Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Economische Groei

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4250 woorden
  • 21 mei 2009
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1
Economische Groei


§1.1 Productie & Inkomen
Onder welvaart wordt verstaan de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien. Vaak wordt de welvaartstoename gelijkgesteld aan de groei van het reëel nationaal product en het reëel nationaal inkomen. We spreken in dit verband ook van economische groei.
Dus: groei van de productie en inkomen = economische groei = stijging van de welvaart.

De som van loon, pacht, huur, rente en winst: de belangen van de productiefactoren arbeid, natuur, kapitaal en ondernemerschap. Loon, pacht, huur, rente en winst zijn de primaire inkomens. De productie van het bedrijf is dus gelijk aan het inkomen dat bij dit bedrijf verdiend wordt. Daaruit blijkt dat de waarde van de productie (=toegevoegde waarde) per definitie gelijk is aan het uitbetaalde inkomen.


het nationaal product is gelijk aan het nationaal inkomen.

§1.2 De Categorie inkomensverdeling
De verdeling van het (nationaal) inkomen over gezinnen en individuen: de personele inkomensverdeling.
De verdeling van het nationaal inkomen o ver de beloningscategorieën loon, winst, pacht, huur en rente: de categoriale inkomensverdeling.

Loonquote = loon / (nationaal) inkomen x 100%

Net zo zijn winstquote, pachtquote, huurquote en rentequote te onderscheiden. Samen zijn deze logischerwijs 100%

Bij de loonkostenonderhandelingen in de bedrijven gaat het vooral over de verdeling van de toegevoegde waarde van de bedrijven tussen de productiefactor arbeid en de overige productiefactoren.
Bij de zelfstandige ondernemers wordt dat winst genoemd, maar een deel van de winst is eigenlijk een beloning voor het werken. Het CBS heeft dit opgelost door aan elke zelfstandige een bepaald bedrag als loon toe te rekenen. Dat bedrag vermenigvuldigd met het aantal zelfstandigen heet het toegerekend loon zelfstandigen. (TLZ)

Arbeidsinkomenquote (AIQ) = loon + toegerekend loon zelfstandigen / (nationaal) inkomen x 100%

Overig-inkomensquote (OIQ) = 100% - AIQ


De arbeidsinkomensquote is een belangrijk kengetal in de economie. Een stijgende arbeidsinkomensquote kan wijzen op minder winstgevendheid bij de bedrijven wat de investeringen in gevaar kan brengen.

§1.3 Economische groei gemeten
Economische groei, te meten met behulp van het nationaal inkomen of nationaal product: een hoger nationaal inkomen betekend dat de economie groeit.

We spreken pas van economische groei wanneer het reëel nationaal inkomen stijgt, dat wil zeggen dat de hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten ook toeneemt. Een ander woord voor de geproduceerde hoeveelheid is het productievolume.

Een belangrijke oorzaak van reële groei is een stijging van de arbeidsproductiviteit, de productie per persoon in een bepaalde periode. Door een stijging van de arbeidproductiviteit zal, bij een gelijk blijvend aantal werkenden, het nationaal product en daarmee het nationaal inkomen stijgen. Het gaat nu om reële groei: het productvolume en de koopkracht zijn gestegen.

Aan het gebruik van het reële nationaal inkomen als maatstaf voor welvaart en economische groei zitten ook nadelen.
1. Allereerst kun je beter kijken naar het reëel BNP per hoofd van de bevolking.
2. Daarnaast worden bij de berekening van het BNP veel zaken niet meegeteld die eigenlijk wel meegeteld zouden moeten worden. (zwart werk, vrijwilligerswerk)
Bij berekening van het BNP zie je alleen die transacties terug die legaal en met geld worden uitgevoerd. Naar mate de informele economie een groter deel van de economie uitmaakt geeft het BNP een slechter beeld van de welvaart.
3. Aan de andere kant is er productie die wel wordt meegeteld bij het BNP, maar die de welvaart aantast omdat de natuur wordt aangetast.

Hoofdstuk 2
Het Nationaal Inkomen

§2.1 Inleiding
De productiecapaciteit geeft aan hoe hoog het nationaal inkomen maximaal kan zijn. Het feitelijk nationaal inkomen kan nooit hoger zijn dan de productiecapaciteit. Het inkomen wordt op korte termijn bepaalde door de hoogte van de bestedingen.


De hoogte van het nationaal inkomen wordt op langere termijn bepaald door de productiecapaciteit.

De productiecapaciteit betreft de aanbodkant ofwel de structurele kant van de economie, de bestedingen de vraagkant of wel de conjuncturele kant.

§2.2 De productiecapaciteit
De omvang van de productiecapaciteit wordt bepaald door de kwaliteit en de kwantiteit ven de productiefactoren:
1. arbeid
2. kapitaal
3. natuur
4. ondernemerschap

1. Arbeid:
Een betere kwaliteit van de beroepsbevolking betekent een hogere arbeidsproductiviteit.
- de mate van scholing
- de technische ontwikkeling
- de efficiëntie
- de arbeidmentaliteit
Naast de kwaliteit is de kwantiteit van de beroepsbevolking van belang voor de productiecapaciteit:
- de beroepsbevolking neemt toe met de omvang van de bevolking
- de participatiegraad kan stijgen. d.w.z. dat een groter deel van de beroepsgeschikte bevolking zich op de arbeidsmarkt aanbied.

De Nederlandse overheid bemoeit zich uitgebreid met de omvang en de kwaliteit van de beroepsbevolking.

- zorgen voor goed onderwijs
- arbeidsparticipatie vergroten
- op verschillende manieren de loonstijgingen beperkt houden.

2. Kapitaal:
Het begrip kapitaal heeft in de economie verschillende betekenissen:
A. vaste kapitaalgoederen  kapitaalgoederen waarmee bedrijven produceren zoals machines en gebouwen.
B. geldkapitaal wat je kunt lenen tegen rente
(onderscheid tussen breedte- en diepte-investeringen)
Belangrijk voor investeringen in kapitaalgoederen is dat er geld voor ter beschikking komt. Dit geld komt van consumenten die een deel van hun inkomen niet besteden, maar sparen. Dit spaargeld wordt door bedrijven geleend om investeringen mee te doen. Naast de besparingen van gezinnen wordt ook een deel van de winsten van bedrijven gebruikt voor investeringen.

Bij diepte-investering wordt arbeid vervangen door kapitaal: de productie wordt kapitaalintensiever en minder arbeidsintensief.


Ook bij de productiefactor kapitaal heeft de overheid grote invloed. Via subsidies en heffingen stimuleert zij sommige investeringen in kapitaalgoederen (vernieuwende, milieuvriendelijke) en legt zij heffingen op aan andere (bijv. vervuilende)

3. Natuur
Ook de natuurlijke omstandigheden hebben invloed op de productiecapaciteit, zowel op de omvang als de samenstelling.
Je zou denken dat de natuurlijke omstandigheden ook de omvang van de productiecapaciteit bepalen.
A. grondstoffen
Een land dat rijk is aan grondstoffen zou dan een hoog nationaal product moeten hebben
B. ook klimaat is een factor
De natuur is moeilijk te beïnvloeden in vergelijking met andere productiefactoren.
4. Ondernemerschap
Goed ondernemerschap kan zorgen voor een efficiënte organisatie van het productieproces en goed keuzes als het gaat om het doen van investeringen.

De productiecapaciteit is dus afhankelijk van de hoeveelheid kwaliteit van de productiefactoren. In feite wordt zijn bepaald door de productiefactor waar een tekort aan is. Zo kunnen er teveel kapitaalgoederen zijn, omdat er een tekort is aan arbeiders, of omgekeerd.

§2.3 De bestedingen
De productiecapaciteit geeft de maximaal mogelijke omvang van de nationale productie en dus ook van het nationaal inkomen aan. De feitelijke hoogte van het nationaal inkomen hangt af van de bestedingen.


bezettingsgraad = productie / productiecapaciteit x 100 %

1. de comsumptie van gezinnen
2. de investeringen van bedrijven
3. de overheidsbestedingen
4. bestedingen van het buitenland

1. Consumptie
Als gezinnen goederen kopen noemen we dat consumeren. De hoogte cab de consumptie is vooral afhankelijk van:
a. het inkomen
b. de rentestand
c. inflatie

2. Investeringen
Wanneer een bedrijf een machine vervangt om zijn productiecapaciteit op peil te houden spreken we van een vervangingsinvestering.
een bedrijf kan ook besluiten zijn hoeveelheid vaste kapitaalgoederen uit te breiden waardoor de productiecapaciteit stijgt, dat noemen we een uitbreidingsinvestering.
voorraadinvestering kan negatief zijn: als de voorraad eindproducten en grondstoffen in een jaar is gedaald.

Bedrijven zullen de toename van voorraden zoveel mogelijk willen voorkomen.


Alle investeringen samen worden de bruto-investeringen genoemd. Als je de vervangingsinvesteringen niet meetelt houd je de netto-investeringen over. De netto-investeringen bestaan dus uit de uitbreidings- en voorraadinvesteringen.

Als we de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad willen meten moeten we op een bepaald moment de waarde van alle kapitaalgoederen bij elkaar optellen. Uitbreidingsinvesteringen geven de verandering van de hoeveelheid vaste kapitaalgoederen aan, voorraadinvesteringen die van de hoeveelheid vlottende kapitaalgoederen.

De hoogte van de investeringen hangt af van:
1. economische voorruitgang
2. verwachte stand van de economie
3. rentestand

3. Overheidbestedingen
Ook de overheid is een besteder. Zij investeert in vaste kapitaalgoederen, maar consumeert ook. De overheidsconsumptie bestaat uit de personele (vast) en de materiële (vlottend) overheidsconsumptie

De overheid financiert haar bestedingen met het belastinggeld. Als dat niet toereikend is heeft zij een tekort en moet zij lenen op de kapitaalmarkt.

4. Export
Het buitenland koopt bij onze bedrijven: het buitenland legt beslag op onze productiecapaciteit.
Het verschil tussen export en import is wat het buitenland oer saldo bij ons besteed of wat wij per saldo in het buitenland besteden.


Conclusie:
De 4 bestedingscategoriën kunnen worden ondergebracht in 3 sectoren van de economie: gezinnen en bedrijven vormen samen de particuliere sector. Daarnaast heb je de sector overheid en de sector buitenland.

De hoogte van het nationaal product en dus de hoogte van het nationaal inkomen wordt bepaald door:
De consumptie + investeringen + overheidsbestedingen + export – import.

Wanneer de bruto-investeringen worden meegeteld spreken we van het bruto nationaal product (BNP) of bruto nationaal inkomen. Worden alleen de netto-investeringen meegeteld dan spreken we van het netto nationaal product of het netto nationaal inkomen.

De besparingen worden gebruikt voor de financiering van investeringen, de financiering van het overheidstekort en eventueel voor het buitenland, als dat meer kopt dan wij bij hen.

kringloop: bestedingen leiden tot productie, productie betekend inkomen, inkomen leidt weer tot bestedingen.

De hoogte van de bestedingen veranderd van jaar tot jaar. Consumenten of bedrijven kunnen voorzichtiger worden waardoor hun bestedingen dalen, het buitenland kan in een dip zitten waardoor onze export inzakt. Als de bestedingen dalen daalt de productie en dus het inkomen.

De feitelijke groei kan hoger of lager zijn dan de trendmatige groei. De schommelingen in de bestedingen noemen we conjunctuur.

Afnemende groei van het nationaal inkomen heet recessie. Bij een depressie is de groei negatief. We spreken dan van een krimp.

Aanhoudende hoogconjunctuur kan leiden tot overbesteding, een situatie waarin de bestedingen zo hoog zijn dat de productiecapaciteit volledig bezet is. Dit leidt tot oplopende inflatie en een krappe arbeidsmarkt

Redenatie:
Als gevolg van grotere overheidsbestedingingen stijgt het nationaal inkomen  consumptie stijgt. Tegelijk zorgt een hoger nationaal inkomen voor meer belastinginkomsten en grotere besparingen. Door de grotere consumptie stijgt de import. De grotere bestedingen kunnen ook tot inflatie leiden zodat de internationale concurrentiepositie verslechtert en de export kan inzakken.

§2.4 Overheid en conjunctuur
Sterke conjunctuurschommelingen hebben nadelen. Zowel werkloosheid als inflatie worden als ongewenst gezien. Daarom grijpen de overheid en de centrale bank –als ze dat nodig achten- in.

Redenatie:
Bij onderbesteding, wanneer de bestedingen laag zijn en de conjuncturele werkeloosheid hoog is, kan de overheid de economie op gang helpen door haar eigen bestedingen te verhogen of de belastingen te verlagen. Door haar eigen bestedingen te verhogen stijgt de productie en de werkgelegenheid.

Door hogere bestedingen stijgt het nationaal inkomen , hierdoor stijgt de consumptie, waardoor het nationaal inkomen stijgt, etc. = multipliereffect.

Bij overbesteding, wanneer de productiecapaciteit de vraag nauwelijks aankan en de inflatie oploopt, kan de overheid de economie wat afremmen door haar eigen bestedingen te verlagen of juist de belastingen te verhogen. Dit beleid van de overheid wordt het anticyclisch begrotingsbeleid genoemd: bij onderbesteding stimuleert de overheid de bestedingen, bij overbesteding remt ze de bestedingen af. Haar beleid daat dus tegen de conjuncturelecyclus in.

Sociale uitkeringen en een progressief belastingssysteem zoals we dat in NL kennen zorgen automatishc voor een vlakker verloop van de conjunctuurgolf.


Redenatie:
In een periode van onderbesteding raken mensen hun baan kwijt  minder besteden  nog meer verslechtering conjunctuur  mensen krijgen uitkeringen daardoor blijven bestedingen enigszins op peil, en wordt onderbesteding beperkt  bij overbesteding is er veel werkgelegenheid en neemt als gevolg daarvan het aantal uitkeringen af.

Naarmate het inkomen stijgt betaal je over de top van het inkomen een hoger belastingspercentage. Hierdoor stijgt het gemiddelde percentage.

Redenatie:
Bij overbesteding stijgen de lonen vanwege grotere vraag naar arbeid. Maar men gaat dan ook in procenten meer belasting betalen waardoor de nettolonen niet zo snel zullen stijgen als de brutolonen. Doordat van de loonstijging een groter deel wordt afgerond zullen de bestedingen niet zo sterk stijgen.

Door de progressie worden de bestedingen dus enigszins geremd.

Progressieve belastingen en sociale uitkeringen worden in verband gebracht met hun matigende werking op de conjunctuurgolf wel automatische stabilisatoren genoemd.

Naast de overheid kan ook de centrale bank de conjunctuur beïnvloeden. Daar haar rente beleid kan zij de bestedingen stimuleren of afremmen.

Soms botsen de centrale bank en de overheid over het te voeren beleid.
De ECB houdt zich liever afzijdig van het werkgelegenheidsbeleid Dat wil zeggen dat de ECB zoveel mogelijk let op beheersen van de inflatie

§ 2.5 Conjunctuur en structuur
We hebben gezien hoe de economische groei werd beïnvloed door conjuncturele factoren, die voortvloeien uit de bestedingen door particulieren, overheid en buitenland. Daarnaast wordt de economische groei bepaald door structurele factoren, waarbij de omvang en de toename van de productiecapaciteit beslissend zijn.

Redenatie:
Belastingverlaging => aanmoediging bestedingen & lagere kosten.

Vakbonden zullen bij belastingverlagingen namelijk minder hoge brutoloon eisen stellen om dat de nettolonen zullen toenemen. Loonmatiging versterkt de structuur, de productiecapaciteit van Nederland.

Een toename van investeringen van de particuliere sector en/of de overheid heeft een bestedings- en een capaciteitseffect.

Hoofdstuk 3 Economische Orde

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de verschillende manieren waarop de overheid een rol kan spelen in de economie. De mate waarin en de wijze waarop de overheid ingrijpt bij de productie van goederen en diensten bepaald de economische orde van een land.

bedrijven produceren goederen en diensten die zij verkopen op de vrije markt.

De kopers –consumenten, bedrijven, de overheid en het buitenland- betalen een prijs voor deze producten die wordt bepaald door de kosten die bij de productie gemaakt worden en door de vraag.

De prijs die eventueel betaald moet worden word niet direct bepaald door productiekosten en de vraag naar het product. Deze goederen en diensten worden dus niet door bedrijven op de vrije markt aangeboden, maar door de collectieve sector.

§3.1 Het marktmechanisme
De productie van veel goederen wordt via het marktmechanisme of prijsmechanisme geregeld. dit houdt in dat het vrije spel van vraag en aanbod er voor zorgt wat, waar en door wie er geproduceerd wordt. Prijzen spelen hier een belangrijke rol: zij geven de informatie op grond waarvan productie- en consumptiebeslissingen genomen worden.

Redenatie
veel vraag naar een product  prijs stijgt.  winst neemt toe.  aantrekkelijker om mee te produceren  nieuwe producten  = weer groter aanbod  daling van de prijs  er wordt veel aangeboden tegen een aanvaardbare prijs.

De gevraagde en aangeboden hoeveelheid zijn aan elkaar gelijk als er sprake is van evenwicht op de markt.


De prijs geeft dus ook informatie over de mate van schaarste van het goed en stuur mensen in hun beslissingen, in dit geval bijvoorbeeld om ergens anders te gaan wonen.

ook op de manier van produceren kan het prijsmechanisme invloed uitoefenen. Hoge lonen zullen bedrijven ertoe aanzetten kapitaalintensiever te gaan produceren of of zich in lagelonenlanden te vestigen.

Bij het vije marktmechanisme regelt de economie zich als het ware vanzelf. De beslissingen worden genomen door individuen (producenten en consumenten) die op grond van de prijzen en lonen beslissen of en zo ja wat zij willen produceren, wat zij kopen en welk beroep zij uitoefenen. (decentrale besluitvorming)

Economieën waarin het overgrote deel van de productie plaatsvindt via het prijsmechanisme worden vrijemarkteconomieën genoemd. De rol van de overheid beperkt zich tot enkele kerntaken. Dat zijn taken als bestuur, rechtspraak, defensie en milieubeleid.

Een land als de VS, Mexico of Brazilië is zo’n vrijemarkteconomie. De overheid bemoeit zich niet sterk met de economie en de burger heeft veel vrijheid. Een nadeel hiervan is dat mensen met weinig kansen, bijvoorbeeld laagopgeleiden, vaak in armoede leven. Er is weinig vraag naar arbeid dus hebben zij een laag loon of zijn ze werkloos. De overheid wil geen verstorende invloed uitoefenen op het prijsmechanisme en beperkt daarom de omvang van de sociale zekerheid als vangnet voor deze groep.

Aan de ander kant is het in de VS gemakkelijker om door een goede opleiding of een goed initiatief rijk te worden.

het uitzicht op een hoger loon zet mensen toe tot meer inspanning.
De inkomensverschillen in vrijemarkteconomieën zijn groot.

Het vrijemarktmechanisme sluit nauw aan bij het kapitalisme en het economisch liberalisme.

§3.2 Het Budgetmechanisme
Productie kan ook door de overheid geregeld worden. We spreken dan van het budgetmechanisme: de overheid maakt een begroting (budget) waarin wordt vastgesteld wat, waar en door wie er geproduceerd wordt.

Planeconomie
Een zuivere vorm van een economie waar alles volgens het budgetmechanisme wordt geregeld, wordt een plan economie genoemd. Alles wordt van bovenaf door de staat geregeld. Er was sprake van gecentraliseerde besluitvorming. De overheid, wel waren er veel verborgen werklozen.

door de hoogte van de prijzen vast te stellen, kon zij garanderen dat de goederen en diensten voor ieder betaalbaar blijven. Hieruit volgde dat individuen weinig invloed hadden op de productie en op de hoogte van het loon.


Omdat dit systeem corruptie uitlokte, w3as er voor veel producten een zwarte markt. Bovendien lagen de lonen vast, waardoor het voor de mensen niet mogelijk was om door extra inspanning een hoger inkomen te krijgen, wat de motivatie van de werkenden negatief beïnvloede.

Inmiddels zijn de meeste planeconomieën op de klippen gelopen en vervangen door de vrijemarkt-economieën en gemengde economieën.
wilwestkapitalisme = doorgeslagen vrijheid, bijna geen controle van de overheid, veel rijken maar ook mensen die geen toegang hebben tot scholen en gezondheidszorg. Mede door die toestanden dringt steeds meer het besef door dat een vrije markt alleen kan bestaan in een rechtsstaat, waar de overheid ervoor zorgt dat iedereen zich aan bepaalde spelregels houdt.

Democratisch budgetmechanisme
In planeconomieën vindt de totale productie plaats via het budgetmechanisme. In de meeste landen, waaronder Nederland, is de economische orde een mengvorm waarin de overheid in meerstere of mindere mate invloed uitoefent op de productie van goederen en diensten.
In Nederland wordt wel gesproken van het democratisch budgetmechanisme omdat de burgers via verkiezingen invloed hebben op de productie.

§3.3 Nederland: een gemengde economie
Een gemengde economische orde is een vrijemarkteconomie met veel overheidsinvloed. In een gemengde economie wordt de vrije werking van de markt beperkt en in de gewenste richting gestuurd. De bedrijven bepalen zelf was, hoe en tegen welke prijs zij produceren, maar de overheid verbind hier voorwaarden aan:
1. rekening externe effecten
2. onaanvaardbare inkomensverschillen
3. s;echte woontoestanden
4. onveilige producten
Daarom heeft de overheid

A. regels waar binnen de productie op de vrije markt zich moet afspelen, zoals, veiligheidseisen, milieuvoorschriften, minimumloon en huurbescherming.
B. probeert door financiële prikkels bedrijven te sturen
C. het tegengaan van monopolyvorming of kartelvorming.
D. het blijven bestaan van concurrentie (NMa)
E. ook beïnvloed de overheid de economie door zelf als producent van bepaalde goederen en diensten op te treden.
Verder streeft de overheid door progressieve belastingheffing enerzijds en het systeem voor sociale zekerheid anderzijds naar inkomensnivellering.

Het nadeel van deze inmenging van de overheid kan zijn dat er minder prikkels zijn voor ondernemers om initiatieven te ontplooien.

Zo kan de groei van de welvaart minder zijn dan in een vrijemarkteconomie.

Voordeel van de gemengde economie is dat bepaalde producten beschikbaar zijn voor iedereen die anders niet of nauwelijks voor de consumenten beschikbaar zouden zijn. Omgekeerd kunnen producten worden geweerd als ze bijvoorbeeld slecht zijn voor het milieu Bovendien wordt er rekening gehouden met het algemeen belang en met dat goed is voor de welvaart op lange termijn.

Niet alleen bewaakt de overheid in een gemengde economie de werking van de markt , zij produceert ook zelf goederen en diensten via het budgetmechanisme. Dit betreft de productie van collectieve en quasi-collectieve goederen.


Sommige goederen kunnen alleen maar door de overheid worden geproduceerd omdat er geen prijs kan worden berekend oer individu.

Bij sommige goederen is echter niet vast te stellen in hoeverre iemand er veel of weinig gebruik van maakt. Die goederen zijn niet individueel leverbaar en kunnen dus alleen door de overheid gemaakt worden. Deze goederen heten collectieve goederen.

De overheid vindt het belangrijk dat mensen daar gebruik van kunnen maken. Als alle kosten aan de consument in rekening zouden worden gebracht, zou er veel meer voor betaald moeten worden.

Uit oogpunt van schaalvoordelen kan het efficiënter zijn om het door één instantie te laten produceren: de overheid.

§5,3 Economische politiek
Onder economische politiek verstaan we het geheel van maatregelen van de overheid gericht op beïnvloeding van de economie. De collectieve uitgaven, dat zijn de uitgaven van de overheid en de instellingen van de sociale zekerheid, groeiden sterk. De collectieve uitgavenquote, de collectieve uitgaven als percentage van het nationaal inkomen, steeg aanzienlijk. Logisch is dat de collectieve lasten druk, de collectieve lasten als percentage van het nationaal inkomen meesteeg.

Men onderscheidt in de economie drie overheidsfuncties:
1. de toedelingsfunctie of allocatiefunctie = hiermee wordt bedoeld dat de overheid de omvang en de samenhang van de productie beïnvloed
2. de stabilisatiefunctie = hiermee wordt bedoeld dat de overheid de groei van de productie wil stabiliseren zonder heftige schokken of arbeidsonrust.
3. de herverdelingsfunctie = de overheid beinvloedt de inkomensverdeling.

Dese drie functies hebben stuk voor stuk te maken met het feit dat de Nederlandse overheid aan de ene kant de vrije markt zoveel mogelijk ruimte wil geven en anderzijds overheidsingrijpen noodzakelijk vindt.

1. De overheid geeft op verschillende manieren inhoud van de toedelings- of allocatiefunctie.

a. Zo probeert de overheid bij de samenstelling van de productie ervoor te zorgen dat hetzelfde product over honderd jaar nog steeds geleverd kan worden
b. ook met regionaal beleid en sectorbeleid vervult de overheid de toedelings- en allocatiefunctie.
2. De stabilisatiefunctie heeft vooral betrekking op de conjunctuurschommelingen in de economie. Een anticyclisch beleid van de overheid heeft als doel de bijbehorende golfbewegingen van onderbesteding en overbesteding te dempen.
3. Met betrekking tot de herverdelingsfunctie streeft de overheid in Nederland naar een redelijk gelijkmatige inkomensverdeling.

tweedeling, vind men onrechtvaardig, en het kan lijden tot een algemene daling van de welvaart.

De drie functie van de overheid blijken uit het beleid. Sinds de jaren ’50 zijn er voor het economisch beleid de volgende vijf doelen:
1. evenwicht arbeidsmarkt
2. prijsstabiliteit
3. rechtvaardige inkomensverdeling
4. evenwichtige betalingsbalans
5. evenwichtige (duurzame) groei

1. Het streven anar een evenwichte arbeidmarkt = het streven naar volledige werkgelegenheid. Dit kan neerkomen op het voeren van een actief conjunctuurbeleid, het beïnvloeden van de bestedingen.
2. Prijsstabiliteit = het beperken van de inflatie, is belangrijk, vooral in veband met de concurrentiepositie tegenover het buitenland. De ionflatie is mede dankzij de loonmatiging de laatste jaren laag geweest
3. De doelstelling van rechtvaardige inkomensverdeling betekend in de praktijk dat de overheid via progressieve belastingheffing en sociale uitkeringen en subsidies de inkomensverdeling gelijker maakt. Over welke mate van inkomensnivellering rechtvaardig is lopen de meningen uiteen.

4. Evenwichtige betalingsbalans = importuitgaven en exportinkomsten mogen niet te veel verschillen.
5. Evenwichtige duurzaamheid = de overheid beïnvloed e productie, zowel de omvang, de samenstelling als de plaats. Bij duurzame groei houdt men rekening met het milieu en de belangen van toekomstige generaties.

De overheid voert ook een sectorbeleid, dat wil zeggen dat zij bepaalde sectoren in de economie subsidieert of juist niet.

