Hoofdstuk 1: Waar produceren
Open economie- Een land handeld veel met het buitenland, importeert & exporteert veel
Er is meer keuze aan goederen of diensten dan in een gesloten economie
Concurrentiepositie - Geeft weer in welke mate een bedrijf bereid is om hetzelfde product beter/goedkoper te produceren dan andere bedrijven
Internationale handel= internationale ruil
Landen specialiseren zich in waar ze goed in zijn hierdoor ontstaat er internationale ruil/handel
Oorzake waarom landen zich specialiseren:
1) Natuurlijke omstandigheden
2) De loonkosten en kwaliteit per product
3) Infrastructuur 4) Stabiliteit
1) Natuurlijke omstandigheden- In een land waar bijvoorbeeld veel zon schijnt kunnen druiven goed groeien, dit land zal zich gaan specialiseren in wijn.
2) De loonkosten en kwaliteit per product- Wanneer de loonkosten per product laag zijn, kunnen de producten voor een lagere prijs worden geproduceerd en worden afgezet
Arbeidsproductiviteit- Geeft aan hoeveel een werknemer in een bepaalde periode produceert
Loonkosten per product - Hangt af van loonkosten per product & arbeidsproductiviteit
Loonkosten per product omhoog- Prijzen omhoog- Internationale concurrentiepositie omlaag
Technische ontwikkelingen, hoge scholingsgraad etc zorgen voor hogere arbeidsproductiviteit
Innovatie- Investeringen in betere en modernere kapitaalgoederen zoals machines
3) Infrastructuur- Leidt tot aanvoer van grondstoffen of overleg,
waardoor de productie soepeler verloopt wat
leidt tot lagere productiekosten
4) Stabiliteit- Landen met veel stakingen of tegenstellingen zijn onaantrekkelijk voor internationale bedrijven, omdat er veel onzekerheid is
Vrijhandel leidt tot specialisatie en vergroot de concurrentie
De EU heeft een vrijhandel met elkaar afgesproken, ook hebben ze een speciaal buitentarief
Protectionisme- Landen of groepen landen die binnenlandse producenten beschermen door subsidies te geven aan binnenlandse producenten en buitenlandse producenten te weren met heffingen
Tarifaire maatregelen- Invoerrechten & Exportsubsidies
Invoerrechten/invoerheffingen- Importproducten worden belast met een heffing, waardoor ze duurder op de binnenlandse markt verschijnen
De hoogte van de invoerheffingen verschillen per product
Export Subsidie- Subsidie op export waardoor producenten tegen een lagere prijs kunnen exporteren naar het buitenland
Non-tarifaire maatregelen- Invoercontingenten & kwaliteitseisen
Invoercontingenten/ kwaliteitseisen- Er worden beperkingen opgelegd aan de hoeveelheid of de waarde van de geïmporteerde producten
Door kwaliteitseisen op te leggen aan buitenlandse producten, kunnen sommige van deze producten makkelijk van de binnenlandse markt worden geweerd
Argumenten voor het toepassen van protectionistische maatregelen:
1) Infant Industy-argument - Beschermen en kans bieden aan jonge industrieën
2) Werkgelegenheid - Een bepaalde industrie wordt beschermd tegen buitenlandse concurrentie, zo wordt de werkgelegenheid in de industrie vrijgesteld
3) Antidumping Argument- Exporteren tegen een lagere prijs dan de kostprijs waardoor er een nieuw afzetgebied wordt veroverd.
Protectionisme leidt er niet altijd toe dat de producten daar worden geproduceerd waar ze het beste geproduceerd kunnen worden
Gevolg van heffingen op ingevoerde landbouwproducten is dat een consument meer betaald dan nodig is
Hoofdstuk 2: Samenwerken in Europa
Redenen samenwerking EU:
1) Bevorderen van internationale handel binnen EU 2) Beleid ene land met invloed op andere land
Om deze samenwerking te laten slagen moet er collectieve dwang worden toegepast, iedereen moet meedoen indien dat niet gebeurt moet er een straf volgen er wordt gewerkt onder een overkoepelende organisatie
Gevangenendilemma- Iedereen maakt uit eigenbelang een voordelige keuze, de uitkomst is dan echter niet optimaal
Dominante strategie - Strategie die voor ieder individu het gunstigst is, wat de ander ook doetCollectieve dwang - Bestaat uit bindende afspraken,wetten en verdragen, maar ook uit sociale normen, collectieve dwang kan er voor zorgen dat niet ieder voor het eigenbelang kiest
Hoofdstuk 3: Stabiliteits-en groeipact
De EMU-landen vormen de Economische en Monetaire unie hebben de Euro als betaalmiddel
Volgens de EMU mogen de overheidstekorten niet oplopen boven de 3% en de staatsschuld mag niet boven 60% van het bbp komen
Stabiliteits- en groeipact- Verdrag waarin de genoemde afspraken tussen de EMU-landen zijn vastgesteld
Bij een overschrijding van de 3% norm krijgen de landen een waarschuwing als dit een jaar later nog steeds zo is kan het land een boete krijgen
Overheidstekort/begrotingstekort- Uitgaven van de overheid zijn in een jaar groter dan de ontvangsten
overheidsinkomen bestaat voornamelijk uit: 1) Belastingen
2) Sociale verzekeringen premies
Stroomgrootheid- Wordt gemeten over een bepaalde periode
Overheidstekort= Stroomgrootheid (net zoals het inkomen dat ook is)
Staatsschuld/overheidsschuld- Totale schuld van overheid in die in loop der tijd is opgebouwd
Als de overheid een tekort heeft moet zij gaan lenen, hierdoor stijgt de schuld
De staatsschuld neemt af bij aflossing van de schuld
Vermogensmarkt - Spaargeld wordt hier aangeboden door:
1) Pensioenbedrijven
2) Banken
3) Andere bedrijven
4) Particulieren
Spaargeld wordt op vermogensmarkt gevraagd door: 1) Overheden
2) Bedrijven
3) Particulieren
Obligatie- Schuldbewijs, als iemand een Obligatie van $100 koopt van een bedrijf leent hij dus $100,- uit aan dat bedrijf
Voorheidsgrootheid- Grootheid gemeten op een bepaald moment
Staatsschuld= Voorheidsgrootheid
Inflatie- De vraag naar producten stijgt, productiecapaciteit kan dit niet aan, dus prijs stijgt
Door het beperken van overheidstekorten wordt de kans op inflatie kleiner
Hoge overheidstekorten leiden tot een hogere rentestand, hierdoor neemt het tekort toe en moeten ze meer gaan lenen tegen een hogere rente
Staatsschuldquote- Vergelijkt de staatsschuld van landen met elkaar
( Staatsschuld uitgedrukt in procenten van BBP)
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden