Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Europese integratie

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2334 woorden
  • 19 augustus 2003
  • 106 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
106 keer beoordeeld

H1. Wanneer internationale handel niet belemmerd wordt spreken we van vrijhandel. Voor protectionisme worden tarifaire en non-tarifaire maatregelen gebruikt. Tarifaire maatregelen hebben invloed op de prijs(importgoederen duurder, exportgoederen goedkoper) en non-tarifaire maatregelen hebben dat niet. Tarifaire maatregelen: 1. Invoerrechten
2. Exportsubsidies
Non tarifaire maatregelen: 1. Invoercontingenentering (quota) 2. Kwaliteitseisen
3. Rompslomp aan de grens

Redenen voor protectionisme: 1. Bescherming van de binnenlandse werkgelegenheid
2. De wens om zelfvoorzienend te zijn wat betreft voedsel. Redenen om over te gaan tot economische integratie: 1. Allereerst kan het kosten besparen en daarmee de welvaart vergroten
2. Kleinere kans op oorlog
Welvaart: de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien
Vormen economische integratie: 1. Vrijhandelszone
2. Douane-unie
3. Gemeenschappelijke markt
4. Economische Unie
5. Economische en Monetaire Unie
EEG: Europese Economische Gemeenschap
EGKS: EVA: de Europese Vrijhandelsassociatie
Doel EU: is alle onderlinge grenscontroles af te schaffen en alleen nog de buitengrenzen van de EU te controleren. EU kent deze supranationale organen: 1. Raad van de Ministers: ministers van de lidstaten. De Europese wetten staan boven de nationale wetten. 2. De Europese Commissie: voeren de besluiten uit
3. Het Europese Parlement: dit is de Europese volksvertegenwoordiging. Heeft wel weinig macht. 4. Het Europese Hof van Justitie: dit is de Europese rechtbank. 5. De Europese Raad van Regeringsleiders

Democratisch tekort: ? Vetorecht: ? Bijna de helft van de EU-uitgaven naar het landbouwbeleid. Doelen EG landbouwbeleid: 1. Een Europese landbouwmarkt
2. Het vergroten van de productiviteit in de landbouw
3. Het stabileren van de prijzen
4. Een redelijk inkomen voor de boeren
5. Het veilig stellen van de voedselvoorziening
6. Redelijke prijzen voor de consument
Om de prijzen te stabiliseren en de boeren van een redelijk en vast inkomen te voorzien werd een systeem van garantieprijzen ingesteld. Deze garantieprijs wordt ook wel minimumprijs of interventieprijs genoemd. Qa = aangeboden hoeveelheid
Qv= gevraagde hoeveelheid
Wisselkoers: verstaan we de prijs van een munt(=valuta) uitgedrukt in een andere munt. Wanneer wisselkoersen veranderden ligt de oorzaak in veranderingen van vraag naar en aanbod van een munt op de valutamarkt. Depreciatie:de vraag op de valutamarkt daalt zal de wisselkoers dalen. Appreciatie: een stijging van een wisselkoers door veranderingen in vraag en aanbod
Appreciatie en Depreciatie word genoteerd op de betalingsbalans. De veranderingen in vraag en aanbod op de valutamarkt worden veroorzaakt door veranderingen in export en import Ë hierdoor ontstaan tekorten en overschotten op de betalingsbalans. De betalingsbalans van een land is een systematisch overzicht van de ontvangsten uit het buitenland en de uitgaven aan het buitenland gedurende een bepaalde periode. De betalingsbalans bestaat uit de lopende rekening en de kapitaalrekening. Kapitaalrekening = financiële rekening
Op kapitaalrekening worden leningen, beleggingen investeringen geregistreerd. Valutaspeculanten: belangrijke handelaars in internationaal kapitaal

Het saldo van de hele betalingsbalans, dus het saldo van de lopende rekening en dat van de kapitaalrekening bij elkaar opgeteld, noemen we het materieel saldo. 3.7
De onderlinge koers kan immers toch niet meer veranderen en koerswinst maken is dus onmogelijk. De hoogte van de rente heeft immers te maken met de stabiliteit van de wisselkoers. De afspraken in het voormalige EMS landen er toe dwong om hun binnenlands beleid in dienst te stellen van de wisselkoersafspraken. Een devaluatie zorgt namelijk voor een grotere export. In een monetaire unie waar er sprake is van volstrekt vaste wisselkoersen of een munt, kan er nier meer gedevalueerd worden en leidt aanhoudend hogere inflatie tot een aanhoudend dalende export. Een belangrijke eis van de overheid is een laag financieringstekort. Inflatie en financieringstekorten van de deelnemende landen worden ook nu in de gaten gehouden door de Europese Commissie. Onder een harde munt wordt verstaan een munt die stabiel of licht stijgend is in waarde = de koopkracht van de munt is stabiel. De interne waarde is de koopkracht in eigen land en is dus afhankelijk van de inflatie. De externe waarde is de koopkracht in het buitenland en is dus afhankelijk van de wisselkoers. Een sterke interne betekent lage inflatie en zorgt dus voor een sterke wisselkoers. De lage inflatie zorgt namelijk voor een sterke internationale concurrentiepositie waardoor er veel vraag naar de munt is op de valutamarkt. Omgekeerd houdt de stabiele wisselkoers ook de inflatie laag. Een harde munt heeft voordelen. De lage inflatie is goed voor de koopkracht, het geeft ook zekerheid aan spaarders en ondernemers die immers beter kunnen plannen wanner zij enige zekerheid over de toekomstige prijzen hebben.. Bij een lage inflatie heb je ook een lage rente, dat is goed, want je loopt immers minder koersrisico. Wanneer deze geldgroei groter is dan de productiegroei stijgen de prijzen. De ECB heeft als doel de geldgroei te beperken om zo de inflatie laag te houden. Stabiliteitspact: de overheidsschuld in een land mag niet te veel oplopen, omdat dit tot inflatie kan leiden en de rente kan opdrijven. De belangrijkste reden voor oprichting van de EMU is de toename van de internationale handel binnen de EU. De invoering van een munt leidt om verschillende redenen tot meer internationale handel: 1. Geen koersrisico, handelaren besparen kosten die het verzekeren van koersrisico’s met zich meebrengt. 2. Geen omwisselingskosten meer kwijt aan de banken. 3. De markt wordt doorzichtiger/transparanter omdat alle prijzen binnen de EU in euro’s zijn. ËËË gevolg: meer concurrentie tussen bedrijvenË prijsverschillen binnen de EU zullen kleiner worden, maar niet verdwijnen. Integratie = differentiatie
Uitschakelen=integratie
Inschakelen = differentiatie
Parallellisatie: een bedrijf biedt dan allerlei producten uit andere bedrijfskolommen aan
Parallellisatie leidt tot Ë vervaging van de bedrijfstakken = branchevervaging
Specialisatie: dan legt een bedrijf zich toe op een goed of een groep verwant goederen
Bij specialisatie stel je kwaliteit en vakkennis primair. De afzetmarkt wordt groter waardoor zij meer potentiële klanten hebben. Doordat de welvaart als gevolg van meer internationale handel kan stijgen zullen er meer producten worden afgezet. Ook zullen internationaal op-ererende bedrijven minder kosten hebben: minder omwisselingen, minder kosten omwisselkoersrisico’s af te dekken en de boekhouding wordt eenvoudiger omdat alle inkomsten en uitgaven binnen de EU in euro’s worden geregistreerd. Door de grotere concurrentie zullen de sterke bedrijven overblijven en de zwakke ( de dure) verdwijnen. Voordelen van’het nieuwe Europa van de grote bedrijven’: 1. Onder constante kosten worden de kosten verstaan die gemaakt worden onafhankelijk van de productieomvang. 2. Goedkoper kunnen in kopen
Overname: wanneer een bedrijf een ander, vaak kleiner, bedrijf overneemt. Meestal gebeurt dit door de meerderheid van de aandelen van het andere bedrijf op te kopen. Te ver doorgevoerde grootschaligheid kan echter nadelen hebben voor de concurrentie. Mededinging= concurrentie Ë doelen van dit beleid: 1. er concurrentie tussen bedrijven blijft bestaan. 2. Tegengaan van kartelvorming

3. tegengaan van overheidssubsidies
Kartelvorming: we spreken van een kartel wanneer een groep bedrijven uit dezelfde bedrijfstak onderling afspraken maakt over prijzen of productie om de concurrentie te verminderen. Op te veel overheidssteun kan op boetes komen te staan. Zo konden langdurige overschotten en tekorten tot revaluaties respectievelijk devaluaties leiden. Er wordt nu minder gekeken naar de betalingsbalans van de afzonderlijke landen en meer naar de betalingsbalans van de EMU-landen(Euroland) samen. Deze beïnvloedt namelijk de wisselkoers van de euro. Door het volledige vrije verkeer van productiefactoren, een munt en een centrale bank valt Euroland in een aantal opzichten goed te vergelijken met de VS. De stand van de betalingsbalans van een afzonderlijk EMU-land beïnvloedt de koers van de euro alleen voor zover het betrekking heeft op geldstromen met niet-EMU landen. H5. Chartaal geld: munten en bankbiljetten
Giraal geld: geld dat op je bank- of girorekening staat ook wel lopende rekening/rekening-courant genoemd
Onstoffelijke geld: giraal geld
De nominale waarde(de waarde die op de munt staat) is dan gelijk aan de intrinsieke waarde(de waarde van het materiaal). Tegenwoordig is de nominale waarde veel hoger dan de intrinsieke waarde. Intrinsieke waarde = ruilwaarde
Geld heeft 3 functies: 1. rekeneenheid
2. spaarmiddel(oppotmiddel) 3. je kunt er mee betalen
Chartaal geld word gebruikt als dekkingsmiddel voor de banken. M=Maatschappelijke geldhoeveelheid= primaire liquiditeiten: is al het chartale en girale geld in handen van het publiek. De chartale voorraden van deze instellingen horen dus niet tot M. Soorten secundaire liquiditeit: 1. kortlopende spaartegoeden
2. kortlopende termijndeposito’s
3. Kortlopende vreemdevalutategoeden Ë primaire liquiditeiten Ë chartaal Ë munten Ë bankbiljetten Ë giraal Liquiditeitsmassa Ë kortlopende spaargeld Ë secundaire liquiditeiten Ë kort lopende termijn deposito’s Ë vreemde valuta tegoeden
Een toename van de primaire liquiditeitenmassa (M) kan tot inflatie leiden. Liquiditeitsquote = primaire liquiditeitsmassa + secundaire liquiditeitsmassa x 100% Nationaal inkomen

Activa: bezittingen
Passiva: schulden
Geldschepping houdt in dat de maatschappelijke geldhoeveelheid toeneemt. Transformatie is het omzetten van geld (M) in niet-geld of het omzetten van niet-geld in geld, waarbij de omvang van de maatschappelijke geldhoeveelheid verandert. Substitutie is het omzetten van giraal in chartaal geld of het omzetten van chartaal geld in giraal geld. 3 soorten transacties: 1. Transformatie
2. Substitutie
3. Wederzijdse schuldaanvaarding (girale kredietverlening door geldscheppende banken. ) Dekkingspercentage = liquiditeitspercentage = 100 % Liquiditeitspercentage of dekkingspercentage = kas + tegoed bij DNB_________ X 100 % Rekening - courantverplichtingen Uit ervaring weet deze bank dat zij kan volstaan met een dekkingspercentage van 50% Wederzijdse schuldaanvaarding: girale kredietverlening
Door verandering van de betalingsgewoonten kunnen ook de vereiste dekkingspercentage veranderen. Banken lenen soms ook chartaal geld uit, dat geld komt uit hun kas. Banken hebben 3 functies: 1. Banken zorgen voor het chartale en girale geldverkeer
2. Banken beheren vermogen, bv. Spaargeld, obligaties, aandelen
3. Banken verlenen krediet
Omdat deze banken zo’n breed aanbod hebben worden ze ook wel algemene banken genoemd. Banken
Omdat deze banken zo’n breed aanbod hebben worden ze ook wel algemene banken genoemd. De vermogensmarkt is de markt voor de kredieten (leningen). De verhogingsmarkt wordt verdeeld in de geldmarkt en de kapitaalmarkt. De geldmarkt is de markt voor de leningen met een looptijd korter dan twee jaar. Op de kapitaalmarkt worden kredieten verleend voor langer dan twee jaar. Tevens wordt op de kapitaalmarkt permanent vermogen (aandelen) verhandeld. Op de geldmarkt zijn primaire banken belangrijk aanbieders; zij geven rekening-courantkrediet. Primaire banken zijn dus zowel aanbieders als vragers van geld. De rente is de prijs voor deze lening. Op de kapitaalmarkt wordt onder andere gehandeld in langlopende leningen. Je kunt geld voor lange tijd vastzetten bij de bank tegen rente. Je kunt ook nieuwe obligatie van een bedrijf kopen. Vaste rente
Omdat zij een groot deel van die vermogen pas later hoeven uit te keren beleggen ze het vermogen in de tussentijd, voor een groot deel in obligaties, maar deels ook in aandelen. Vragers op de kapitaalmarkt voor langlopende leningen zijn gezinnen, bedrijven en de overheid. De overheid leent door de obligaties uit te geven. Met het geld financiert zij haar tekorten. Bedrijven lenen via de uitgifte van de obligaties om te investeren. Hypotheken afsluiten. De rente op de kapitaalmarkt wordt bepaald door vraag en aanbod. Als bijvoorbeeld de vraag naar langlopende leningen stijgt zal de rente stijgen. Aanbieders van kapitaal zullen een hogere rente verlangen naarmate de kans groter is dat het geld dat zij beleggen in de loop van de tijd minder waard wordt. Aantal factoren, namelijk de inflatieverwachtingen, de wisselkoers, en de mate van zekerheid of het belegde bedrag wordt terugbetaald aan het einde van de looptijd. Als de (verwachte) inflatie hoog is zullen beleggers een hogere rente verlangen. Door de inflatie wordt de reële rente lager. Daarom is de rente op staatsobligaties in het algemeen lager dan die op obligaties van bedrijven. Op de geldmarkt wordt de rente bepaald door vraag en aanbod. Rentetarieven. Als zij de korte rente verhoogt zullen banken duurder bij haar moeten lenen. Deze hogere rente berekenen zij door aan hun klanten. Een centrale bank

Kleiner geworden ‘Financiële markten’ (beleggers, zowel binnenlandse als buitenlandse). Effectenbeurs
Hier wordt gehandeld in reeds eerder geplaatste obligaties en aandelen. Mede-eigenaar van een bedrijf. Deel van de winst. Afhankelijk van vraag en aanbod. Speculatie. Vraag en aanbod veranderen als gevolg van verwachte koersstijgingen of koersdalingen. AEX-index. Dit is een indexcijfer van de belangrijkste beursfondsen. De laatste jaren is de handel in opties erg populair. Een optie is het recht om aandelen te kopen of te verkopen tegen een vastgestelde prijs. Een calloptie geeft het recht om een aandeel te kopen, een putoptie geeft het recht om een aandeel te verkopen. Opties zijn alleen per 100 stuks te koop. Uitoefenprijs. Inflatie laag. Omvang van de geldhoeveelheid binnen de perken te houden. Hoe hoger de wisselkoers, des te lager de prijzen van buitenlandse producten. Omdat de economie van Euroland veel minder open is, hebben de prijzen van producten van buiten Euroland niet zo’n grote invloed op het algemeen prijspeil. Beleid dat zich via rente en geldhoeveelheid bezighoudt met de waarde van de munt heet monetair beleid. Zo hebben banken een rekening bij de centrale bank. Via deze rekening kunnen zij elkaar en de staat betalen. Ook banken lenen. Tekort aan dekkingsmiddelen vreemde valuta’s omwisselen bij de centrale bank in ruil voor euro’s. Uitgeven. Vraag naar bankbiljetten door het publiek. Ook zorgt de ECB voor een soepel lopend giraal betalingsverkeer. Het beheren van de goud- en deviezenvoorraad. Toezicht op de banken. Monetaire toezicht. Te veel geld scheppen. Het structuurtoezicht houdt in dat de ECB erop toeziet dat er voldoende concurrentie tussen banken blijft, in het belang van de consument. Te veel fusies en overnames plaatsvinden. Het bedrijfseconomisch toezicht houdt in dat banken liquide en solvabel zijn. Rekening-courantverplichtingen genoeg dekkingsmiddelen heeft. Alle schulden voldoende eigen bezittingen heeft. Kassier van de staat. De overheden van de EMU-landen hebben een rekening bij hun centrale bank. Wanneer de bestedingen groter worden dan de productiecapaciteit aankan zullen de bedrijven namelijk hun prijzen verhogen. Bestedingsinflatie. Door de groei van de geldhoeveelheid te beperken gaat de ECB dus bestedingsinflatie tegen. We spreken van kosteninflatie wanneer de bedrijven hun gestegen productiekosten doorbreken in de prijzen. Deze wordt vooral bepaald door werkgevers, vakbonden en regeringen. De vuistregel die de ECB hanteert is dat de geldhoeveelheid niet meer mag toenemen dan het reële nationaal inkomen. Dit betekent dat de groei van de geldhoeveelheid niet groter mag zijn dan de groei van de productie. Geldmarktrente, de rente voor kortlopend spaargeld van kortlopende leningen. Mensen gaan dan minder sparen en meer lenen waardoor de bestedingen toenemen. Onderbesteding is als de productie daalt en de werkloosheid oploopt. De ECB kan haar rentepolitiek aan banken opleggen omdat banken bij haar lenen. Gasgeven: dat de geldhoeveelheid groeit, dat is goed voor de bestedingen en de werkgelegenheid. Onderbesteding en werkloosheid. Streng beleid: de geldgroei moest beperkt blijven! 2% inflatie zal het maximum zijn wat zij zal toestaan.

REACTIES

S.

S.

hoi stephanie,

ik wilde alleen van jouw weten of jij voor het vak economie van je docent(E) readers hebt gehad en geen echte boeken.
wil je mij een mailtje sturen

groetjes,
saida

20 jaar geleden

I.

I.

ik vond het een goeie Ec samenvatting.
bedankt

groetjes ihsaan

18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.