De overheid meent dat steun belangrijk is om overleg op gang te houden waardoor een bedrijf gestimuleerd wordt te blijven investeren in Nederland. Bovendien heeft de overheid zo invloed op de investeringen.

Omdat de overheid de productie evenwichtig wil verdelen over het land voert zij een regionaal beleid. De overheid probeert te voorkomen dat sommige regio’s aanzienlijk grotere werkloosheid hebben en lager economische groei. Met regionaal beleid probeert de overheid de kwalitatieve structurele werkloosheid terug te dringen.

Het sectorbeleid en het regionaal beleid behoren tot de structuurpolitiek. Zij hebben betrekkin g op de productiecapaciteit van heel Nederland.

Bij het voeren van haar economische politiek wordt de overheid ondersteund door verschillende organen: het Centraal Planbureau, Centraal Bureau voor de Statistiek en de Sociaal- Economische Raad. Bij het arbeidsbeleid speelt de Stichting van Arbeid een grote rol.

- Paars 1 en 2

- Balkenende 1 en 2

In de gemengde economie van Nederland wordt de laatste jaren geprobeerd de directe overheidbemoeienis met de economie te verminderen. Dit houdt in dat staatsmonopoly’s die geen concurrentie hebben en voor een deel of geheel in handen zijn van de staat, worden verkocht op de vrije markt. De overheid hoopt dat dit beleid tot een
1. efficiëntere bedrijfsvoering
2. en een inkrimping van de bureaucratie leidt.
Afhankelijk van het soort product wordt door privatisering concurrentie mogelijk (liberalisering).
De overheid kiest voor privatisering om de
• collectieve uitgaven te verlagen
• en burgers meer individuele keuze vrijheid te geven
3. de kwaliteit en de diversiteit van bepaalde producten zal toenemen.

Waar de overheid nodig vindt worden regels gemaakt en controlerende instanties in het leven geroepen.

Juist omdat er bepaalde risico’s zijn verbonden aan privatisering is er een discussie over wat wel en wat niet aan aanmerking komt voor inmenging van het bedrijfsleven. Binnen het onderwijs, dat wordt gezien als een van de kerntaken van de overheid, komt sponsoring door bedrijven steeds meer voor.

De bedoeling is niet dat oorspronkelijke lessen en materialen vervangen worden. De overheid zou dan niet meer garant kunnen staan voor de kwaliteit van het onderwijs en het zou kunnen leiden tot meer bezuinigingen met als argument dat het bedrijfsleven toch wel betaalt.

Hoofdstuk 4 De economie van ontwikkelingslanden

§4.1 Armoede wereldwijd
De afgelopen decennia is en Nederland net zoveel als in veel andere westerse landen, het reëel nationaal product fors gestegen. Naast de groei van het inkomen in de landen die vanaf het begin van deze eeuw behoren tot de rijke landen, is er ook een aantal andere landen dat een grote economische groei heeft laten zijn.

Inkomensverschillen zijn mondiaal groter geworden.

Er is de afgelopen jaren op verschillende manieren vooruitgang geboekt in de ontwikkelingslanden maar deze vooruitgang is niet voldoende geweest om het armoedeprobleem op te lossen
1. De toestand is in bepaalde gebieden nauwelijks veranderd
2. economische verschillen me rijke landen zijn juist groter geworden.

In landen waar armoede heerst ontbreekt het vaak aan een stabiel en democratisch bestuur. In de praktijk leidt dit er bijvoorbeeld toe dat geld en goederen, die kunnen bijdragen aan groei van de welvaart, wegvloeien door corruptie en door wanbeleid.
1. Er kunnen tegengestelde belangen zijn waardoor het te voeren beleid moeilijk is.
2. Er is vaak een slechte afstemming van lange en korte termijn.
3. bestuurders en uitvoerders kunnen voor een deel zelf corrupt zijn.

Ontwikkelingslanden hebben behoefte aan een gemengde economie.

Een plan economie zou teveel eisen van de overheid, terwijl een vrije markt economie de zwakkeren van de samenleving niet genoeg in bescherming zou nemen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.