Geld
Arbeidsspecialisatie: mensen het grootste deel van hun tijd aan een beroep werken waar ze goed in zijn→ zorgt voor grotere gezamenlijke productie. Problemen: men word afhankelijk van elkaar, niet duidelijk wie waaraan behoefte heeft, hoeveel ruilen (goede/slechte ruil): economie wordt moeilijker: transactiekosten(:ruilovereenkomst) stijgen. Oplossing: geldsysteem (munt)→ verlaagd transactiekosten
Directe ruil/Ruil in natura: natura (goed) tegen natura (goed) ruilen
Indirecte ruil: natura (goed) tegen geld tegen natura (goed) ruilen
Functies geld:
- Ruilmiddel
- Rekenmiddel of rekeneenheid
- Spaarmiddel (deel van het besteedbaar inkomen niet consumeren)
- Oppotmiddel (in een schoenen doos: zeker weten geen rendement)
Voorwaarden geld:
- Acceptatie
- Technische voorwaarden voldoen (:duurzaam, Wet van Gresham: Bad money drives out good money, moeilijk vervalsen)
- Verschillende waardes
- Intrinsieke waarde (materiaal waarde) kleiner dan nominale waarde (gedrukte waarde)
Muntslag: stempel van geld.
Oorspronkelijke geld: het eerste geld. (primitief geld)
Goldsmith’s notes: bewijspapiertjes of depositocertificaten
Fiduciair geld: intrinsieke waarde (materiaal waarde) veeeel lager dan nominale waarde (ge. w.)
Dekkingspercentage: percentage van de hoeveelheid notes die gedekt moeten zijn.
Rekening courant: lopende rekening
Geld scheppen: giraal geld maken. (balans van geld scheppen anders inflatie of crisis)
Inflatie
Prijs komt tot stand door belangrijkheid en monopolie.
Nominale inkomen: inkomen uitgedrukt in geld.
Reële inkomen: inkomen uitgedrukt in goederen.
Koopkracht: hoeveel men van het nominale inkomen kan kopen.
Als % stijging van inkomen kleiner is dan % stijging van prijzen daalt koopkracht.
Prijsindexcijfer (PIC): percentage van stijging of daling van de prijzen
Indexcijfer reële inkomen (RIC) = Indexcijfer nominale inkomen (NIC)/Prijsindexcijfer (PIC)
x 100%
Consumentenprijsindex (CIP): inflatie van een land.
Wegingsfactor: hoe zwaar een factor mee telt binnen de samenleving, welk deel van het totale budget aan een goed of dienst wordt uitgegeven (totaal 100%).
Budgetonderzoek: maandelijks onderzoek van CBS waar een gemiddeld gezin zijn inkomsten aan uit geeft.
Wegingsfactor x CPI + wegingsfactor x CPI + wegingsfactor x CPI etc. = totaal gemiddeld CIP
100(%)
Prijscompensatie: Compensatie voor werknemers om zo niet achteruit te gaan bij inflatie.
Deflatie: prijzen dalen (consumenten meer aantrekken; inkomens dalen), rente laag
Inflatie: prijzen stijgen. (door grondstoffen stijgen, moeilijk verkrijgen, vraag stijgt) (hyperinflatie: prijzen zijn heeeel laag. Vertrouwen verliezen in munt), rente hoog
Macro economie: economie in het groot.
Productie: gehele aanbodkant van de economie (macro economie)
Bestedingen: gehele vraagkant van de economie (macro economie).
Productiecapaciteit: hoeveel capaciteit van een bedrijf om producten te maken.
Overbestedingen: producten (aanbod) is zo groot dat productiecapaciteit (vraag) niet aankan (v > a). INFLATIE
Onderbestedingen: productiecapaciteit (vraag) is veel groter dan producten (aanbod) (a > v). DEFLATIE
Kosteninflatie: algemeen prijspeil stijgt vanwege kosten van producenten die stijgen (oorlog)
Loon-prijsspiraal: het verband tussen het loon en het algemeen prijspeil.
Loonkosteninflatie: wanneer de loonkosten met het algemeen prijspeil mee stijgen INFLATIE
wanneer de overheid de accijns en belastingen verhoogd op bepaalde producten kan er inflatie ontstaan.
Winstinflatie: wanneer een bedrijf een monopolie positie heeft en zijn productprijzen kan laten stijgen.
Geldontwaarding: als men minder van zijn geld kan kopen; koopkracht/reële inkomen daalt.
Concurrentiepositie: de positie van een land t.o.v. de wereld in de economie. (kan verslechteren bij inflatie binnen een land; werknemers worden gecompenseerd anderen buitenlandse klanten niet.
Waardevaste (uitkering): gaat mee met de inflatie.
Welvaartsvaste (uitkering): meestijgen met Cao-lonen (stukje boven prijscompensatie).
Vaste (uitkering): niet aangepast.
% verandering= verandering (nieuw-oud)/basis (oud) x 100%
Vermogensmarkt
Krediet: tijdelijk/ geleend geld.
Rente: percentage over het geleende geld als vergoeding voor lenen van geld.
Termijn: periode van terug geven geld
Looptijd: de totale tijd wanneer je het moet terug betalen.
Voorraadgrootheid: spaargeld van die periode.
Stroomgrootheid: inkomen en uitgaven van die periode.
Overkreditering: teveel leningen hebben openstaan.
Hypotheek: lening voor je huis met als onderpand je huis. (bank huis opeisen en openbaar verkopen, deurwaardes)
Financieel-economische levensloop: periodes van leven meer of minder verdienen aanvullen (ruilen over tijd: lenen en sparen in evenwicht).
Bedrijven lenen:
- Lenen van bank (ondernemingsplan, jaarverslag en resultatenrekening inleveren)
- Obligatielening uitschrijven
- Aandelen uitgeven
Rendement: geld opleveren na investeringen; winst.
Beleggen: aanschaffen van vermogenstitels, kopen van een spaardeposito.
Speculeren: afwachten van kansen, risicovolle vermogenstitels kopen hoop op rendement
Pensioenvoorziening: een verzekering tegen inkomensverlies op oude dag (AOW (iedereen betaalt sociale premies): basisuitkering, 65 jaar in NL wonen, via bedrijf gespaard voor aanvullende pensioen)
Pensioenfonds zorgt voor AOW.
Omslagstelsel: stelsel waarbij: iedereen betaalt verplicht mee aan andermans AOW (=kapitaaldekkingsstelsel).
Ontvangende partij minder rente dan uitlenende partij (d.m.v. hoger risico)
Nominale rente: rentepercentage van de bank.
Reële rente: rentepercentage na correctie voor prijsstijgingen.
Staatobligaties: lening van de staat aan bedrijven+ rentevergoeding. Staat vast, is zeker, geld bevroren.
obligaties worden ook verhandeld op de beurs .
Koers: de prijs voor de obligatie.
Dividend: deel van de winst van een bedrijf als mede-eigenaar, aandeelhouder
Aandeel: eigendomsbewijs van een onderneming (mede-eigenaars v.e. bedrijf)
B.V. (besloten vennootschap): aandelen verkopen toestemming van andere aandeelhouders
N.V. (naamloze vennootschap): via de beurs, banken tussen persoon (intermediair)
Koerswinst: doorverkopen van aandeel met winst
AEX-index: gemiddelde koers van de aandelen.
Koersverloop oordelen:
- Algemene ontwikkeling van beurskoersen op bepaalde aandelenbeurs.
- Afwijkende ontwikkeling van specifieke aandeel t.o.v. dit gemiddelde.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden