Waar heb jij je schoolspullen gekocht?

Doe mee aan het Back To School onderzoek over schoolspullen en maak kans op een Bol.com bon van 25 euro.

een kwestie van schaarste, kiezen en consumptie

Beoordeling 2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 869 woorden
  • 10 februari 2009
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 2
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Laat van je horen: schrijf een brief en kom in de krant 📰

Ook dit jaar organiseert Nieuws in de Klas een schrijfwedstrijd waarbij het winnende verhaal wordt gepubliceerd in de krant. Schrijf jij het meest vlammende betoog, best onderbouwde of scherpste opinie over wat er nu speelt in de wereld, dichtbij of ver weg? Of het nu gaat over het milieu, geloof, vluchtelingen of het nieuwe kabinet, AI of gender-issues, alle meningen zijn welkom. 

Doe mee!
Module 1: een kwestie van schaarste, kiezen en consumptie

Hoofdstuk 1: waarover gaat economie
Mensen hebben behoeften ( iets nodig). Mensen hebben basisbehoeften aan kleding, voeding en beschutting. Hiernaast hebben we ook normale behoeften en luxe behoeften.
Preference drift: nadat mensen op een bepaald niveau van behoeftebevrediging zijn aangeland, smelt de helft van die bevrediging weg doordat ze hun streefniveau opwaarts bijstellen.
Reference drift: van die andere helft verdampt een groot deel doordat we ons vergelijken met mensen die het beter hebben

Om je behoeften te bevredigen gebruiken mensen goederen en diensten. Goederen kun je vastpakken, ze zijn stoffelijk en diensten juist niet.
Vrije goederen zijn zonlicht of drinkwater uit een bergbeekje, of de lucht die we in ademen.
Produceren is het maken van die goederen en diensten. (schoenen worden gemaakt in een fabriek of een tandarts die en kies vult).
Consumptiegoederen: worden door consumenten gebruikt om in hun behoefte te voorzien.
Kapitaalgoederen of productiegoederen: zijn machines die worden gebruikt bij de productie van anderen goederen en diensten.

Bij productie worden de volgende productiefactoren gebruikt:
- natuur: lucht, aarde water, olie, gas, kolen, rivieren, meren, ligging
- arbeid: geestelijke en lichamelijke inspanning van mensen ten dienste van de productie. Ruime zin: serveren in een café.(onbetaald en betaald) engere zin is betaalde arbeid in bedrijven
- kapitaal: kapitaalgoederen als oven van de bakker en drukpers in een drukkerij. Deze zijn vast want gaan vaker als 1x mee. Hulpstof is bv brandstof voor de oven. Als grondstoffen opgaan in het eindproduct zijn het vlottende kap.gdr.

- ondernemerschap: de ondernemer combineert de andere factoren met als resultaat dat er producten ontstaan. De winst is de beloning voor zijn of haar ondernemerschap.

Schaarste is de spanning tussen de onbegrensde behoeften en beperkte middelen die er bestaan. De verschillende mogelijk heden die je kan gebruiken voor een middel is een alternatief aan wendbaar middel.
Dit keuzehandelen vloeit voort uit:
- Het bestaan van menselijke behoeften
- De wens deze te bevredigen
- de schaarste van de bevredigingsmiddelen
- de verschillende gebruiksmogelijkheden van de middelen

Hoofdstuk 2: consumeren
consumeren: het gebruiken of verbruiken van goederen of diensten.
Duurzame consumptiegoederen: hiermee kun je vaker als 1x. Bv fiets
Niet-duurzame concumtiegoederen: deze worden in 1x verbruikt. bv fanta.
Gegroting: overzicht van de te verwachte ontvangsten en uigaven in een komende periode
Vaste lasten; betalingen die steeds opnieuw terug komen omdat je een bepaalde verplichting op je hebt genomen. Bv de uur of hypotheekrente, energierekening.

Incidentele grote uitgaven: een soort grote pot waar je steeds wat geld voor opzij legt voor bv vakantie of aanschaf van een nieuwe wasmachine.
Dagelijkse uitgaven: deze doen we dagelijks of wekelijks bv supermarkt of benzine.
Concumptiepatroon; kan afhangen van :
Economische factoren kunnen zijn:
- de voorkeuren van de consumenten;
- de prijzen van de goederen en diensten;
- de hoogte, de stabiliteit en de vooruitzichten van het inkomen;
- het bezit van spaargeld en ander vermogen;
- de mogelijkheden om geld te lenen;
- de beschikking over vrije tijd.
Sociale factoren kunnen zijn:
- het beroep dat de man of vrouw uitoefent;
- de levensgewoonten;
- de verschillende groepen waartoe men behoort (buurt, vriendenkring. clubs, kerk).
Demografische factoren kunnen zijn: leeftijd;

- gezinssamenstelling;
- burgerlijke staat.

Consumentenbeleid: het beschermen en helpen van de individuele consument bij zijn keuze van goederen en diensten. De warenwet let hierop.
Consumptiebeleid: het consumeren in goede banen leiden.

Hoofstuk 3: de vraag van de consument
Economische factoren:
De prijs van het goed: de consumenten kopen over het algemeen meer als de prijs laag si
De voorkeuren van de consument: in de winter is er meer vraag naar warmere kleding dan in de zomer.
In komen of budget van de consument: de vraag naar een goed neemt toe bij een stijging van een inkomen of budget.
Prijzen van de overige goederen: de consumenten kopen meer van een goed als de prijs van een vervangend goed omhoog gaat. Als de peren duurder worden koopt met meer appels

Ceteris-paribues-causule: onder gelijkblijvende overige omstandigheden: hoe de vraag van een goed afhankelijk is van de prijs van dat goed zelf, de andere factoren blijven hierbij gelijk. (niet altijd)

Individuele vraag: van 1 persoon,
Collectieve vraaglijn: totale vraag naar een product. Deze laat zijn hoeveel de gezamenlijke consumenten willen kopen van een product bij verschillende prijzen.

Qv= ap + b
qv = gevraagde hoeveelheid
p = prijs van het goed
b = de gevraagde hoeveelheid als p = 0 a = richtingscoëfficiënt
Wiskundige voorwaarden: a < 0 en b > 0
In de vergelijking is de richtingscoëfficiënt negatief, omdat de consument bij een lagere prijs meer koopt en bij een hogere prijs minder.

De vraaglijn verschuift door een verandering van:
- de prijs van een ander product;
- de voorkeuren;
- het inkomen of budget;

- het aantal vragers.

Inferieure goederen: zijn goederen waarvan de vraag afneemt bij een stijging van het afnemen. De consument vervangt dit goed door een kwalitatief beter product. BV. Kleding van betere merken of eten van bekende merken.
Substitutiegoederen: zijn goederen die elkaar kunnen vervangen. Bv. Koffie en thee, auto en openbaar vervoer, huurhuizen en koopwoningen.
Complementaire goederen: zijn goederen die samen worden gebruikt. Bv. Koffie en koffiemelk. Auto en benzine.

Prijselasticiteit:
Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
Procentuele verandering van de prijs

Inelastische vraag: als de prijs van bv. Brood stijgt zal de hoeveelheid nauwelijks dalen.

Afzet: hoeveelheid verkochte goederen
Omzet: afzet x prijs per stuk

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.