.
Werkloosheid = verschil tussen vraag en aanbod van werk.
Aan het instellen van minimumlonen zijn maatschappelijke kosten verbonden in de vorm van werkloosheid.
H7 Nietperfect werkende markten
7.1 Het monopolie
Monopolist = enige aanbieder.
Waardoor ontstaat een monopolie:
Overheid geeft aanbieder alleenrecht (octrooi/patent) voor verkoop van bepaald product =
Wettelijkmonopolie.
Afzetmarkt is te klein voor meerdere aanbieders = Natuurlijkmonopolie .
Aanbieders gaan samenwerken (d.m.v. afspraken over prijzen) = Collectieve monopolie.
De afzetcurve van een monopolist:
Perfecte markt: prijs komt tot stand d.m.v. vraag en aanbod.
Deze prijs is voor een individuele aanbieder een onveranderbaar getal.
Een monopolist daarentegen is enige aanbieder van 1 bepaald product.
De hele marktvraag komt bij de monopolist terecht. De afzetcurve van de monopolist valt ook samen met de vraagcurve.
Vraagt monopolist hogere prijs dan neemt gevraagde hoeveelheid (afzet) af
Vraagt monopolist lagere prijs dan neemt gevraagde hoeveelheid (afzet) toe
Monopolist stelt prijs vast d.m.v. een punt te kiezen waar de winst maximaal wordt.
Prijsdiscriminatie:
Prijsdiscriminatie = een aanbieder verkoopt hetzelfde product tegen verschillende prijzen aan verschillende kopergroepen zoals een treinkaartje.
Prijzen worden gediscrimineerd op leeftijd of naam anders kun je het product op de ene markt goedkoop inkopen en op de andere markt voor veel meer geld verkopen.
Prijsdiscriminatie kan voor aanbieder profijtelijk zijn.
Voorwaarden:
De deelmarkten moeten gescheiden zijn.
De vraag op de deelmarkt is waarop de aanbieder zijn prijs verlaagt, moet voldoende elastisch zijn. Zo niet, dan levert een prijsverlaging weinig extra vraag op.
De vraag op de deelmarkt is waarop de aanbieder zijn prijs verlaagt, moet voldoende elastisch zijn. Zo niet, dan levert een prijsverlaging weinig extra vraag op.
Als er een deelmarkt is waarop de aanbieder zijn prijs verhoogt moet de vraag op die deelmarkt niet al te elastisch zijn. Anders loopt de gevraagde hoeveelheid te snel terug.
7.2 Marginale kosten en marginale opbrengsten:
Marginale kosten = MK = de extra kosten bij uitbreiding van de productie per eenheid. Marginale opbrengsten = MO = de extra opbrengsten als de afzet toeneemt.
Voorbeeld: Een rederij vaart toeristen rond in haven. Uitsluitend groepen kunnen de rondvaarten boeken.
De constante kosten zijn € 500 (CK)
De variabele kosten zijn € 150 (VK)
Hoe hoog zijn de marginale kosten van een rondvaart? De MK zijn de extra kosten als er één
rondvaart meer wordt gemaakt. Elke extra rondvaart kost € 150. Dus de
Marginale kosten zijn € 150 en zijn steeds gelijk aan VK.
TW is maximaal als geldt: MO = MK
7.3 Andere nietperfecte marktvormen:
Tussen volkomen concurrentie & monopolie bevinden zich oligopolie en monopolistische concurrentie. Deze marktvormen hebben ‘monopolieachtige’ trekken, omdat de aanbieders
(binnen grenzen) hun eigen prijs kunnen bepalen.
Producten die op dit soort markten verhandeld worden zijn heterogeen. Aanbieders van dit soort markten doen aan productdifferentiatie = aanbieder probeert zichzelf van andere aanbieders te onderscheiden.
Oligopolie
Supermarkt is oligopolie. Verschillen tussen supermarkten zijn afstand, prijs, luxe, assortimenten, aantrekkelijkere presentatie van de producten. Kortom: ze zoeken naar een unique selling point.
Gedrag aanbieders is onvoorspelbaar:
Het aantal aanbieders is klein, zo klein dat ze op elkaars acties reageren.
Vaak is er een marktleider (Biermarkt: Heineken).
De verleiding om onderlinge afspraken (kartelvorming) te maken is groot. Kartelvorming is in Nederland verboden.
Monopolistische concurrentie
Ook hier is productdifferentiatie en het unique selling point belangrijk.
Veel aanbieders die elk een eigen productvariant aanbieden..
Aanbieders op monopolistische concurrentie markt hebben enige ruimte om de prijs te variëren. Maar ruimte is zeer beperkt want: veel aanbieders, klant gaat naar concurrent als de prijs veel hoger is. Winst is daarom niet hoog op deze marktvorm.
7.4 Nietperfecte markten en de overheid:
Veel concurrentie dus lage prijzen.
Kartel = samenwerking tussen juridisch zelfstandige ondernemingen met het doel onderlinge concurrentie te beperken. Dit is verboden en daarom voert de Nederlandse
Mededingingsautoriteit (NMa) mededingingsbeleid (beleid om concurrentie te bevorderen). Dit valt onder de Mededingingswet.
Tegengaan van ongewenste concentratie
Bij fusering/overneming van ondernemingen en dus minder aanbieders, meer concentratie en minder concurrentie.
Concentratie = verschijnsel dat beslissingen over de productie van goederen en diensten door een steeds kleiner aantal ondernemingen worden genomen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden